29 521 Nederlandse deelname aan vredesmissies

Nr. 227 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 januari 2014

Tijdens het debat over de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA op 12 december jl. (Handelingen II 2013/14, nr. 36, debat over de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA), heb ik uw Kamer een brief toegezegd over de status van Nederlandse militairen in Mali en de wijze waarop jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EHRM) en de Hoge Raad is geïmplementeerd in het militaire strafproces. Met deze brief, die ik u mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie stuur, ga ik hierop in.

Status van de Nederlandse militairen in Mali

De Verenigde Naties hebben op 1 juli 2013 een verdrag gesloten met de Malinese autoriteiten over de status van MINUSMA. Op grond van artikel 50 van dit verdrag genieten alle militairen immuniteit van lokale rechtsvervolging. Op grond van artikel 51 onder (b) van het verdrag vallen alle militairen onder de exclusieve jurisdictie van de zendstaat.

Implementatie jurisprudentie inzake rechten van verdachten

Jurisprudentie van het EHRM, met name het Salduz-arrest, en de toepassing daarvan door de Hoge Raad, hebben geleid tot de wijziging van enkele procedures in het strafproces, waaronder het militaire strafproces.

De gewijzigde procedure houdt in dat, in het geval dat een militair wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit, de militaire verdachte het recht heeft voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor contact te hebben met een advocaat en ook wordt gewezen op dit recht. Dit recht blijft van kracht tijdens de inzet in een operatie- of oefengebied en dus ook in Mali.

De militaire verdachte wordt in de gelegenheid gesteld vertrouwelijk, via verbindingsmiddelen in het operatiegebied, overleg te voeren met een advocaat. In geen geval mag een opsporingsambtenaar het gesprek kunnen volgen. Als waarborg voor de vertrouwelijkheid van het gesprek moeten de omstandigheden waaronder het gesprek is gevoerd, worden vastgelegd in een proces-verbaal.

Vanwege de operationele belangen in een uitzendgebied wordt het onderzoek naar strafbare feiten in beginsel zoveel mogelijk in het uitzendgebied uitgevoerd. Als de aard van de verdenking, het opsporingsbelang of de belangen van de verdachte dit vergen, wordt de verdachte gerepatrieerd. Het recht van de militaire verdachte om voor het eerste inhoudelijke verhoor contact te hebben met een advocaat, blijft hierbij onverminderd van kracht.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven