29 519
Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis na veroordeling in eerste aanleg

nr. 5
NADER RAPPORT

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 7 april 2004, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 december 2003, nr. 03.005177, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 2 februari 2004, nr. W03.03.0515/I, bied ik U hierbij aan.

De mogelijkheid om personen in voorlopige hechtenis die in eerste aanleg zijn veroordeeld onder te brengen in een aparte afdeling van een gevangenis is bij het opstellen van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel bekeken. In het licht van hetgeen met het wetsvoorstel wordt beoogd, is deze mogelijkheid echter verworpen.

Ten grondslag aan het wetsvoorstel ligt dat als gevolg van het doorplaatsen van in eerste aanleg veroordeelden naar een gevangenis (1) meer mogelijkheden ontstaan voor het werken aan resocialisatie van gedetineerden en (2) een flexibelere en efficiëntere inzet van detentiecapaciteit mogelijk wordt. Het creëren van aparte afdelingen in gevangenissen voor in eerste aanleg veroordeelden draagt niet bij aan een meer flexibel en efficiënter gebruik van detentiecapaciteit. De aparte afdeling kan immers slechts voor een bepaalde categorie gedetineerden worden benut.

Daar komt nog bij (zoals aangegeven in onderdeel 2 van de memorie van toelichting) dat artikel 10, tweede lid, onder a, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten niet verplicht om in eerste aanleg veroordeelden in de gevangenis gescheiden onder te brengen van gedetineerden die onherroepelijk zijn veroordeeld.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enige wijzigingen in het wetsvoorstel aan te brengen.

Om onduidelijkheid ten aanzien van de betekenis van de aan artikel 4, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet toegevoegde zin te vermijden, zijn de woorden «voor de toepassing van dit lid» toegevoegd.

Verder is aan artikel 9, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet een nieuwe grond toegevoegd (in de plaats van het huidige onderdeel b) die betrekking heeft op personen aan wie bij veroordeling in eerste aanleg de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging of de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden is opgelegd en die in hoger beroep of cassatie zijn gegaan.

Ik moge U hierbij verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven