29 517 Veiligheidsregio’s

Nr. 61 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 juni 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Veiligheid en Justitie over de brief van 20 februari 2012 inzake de meldkamer van de toekomst en de reactie op de motie Hennis-Plasschaert c.s. over een spoedig besluit over het aantal meldkamers (kamerstuk 29 517, nr. 58).

Bij brief van 22 juni 2012 heeft de minister deze vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Van Doorn

Inhoudsopgave

blz.

       

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

1.

Inleiding

2

 

2.

Eén landelijke meldkamerorganisatie

3

 

3.

Eindsituatie aantal locaties

6

 

4.

Werkwijze en operationele verantwoordelijkheid

7

 

5.

Financiële kaders

7

 

6.

Transitie

7

       

II.

Reactie van de minister

8

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te vernemen dat er nu dan eindelijk duidelijkheid komt over het aantal meldkamers en de organisatie daarvan. De minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) geeft aan dat uit onafhankelijk onderzoek en gevoerde gesprekken is gebleken dat het beter is te kiezen voor een model van één meldkamerorganisatie met maximaal tien meldkamers. Deze leden merken hierbij op dat zij het van groot belang achten om straks niet weer geconfronteerd te worden met verschillende organisaties, inclusief eigen werkprocessen en systemen. Zij verzoeken de minister hier nogmaals uitgebreid en gedetailleerd op in te gaan. Voorkomen moet worden dat de tien politieregio’s verworden tot koninkrijkjes met eigen een meldkamer, andere toeters en bellen alsook een regioburgemeester die hier meent de scepter te moeten zwaaien.

De aan het woord zijnde leden zijn voorts tevreden dat het met dit voorstel ook mogelijk wordt om de gewenste bezuinigingen binnen de afgesproken tijd evenals de gestelde kwaliteitseisen te realiseren. Zij willen graag vernemen wat de kosten zijn van de huidige inrichting van de meldkamers (dus een totaaloverzicht van de 25 meldkamers).

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister. Zij hebben op basis van deze brief een aantal vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige brief. Zij zijn het in grote lijnen eens met de plannen van de minister voor de vorming van een meldkamerorganisatie met maximaal tien meldkamers.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister. Zij kunnen zich vinden in de strekking van de plannen met betrekking tot de meldkamerorganisatie, maar hebben hierover nog wel enkele vragen die verderop in het verslag aan de orde zullen komen.

Vooruitlopend op de vragen over de meldkamer van de toekomst, verzoeken deze leden de minister hierbij ook de stand van zaken te schetsen met betrekking tot C2000, het communicatiesysteem voor ambulancediensten, brandweer, marechaussee en politie. In het voorbije decennium zijn er veel problemen geweest met het gebruik van C2000, bijvoorbeeld met het wegvallen van contact in levensbedreigende situaties of het overbelast raken van het systeem in noodgevallen.

De leden van de SP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de brief van de minister met een nadere toelichting op zijn visie op de meldkamers. Zij begrijpen het doel van de minister om de meldkamers efficiënter te maken en beter op elkaar aan te laten sluiten. Zij plaatsen echter vraagtekens bij de beoogde samenvoeging en vermindering van het aantal meldkamers. Zij vrezen dat de gewenste besparingen uitgangspunt zullen zijn en het verlies van kwaliteit van de hulpverlening op de koop toe wordt genomen.

De leden van de SP-fractie vragen op deze plaats ook aandacht voor de fusie tussen de meldkamers van de regio’s Gooi en Vechtstreek en Flevoland. De minister heeft op 8 december in zijn brief aan de korpsbeheerder van Flevoland aangegeven akkoord te zijn met deze beoogde fusie. Toch kunnen er, in het licht van de plannen van de minister om met minder meldkamers te gaan werken, grote vraagtekens gezet worden bij deze beoogde fusie.

Uit de praktijk is het deze leden namelijk duidelijk geworden dat deze fusie allerminst soepel verloopt. Zo hebben de Ondernemingsraden hebben negatief geadviseerd. Er is voorts grote twijfel bij de financiële haalbaarheid van de fusie. Men vreest dat de investering van 1 mln. euro bij lange na niet genoeg is om deze fusie tot een goed einde te brengen. Het rapport van Twijnstra en Gudde zou onvolledigheden bevatten, waardoor de werkelijke kosten veel hoger uit zouden vallen. Ook lijkt men veel te licht aan te kijken tegen de harmonisatie van de processen. Daar komt veel meer bij kijken dan enkel wat knip- en plakwerk in de huidige werkwijzen. Tot slot is onduidelijk waarom gekozen is voor Naarden als nieuwe locatiein plaats van Lelystad, terwijl in Lelystad onder andere meer voorzieningen aanwezig zijn, zoals het veiligheidsbureau waar het brandweer actiecentrum ingericht wordt in geval van opschaling. Deze leden verzoeken de minister in te gaan op bovengenoemde punten. Is hij verder bereid de Kamer te informeren over de laatste stand van zaken in de voortgang van deze fusie?

De aan het woord zijnde leden vragen of het wel realistisch is om te denken dat een dergelijke fusie in zes maanden kan worden afgerond. Zij vrezen dat de druk om dit snel uit te voeren ten koste gaat van de kwaliteit. Daarnaast voorzien zij verspilling van geld. Als er allerlei handelingen om te komen tot samenvoeging moeten worden uitgevoerd, moeten die straks weer herhaald worden zou de dan ontstane meldkamer een nieuwe fusie moeten ondergaan met bijvoorbeeld Utrecht. Dat kan in deze tijden van financiële krapte nooit de bedoeling zijn. De leden van de SP-fractie vragen de minister waarom deze fusie in zijn ogen noodzakelijk is. Wat heeft het immers voor zin om een heel fusieproces te doorlopen als straks blijkt dat de nieuwe meldkamer samengevoegd moet worden met bijvoorbeeld Utrecht? Is het dan niet beter om de landelijke besluitvorming inzake het aantal meldkamers af te wachten en dan in één keer de juiste meldkamers samen te voegen? Is hij bereid deze fusieplannen opnieuw tegen het licht te houden nu er meer duidelijkheid is over de voorgenomen koers van de minister met betrekking tot de meldkamers?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de wijze waarop de minister de huidige inrichting van de meldkamers wil herzien. Zij lezen in de voorliggende brief het voornemen het aantal meldkamers terug te brengen tot één landelijke meldkamerorganisatie met tien locaties. De leden hebben dienaangaande enkele vragen en opmerkingen.

2. Eén landelijke meldkamerorganisatie

De leden van de PvdA-fractie lezen in de onderhavige brief niets over een verandering van de verantwoordelijkheid van de besturen van de Veiligheidsregio’s voor de meldkamer, zoals die nu vastgelegd is in de wet Veiligheidsregio’s. Betekent de reorganisatie van de meldkamers een wijziging van de wettelijke verantwoordelijkheid? Zo ja, hoe gaat die wijziging vastgelegd worden? Daarmee samenhangend willen deze leden opheldering over de vorming van één landelijke organisatie voor de meldkamers. Hoe zal deze organisatie onder leiding van de minister vorm worden gegeven. Zullen alle medewerkers van de meldkamers in dienst komen van deze landelijke organisatie? Zo nee, welke medewerkers zullen niet in dienst komen van de landelijke meldkamerorganisatie? Hoe worden de afbakening en de samenwerking met de regionale hulpdiensten georganiseerd? Zal er in alle meldkamers gekozen worden voor eenzelfde werkwijze en voor den gezamenlijke huisvesting? Zo nee, wat zijn hiervan de effecten op mogelijke samenwerking tussen de meldkamers en wat is de meerwaarde van afwijken?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat één van de doelstellingen van de meldkamer van de toekomst is meldkamers beter samen te laten werken, waardoor in geval van nood of overbelasting taken door andere meldkamers overgenomen kunnen worden en overal in Nederland gelijke hulp geboden kan worden. Allereerst willen deze leden graag weten of het nieuwe meldkamerontwerp ervoor zorgt dat ook aan de randen van veiligheids-, ambulance- en politieregio’s beter gekeken wordt hoe de beste en snelste hulp verleend kan worden. Op welke wijze zal de informatie van de meldkamer over de beschikbare capaciteit over deze en over landsgrenzen heen verbeterd worden?

Daarnaast valt het voornoemde leden op dat het idee om tien lokaal gebonden meldkamers te houden op twee gedachten hinkt. Aan de ene kant worden de voordelen van inzicht in de lokale organisatie benadrukt. Aan de andere kant kan er doorgeschakeld worden naar een andere meldkamer die de vraag ook kan beantwoorden. Hoe kunnen deze twee voordelen naast elkaar bestaan?Wat is het voordeel van het doorverbonden worden met een lokale meldkamer? Kan een andere meldkamer deze taak net zo goed uitvoeren? Als de stelregel is dat er beantwoord wordt door de lokale meldkamer, hoe groot is dan de routine met het beantwoorden van telefoontjes uit een andere regio?Voorts vragen deze leden hoe stevig de virtuele meldkamer wordt. Vindt deze aansturing plaats door een landelijke, coördinerende meldkamer die het overnemen van taken aanstuurt? Is het de bedoeling dat bij overname van taken van een andere meldkamer vooral de intake van meldingen overgenomen wordt, of kan het ook de aansturing van de hulpdiensten betreffen? Hoe is de samenwerking met die hulpdiensten dan geregeld?

De leden van de CDA-fractie vragen de minister op welke wijze is voorzien in landelijke coördinatie. Zij lezen in de brief dat de meldkamerlocaties organisatorisch en technisch worden verbonden. Daardoor ontstaat er één virtuele meldkamer die het mogelijk maakt te komen tot landelijke operationele coördinatie en capaciteitsmanagement. Krijgt de landelijke coördinatie ook fysiek vorm? Is voorzien in één landelijke hoofdlocatie? Zo ja, is deze locatie dan één van de tien geplande meldkamerlocaties of is voorzien in tien locaties plus één hoofdlocatie? Waar wordt deze gesitueerd? Waar worden de andere meldkamers gesitueerd?

De leden van de SP-fractie merken op dat minister niet langer vasthoudt aan het eerdere plan om landelijk te komen tot drie meldkamers. Het heeft de voorkeur om naar maximaal tien meldkamers toe te werken. Deze leden vragen hoe tot dit getal is gekomen en Welke argumenten daaraan ten grondslag liggen.

Voorts merken de aan het woord zijnde leden op dat de minister in zijn brief stelt dat regionale meldkamers tot een betere dienstverlening en hulpverlening aan burgers leiden. De centralist kan op basis van kennis van het gebied en de bewoners een goede inschatting maken van de urgentie en de benodigde inzet. Deze leden vragen of dat niet juist ook opgaat voor het huidige aantal meldkamers. Daarnaast kunnen deze leden zich voorstellen dat ook taal een hindernis kan zijn bij meldkamers die over een groter gebied gaan. Dialecten kunnen een barrière vormen voor een snelle afhandeling van de melding, wat gevolgen kan hebben voor de hulpverlening. Hoe kijkt de minister tegen dit probleem aan en welke oplossingen ziet hij hiervoor als daadwerkelijk gekozen gaat worden voor minder meldkamers? De leden van de SP-fractie vragen voorts welke nadelen er nog meer kunnen kleven aan het verminderen van het aantal meldkamers. Enkele voordelen worden opgesomd in de onderhavige brief, nadelen worden niet genoemd. Deze leden verzoeken de minister de voor- en nadelen van minder meldkamers op een rij te zetten. Ook horen zij graag wat de mogelijke besparing is bij het samenvoegen van meldkamers en hoe deze besparing is onderbouwd.

Voornoemde leden merken op dat de huidige gezamenlijke meldkamers goeddeels samenvallen met de veiligheidsregio’s. In de veiligheidsregio’s worden samenwerkingsafspraken gemaakt tussen politie, brandweer en ambulance, zo ook in de gezamenlijke meldkamer. De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor het in stand houden van de gezamenlijke meldkamers. Er is dus sprake van een logisch verband tussen veiligheidsregio’s enerzijds, en gezamenlijke meldkamers anderzijds. Dit verband is er niet meer als het aantal meldkamers wordt verminderd. Dat roept bij deze leden de vraag op wat hiervan de gevolgen zullen zijn. Wie is verantwoordelijk voor de meldkamers als de beoogde samenvoegingen doorgaan? Hoe gaat de afstemming met de verschillende veiligheidsregio’s geregeld worden? Wat blijft er eigenlijk nog over van de beoogde opzet van en samenwerking binnen de veiligheidsregio’s nu de politie al naar tien districten gaat en het aantal meldkamers straks ook verminderd zal worden?

Deze leden zijn benieuwd naar het standpunt van betrokken organisaties over de beoogde reorganisatie van de meldkamers. Wat is het standpunt van de GGD Nederland en de ambulancediensten? Hoe kijken (de vakbonden van de) brandweer en politieorganisaties tegen de voornemens van de minister aan? Wat vinden de ondernemingsraden van de meldkamers? Zij zijn het immers die straks allemaal met de nieuwe meldkamers moeten werken. Deze leden willen daarom graag weten hoe zij tegen de plannen van de minister aankijken.

De leden van de SP-fractie verzoeken de minister in ieder geval met klem geen onomkeerbare stappen te zetten tot de Kamer haar standpunt heeft bepaald en het voornemen van de minister ook daadwerkelijk wetgeving is geworden.

De leden van de D66-fractie begrijpen de behoefte aan efficiëntie en het terugdringen van de kosten. Niettemin zijn deze leden van mening dat de kwaliteit en dienstverlening ten aanzien van de primaire processen bovenal voorop dient te staan. Zij vragen of met één landelijke meldkamerorganisatie de meldkamer niet te ver van het lokale gezag en van de werkvloer komt te staan.

Voornoemde leden merken op dat Nederland op dit moment 25 meldkamers heeft, waarvan 22 regionaal. Begrijpen deze leden het goed dat de 25 meldkamers, waaronder ook de meldkamers van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en de Koninklijke Marechaussee (Kmar), worden teruggebracht naar één landelijke organisatie met tien locaties? Of betreft de reorganisatie alleen de 22 regionale meldkamers van politie, brandweer en ambulancevoorzieningen? Indien de reorganisatie alleen de 22 regionale meldkamers betreft, hoe zal dan in de nieuwe situatie worden gezorgd voor verbinding tussen de tien locaties en de meldkamers van de KLPD en KMar?

De leden van de D66-fractie beschouwen het terugbrengen van het aantal meldkamers naar één landelijke meldkamerorganisatie, waarbij het huidige aantal locaties wordt opgeschaald naar tien, als een ingrijpende onderneming. Zij vragen wat deze grotere afstand betekent voor de praktische aansturing van de noodhulpeenheden van de politie.

De aan het woord zijnde leden lezen in de voorliggende brief dat de verantwoordelijkheid voor de landelijke meldkamerorganisatie wordt gebracht onder die van de minister voor Veiligheid en Justitie. Zij vragen hoe zich dit verhoudt tot artikel 35, eerste lid, van de Wet op de Veiligheidsregio’s, waarin staat dat het bestuur van de veiligheidsregio de beschikking heeft over en verantwoordelijk is voor het in stand houden van een gemeenschappelijke meldkamer ten behoeve van de hulpdiensten. Voorts vragen zij hoe de wijziging in verantwoordelijkheid zich verhoudt tot de rol en taken van de veiligheidsregio’s in het regionale veiligheidsdomein, meer in het bijzonder bij het uitgangspunt dat de gezagsverhoudingen in geval van opgeschaalde situaties blijven zoals opgenomen in de Wet op de Veiligheidsregio’s en de Politiewet. Hoe wordt in de aansluiting op de veiligheidsregio’s voorzien?

De leden van de D66-fracties lezen dat er kwalitatieve en financiële kaders worden vastgesteld voor de gemandateerde vertegenwoordigers van de disciplines waarvoor de meldkamer werkt. Zij vragen de minister toe te lichten welke invulling van de kaders hij daarbij voor ogen heeft. Tevens vragen deze leden om toe te lichten hoe deze kaders van toepassing worden geacht op geprivatiseerde ambulancediensten.

Voornoemde leden vragen wat zij zich moeten voorstellen bij de opmerking dat over hoofdlijnen van beleid en beheer van de meldkamers overleg plaats zal vinden met een afvaardiging van de veiligheidsregio’s. In welke situaties acht de minister dit overleg relevant voor de uitvoering van het gezag? Welke status wordt aan dit overleg toegekend?

De aan het woord zijnde leden hebben behoefte aan een vastgelegd evaluatiemoment van het voorgestelde proces en zij verzoeken de minister dan ook binnen twee jaar na het operationeel worden van de nieuwe organisatie een evaluatie te laten uitvoeren naar de kwaliteit, efficiency en het beheer.

3. Eindsituatie aantal locaties

De leden van de VVD-fractie vernemen graag of de minister bereid is gehoor te geven aan de oproep om één meldkamer te realiseren voor de regio’s Amsterdam-Amstelland, Zaanstreek-Waterland, Kennemerland en Noord-Holland-Noord. De consequentie hiervan is dat er straks niet tien maar negen meldkamers zijn. Deze leden willen benadrukken dat dit een goede zaak zou zijn.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het regeerakkoord is afgesproken dat er één meldkamerorganisatie komt met drie locaties. Deze leden volgen de minister in de redenering dat toch beter kan worden gekozen voor tien locaties. Daarmee kan beter worden geborgd dat de centralist op basis van zijn kennis over het gebied en de bewoners een goede inschatting kan maken van de urgentie en de benodigde inzet. Nu wijst de minister er ook op dat het bij een keuze voor drie locaties niet mogelijk zou zijn om de in het regeerakkoord afgesproken taakstelling te halen. Voornoemde leden verzoeken op dit punt om een nadere toelichting.

De leden van de D66-fractie lezen in de voorliggende brief dat met het reorganiseren van de meldkamers naar één meldkamerorganisatie, de gewenste bezuinigingen uit het regeerakkoord kunnen worden gerealiseerd. Zij hebben daarbij de indruk dat de bezuiniging leidend is geweest voor de organisatorische keuze die door de minister in dezen is gemaakt. Kan de minister dit bevestigen of anderszins toelichten in welke mate de voorgestane bezuiniging een rol heeft gespeeld in de overweging om tot een landelijke meldkamer over te gaan? Kan de minister voorts toelichten welke kwaliteitseisen precies worden gehanteerd in dit proces en hoeveel de voorgestelde reorganisatie zal opleveren?

4. Werkwijze en operationele verantwoordelijkheid

De leden van de PvdA-fractie merken op dat één van de punten waarop de nieuwe meldkamer een voordeel op zou moeten leveren een multidisciplinaire intake is. De eerste aanname van een melding wordt door een generalistisch medewerker van de meldkamer gedaan. Voornoemde leden delen de conclusie dat er beperkingen zijn aan deze aanpak, zeker waar het gaat om de specialistische medische kennis die nodig kan zijn om een melding in te schatten en de beller te begeleiden. Daarom is het goed dat deze specialistische kennis in de meldkamer behouden blijft. De minister spreekt echter ook van monodisciplinaire medewerkers van politie en brandweer. In hoeverre wordt er kritisch gekeken naar de noodzaak en meerwaarde van al deze specialistische medewerkers?

De leden van de SP-fractie vragen hoe de inrichting van de nieuwe meldkamers eruit zal komen zien wat betreft de verschillende kolommen. Tot nu toe is de witte kolom organisatorisch gescheiden. Dit zorgt ervoor dat mensen in medische nood snel een deskundige aan de lijn hebben die een medisch advies kan geven. Dit advies levert een belangrijke bijdrage aan de kans dat de melding een goede afloop kan krijgen. Daarnaast is deze scheiding belangrijk voor de privacy van de melder. Er kan met deze manier van werken een goede invulling worden gegeven aan het medisch beroepsgeheim. Deze leden vrezen dat met de komst van een multidisciplinaire centralist dit belangrijke uitgangspunt los wordt gelaten. Er is wel sprake van afhandeling van een deel van de meldingen door een monodisciplinaire centralist, maar hoe snel wordt hier naar doorgeschakeld? Hoe wordt die afweging gemaakt? Welke risico’s kleven er aan eventuele te late doorschakeling? Kan de minister garanderen dat de kwaliteit van de medische zorg in zijn nieuwe plannen volledig overeind blijft? Hoe gaat hij dit doen? Hoe borgt de minister het medische beroepsgeheim in zijn plannen? Heeft het Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) hierover geadviseerd? Zo nee, is de minister bereid dit advies alsnog in te winnen?

5. Financiële kaders

De leden van de D66-fractie merken op dat de nieuwe meldkamerorganisatie de taak tot het in stand houden van de meldkamers overneemt van de veiligheidsregio’s. Zij vragen de minster hoe de financiering geregeld zal worden. Betekent het dat veiligheidsregio’s hun regionale budgetten structureel aan de landelijke organisatie overdragen of worden de kosten overgenomen en voortaan gedragen door het ministerie van Veiligheid en Justitie?

6. Transitie

De leden van de CDA-fractie vragen de minister om de personele consequenties in beeld te brengen die voortvloeien uit het terugbrengen van het aantal meldkamers tot tien. Op dit moment telt Nederland vijfentwintig meldkamers. Welke gevolgen heeft de reductie van het aantal meldkamers voor de werkgelegenheid? In dit verband brengen voornoemde leden nadrukkelijk de aangenomen motie-Çörüz (Kamerstuk30 880, nr. 44) onder de aandacht, waarin de regering is verzocht bij de werkgelegenheidseffecten van de reorganisatie in verband met de invoering van de nationale politie, rekening te houden met kwetsbare regio’s. Is de minister bereid deze motie ook bij de nieuwe inrichting van het meldkamerstelsel in acht te nemen?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de nieuwe meldkamerorganisatie een grote ontwikkelingsopgave is op het gebied van onder andere ICT en organisatie. Wat is de planning van de minister voor de verdere ontwikkeling hiervan, ook met het oog op het behalen van de beoogde besparing op de kosten van meldkamers met ingang van 2015?

II. Reactie van de minister

Hierbij bied ik u mede namens mijn ambtgenoten van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en van Defensie de antwoorden aan op de schriftelijke vragen in het verslag schriftelijk overleg die zijn gesteld door de leden van de vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie over de brief van 20 februari 2012 inzake de meldkamer van de toekomst en de reactie op de motie Hennis-Plasschaert c.s. over een spoedig besluit over het aantal meldkamers (29 517, nr. 58).

Met genoemde brief is een fase afgerond waarin met de betrokken partijen een visie op de nieuwe organisatie van de meldkamer is neergezet. Voordat de hoofdlijnen verder worden uitgewerkt wordt met de huidige verantwoordelijken voor de meldkamer een aantal transitieafspraken gemaakt.

De zorg die de leden van de VVD-fractie uitspreken over het ontstaan van verschillende organisaties met eigen werkwijzen en systemen komt overeen met de probleemanalyse van de huidige situatie. Centraal in de visie staat dat er één landelijke meldkamerorganisatie komt voor het beheer van het meldkamerdomein. Deze heeft als hoofddoel het realiseren van uniforme processen, werkwijzen en systemen. Hiervoor zal de meldkamerorganisatie een eigenstandig budget krijgen. Alleen op die manier kunnen maximaal tien meldkamerlocaties landelijk als één geheel functioneren.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de kosten zijn van de huidige inrichting van de meldkamers. In de visiefase heeft Deloitte een onderzoek gedaan naar de financiën van de meldkamers om op landelijk niveau inzicht te krijgen in de totale kosten van de meldkamer (peildatum 2009) en om de realiseerbaarheid van de taakstelling in verschillende modellen te verifiëren. De totale exploitatiekosten van alle meldkamers bedragen volgens dit onderzoek op hoofdlijnen circa € 185 miljoen. Tevens is met het onderzoek bevestigd dat de in het regeerakkoord beoogde taakstelling realiseerbaar is binnen het door het veld voorgestelde alternatief van één organisatie met tien locaties. In het traject naar het transitieakkoord wordt bezien of nader financieel onderzoek per meldkamer nodig is.

Op verzoek van de leden van de CDA-fractie schets ik hier de stand van zaken van het verbetertraject C2000. Naar aanleiding van het rapport van de commissie Berghuijs zijn in 2010 verbetertrajecten gestart op het terrein van techniek, beheer en gebruik van C2000. Het project «Oplossen DekkingsIssues Nederland» ODIN) richt zich op het vóór 1 oktober 2013 wegwerken van de dekkingsproblemen in het C2000 netwerk. Inmiddels is gestart met de bouw van de masten. Om het probleem van het tekort aan frequenties op te lossen heeft het ministerie van Defensie (tijdelijk) frequenties beschikbaar gesteld. Ten aanzien van het beheer kan ik melden dat vanuit het departement de kaderstellende rol wordt versterkt. Hiervoor is met vertegenwoordigers van het veld een roadmap mobiele communicatie opgesteld. Daarnaast wordt onderzocht op welke wijze het tactisch beheer kan worden versterkt. Het traject opleiden en oefenen is gericht op het gebruik van C2000. Onder de noemer «Portogewoon» is half februari een educatieve campagne gelanceerd. In deze multimedia campagne wordt aandacht besteed aan onder andere: basisinformatie over het netwerk, etherdiscipline, gebruik van de noodoproep en het belang van de juiste gespreksgroep. De campagne is gericht op meer dan 80 000 hulpverleners die gebruik maken van het netwerk.

De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor een mogelijke fusie tussen de meldkamers van de veiligheidsregio’s Gooi en Vechtstreek en Flevoland. In de staat van de rampenbestrijding in 2009 heeft de Inspectie OOV een aantal knelpunten geconstateerd bij de meldkamers van deze twee veiligheidsregio’s. Het is de verantwoordelijkheid van de besturen van beide veiligheidsregio’s om deze knelpunten zo snel mogelijk op te lossen. Hierbij heb ik nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de mate waarin de oplossing past in de beoogde systeemwijziging en de daarmee gemoeide taakstelling. De korte termijnoplossing van de voorgenomen samenwerking op de locatie Naarden is niet noodzakelijk strijdig met de lange termijn ontwikkeling en doelstellingen van de nieuwe meldkamerorganisatie. De stand van zaken nu is dat de ondernemingsraad van het regionale politiekorps Flevoland in januari 2012 beroep heeft ingesteld bij de Ondernemingskamer tegen het besluit van 15 december 2011 van de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Flevoland om met de regiopolitie Gooi en Vechtstreek operationeel samen te werken in één meldkamer in Naarden. Op 16 maart jl. heeft de Ondernemingskamer uitspraak gedaan over de beoogde operationele samenwerking. De politieregio Flevoland heeft hierop haar besluit moeten intrekken. De betrokken partijen verkennen op dit moment de mogelijke alternatieven.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s ten aanzien van de meldkamers. Op dit moment is het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk voor de instelling en de instandhouding van de meldkamers met dien verstande dat het regionale college van het regionale politiekorps (en na de inwerkingtreding van de nieuwe Politiewet: de korpschef van de nationale politie) verantwoordelijk is voor de instelling en de instandhouding van het politiedeel van de meldkamer. In de Tijdelijke wet ambulancezorg (TWAZ) die op 24 april jl. is aangenomen in de Eerste Kamer worden de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) verantwoordelijk voor het in stand houden van de meldkamer voor de ambulancezorg als onderdeel van de gemeenschappelijke meldkamer. Na de wetswijziging die nodig is om tot een landelijke meldkamerorganisatie te komen wordt het beheer gecentraliseerd in één meldkamerorganisatie onder mijn verantwoordelijkheid. Hiervoor zal ik met een voorstel komen voor de noodzakelijke aanpassing van in ieder geval de Wet veiligheidsregio’s. Mocht het nodig blijken, dan zal ook de TWAZ worden aangepast. Ik benadruk overigens dat het voornemen te komen tot één meldkamerorganisatie geen wijziging met zich brengt in het gezag van de voorzitter van de veiligheidsregio en de burgemeester ten aanzien van rampenbestrijding en crisisbeheersing.

Voorts hecht ik eraan te vermelden, mede in reactie op vragen van de leden van den SP-fractie over onomkeerbare stappen, dat ik ten aanzien van de landelijke meldkamerorganisatie geen onomkeerbare stappen zal zetten voordat het parlement met het wetsvoorstel heeft ingestemd. Op dit moment wordt de vorm van de organisatie nader uitgewerkt in overleg met de betrokken organisaties. Een onderdeel hiervan vormt de wijze waarop het huidige personeel in de toekomstige meldkamer wordt opgenomen. Overigens staat al wel vast dat het personeel dat wordt belast met de multi-intake en het personeel dat wordt belast met beheerstaken in dienst komen van of gedetacheerd worden bij de meldkamerorganisatie. Ten aanzien van de afbakening en samenwerking met de regionale hulpverleningsdiensten blijft de afhandeling van een melding de verantwoordelijkheid van de monodisciplinaire hulpverleningsdiensten. Hierbij blijft ruimte voor regiospecifieke aspecten. Tevens zal het personeel van het monodisciplinaire ambulanceproces in dienst blijven van de RAV’en. Hierbij wordt op iedere meldkamerlocatie op dezelfde manier en gecolokeerd (de monodisciplinaire werkprocessen worden op dezelfde werkvloer uitgevoerd) gewerkt. Het doel is immers dat meldkamerlocaties werk van elkaar moeten kunnen overnemen.

Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie of het nieuwe meldkamerontwerp ervoor zal zorgen dat aan de randen van veiligheids-, ambulance- en politieregio’s wordt gekeken hoe het best en snelst hulp kan worden verleend. Door het vormen van één organisatie die gebruik maakt van uniforme systemen zijn, anders dan nu, in de toekomst in elke meldkamerlocatie alle beschikbare eenheden zichtbaar en inzetbaar. Op deze wijze kunnen zij bij spoedeisende incidenten in de grensgebieden van de regio’s de dichtstbijzijnde beschikbare eenheid of eenheden inzetten. Met een dergelijke werkwijze is de afgelopen jaren reeds ervaring opgedaan in de meldkamers ambulancezorg. Bij de landsgrenzen is het uitgangspunt dat bestaande afspraken met België en Duitsland in stand blijven en daar waar nodig nieuwe afspraken worden gemaakt.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het voorstel van tien lokaal verbonden meldkamers op twee gedachten hinkt. De nieuwe organisatie moet voorzien in zowel de voordelen van een bepaalde mate van regionale gebondenheid als in de voordelen van een landelijke organisatie. Dit wordt op de volgende manier gerealiseerd. De meldkamerorganisatie krijgt tien meldkamerlocaties die in eerste instantie de 1-1-2-oproepen uit het eigen verzorgingsgebied afhandelen. Dit neemt niet weg dat het straks mogelijk is 1-1-2-oproepen van een andere meldkamer over te nemen als dat nodig is, bijvoorbeeld in het geval van een piekbelasting.

De leden van de PvdA-fractie en van de CDA-fractie vragen naar de landelijke coördinatie. De meldkamerorganisatie zal niet alleen bestaan uit tien locaties met een – in eerste instantie – regionale oriëntatie, maar op één van de tien locaties zal ook een landelijke functionaliteit wordt ondergebracht. Op deze locatie zal het landelijk beeld worden gemonitord en zal – zo nodig – landelijke coördinatie plaats vinden. De beoogde locatiekeuze wordt onderdeel van het op te stellen transitieakkoord.

De leden van de SP-fractie vragen hoe is gekomen tot het getal van maximaal tien meldkamerlocaties. Er wordt al lang gesproken over kwaliteitsverbetering in het meldkamerdomein, zo antwoord ik deze leden. Alle betrokken partijen zijn het erover eens dat schaalvergroting noodzakelijk is om de kwaliteit van het meldkamerproces te verbeteren. Met een groot aantal meldkamers is het overdragen van werk en informatie-uitwisseling niet alleen lastig, de kleinere meldkamers zijn ook «kwetsbaar» in termen van piekbelastingen en het inroosteren van voldoende personeel. Overigens, binnen de kaders van de Wet veiligheidsregio’s zijn op regionaal niveau al meldkamers samengevoegd door de veiligheidsregio’s Groningen, Fryslân en Drenthe en door de veiligheidsregio’s IJsselland en Noord- en Oost-Gelderland.

In reactie op de afspraak uit het regeerakkoord (één organisatie met drie locaties) heeft het veld een alternatief van opschaling naar maximaal tien meldkamerlocaties voorgesteld. Dit voorstel van het veld heb ik door TNO en Deloitte laten onderzoeken. Op basis van de uitkomsten van deze onafhankelijke onderzoeken en gevoerde gesprekken met bestuurders en deskundigen heb ik het voorstel om te komen tot één meldkamerorganisatie met maximaal tien meldkamers overgenomen. Een belangrijk argument om te komen tot maximaal tien meldkamer is dat een dergelijk model voorziet in de behoefte van de operationele diensten aan een bepaalde mate van regionale binding. Daarnaast past het voorstel binnen de gestelde financiële kaders. Voor uw informatie voeg ik hierbij de verrichte onderzoeken toe als bijlagen.1

Verder vragen de leden van de SP-fractie of taal een hindernis kan zijn bij meldkamers die over een groter gebied gaan. Meldkamers en hulpverleners op straat worden nu al geconfronteerd met hulpvragen in verschillende talen en dialecten. Naast dialecten betreft het onder andere ook talen die worden gesproken door buitenlandse toeristen en mensen van een buitenlandse afkomst die de Nederlandse taal niet beheersen. Ten aanzien van de communicatie tussen de burger en de meldkamer ben ik van mening dat niet zozeer de schaal van het aantal meldkamerlocaties bepalend is, maar de kennis en communicatievaardigheden van de centralisten. Dit onderwerp heeft mijn aandacht bij de uitwerking van mijn voorstel.

In mijn brief van 20 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voordelen van de nieuwe meldkamerorganisatie, waaronder:

  • de burger snel, eenduidig en adequaat helpen;

  • één meldkamersysteem met uniforme werkwijze door standaardisatie;

  • landelijk capaciteitsmanagement, etc.

Daarnaast brengt een stelselwijziging wellicht ook (tijdelijke) nadelen met zich mee, zo antwoord ik de leden van de SP-fractie. Voorbeelden hiervan zijn:

  • langere reistijden voor centralisten;

  • onbekendheid van centralisten met delen van het nieuwe verzorgingsgebied;

  • nieuwe werkwijzen;

  • het samenvoegen van twee of meer meldkamers tot één meldkamerlocatie kan onrust met zich mee brengen voor het personeel.

Ik zal erop toezien dat de transitie naar de nieuwe meldkamerorganisatie zorgvuldig wordt begeleid. Hierbij trek ik ook lering uit de ervaring die is opgedaan met eerder genoemde samenvoegingen van meldkamers. Voor de burger en de hulpverlener op straat is het van belang dat zij geen hinder ondervinden van de transitie. Daarom is een van de uitgangspunten bij de transitie dat dit een geleidelijk proces is waarbij de nieuwe manier van werken wordt uitgewerkt en beproefd voor het wordt ingevoerd. Verder is het van belang dat de centralisten worden geschoold in de nieuwe werkwijze.

Ten aanzien van de besparingen is een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd door Deloitte (zie bijlage)1, zo antwoord ik de leden van de SP-fractie. Uit dit onderzoek blijkt dat de beoogde besparingen uit het regeerakkoord (tot € 50 miljoen structureel in 2021) haalbaar zijn. De besparingen worden voor het grootste deel gerealiseerd doordat bij opschaling een effectievere inzet van medewerkers mogelijk is en dat beheer van de nieuwe meldkamerorganisatie in de nieuwe situatie goedkoper kan worden gerealiseerd.

De leden van de SP-fractie vragen wie verantwoordelijk is voor de meldkamers als de beoogde samenvoegingen doorgaan. Op dit moment bestaan al twee samengevoegde meldkamers. De veiligheidsregio’s Groningen, Fryslân en Drenthe hebben in Drachten de gemeenschappelijke Meldkamer Noord-Nederland en de veiligheidsregio’s IJsselland en Noord- en Oost-Gelderland hebben in Apeldoorn de gemeenschappelijke Meldkamer Oost Nederland. De besturen van deze veiligheidsregio’s hebben de samenvoegingen gerealiseerd binnen de huidige Wet veiligheidsregio’s (artikel 35) en zijn zelf verantwoordelijk voor de afstemming. In het transitieakkoord worden afspraken gemaakt over de beoogde locatiekeuze. Samenvoegingen vallen tot de beoogde wetswijziging binnen de huidige wettelijke kaders onder verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s. Na de beoogde wetswijziging blijven de huidige gezagsverhoudingen in geval van opgeschaalde situaties bestaan zoals opgenomen in de Wet veiligheidsregio’s en de Politiewet 1993 (en straks de nieuwe Politiewet) en komt het beheer onder mijn verantwoordelijkheid.

De leden van de SP-fractie vragen naar het standpunt van GGD Nederland en de ambulancediensten over de beoogde reorganisatie van de meldkamers. GGD Nederland is geen direct betrokken partij in het meldkamerdomein, de ambulancediensten zijn in het traject vertegenwoordigd door de koepelorganisatie Ambulancezorg Nederland (AZN). AZN kan zich vinden in de hoofdlijnen van de nieuwe meldkamerorganisatie zoals beschreven in mijn brief van 20 februari. AZN wordt ook nadrukkelijk betrokken bij de verdere uitwerking van de werkwijzen, kwaliteitskaders en protocollen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe (de vakbonden van de) brandweer en politieorganisaties tegen mijn voornemens aankijken. In deze fase van het traject – waarbij er een alternatief voor het model zoals opgenomen in het Regeerakkoord is uitgewerkt – heb ik de politiebonden geïnformeerd. Bij de uitwerking van de nieuwe meldkamerorganisatie zullen de vakbonden verder betrokken worden.

De leden van de D66-fractie vragen of met één landelijke meldkamerorganisatie de meldkamer niet te ver van het lokale gezag en van de werkvloer komt te staan. In de beantwoording heb ik eerder aangegeven dat de landelijke meldkamerorganisatie onder mijn verantwoordelijkheid zorg draagt voor het beheer van de regionale meldkamerlocaties. Het lokale gezag behoudt de gezagslijn. Door de regionale inbedding van de meldkamerlocaties blijft het contact met de werkvloer.

De veronderstelling van de leden van de D66-fractie dat de huidige vijfentwintig meldkamers worden teruggebracht naar een nieuwe meldkamerorganisatie met maximaal tien meldkamerlocaties is juist. Eén van de locaties zal de landelijke meldkamerfunctionaliteiten van het KLPD en de KMar omvatten. De meldkamer van de KMar Schiphol wordt ondergebracht bij de meldkamerlocatie in het gebied waar Schiphol onder valt.

Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie hoe het voorstel zich verhoudt tot het huidige artikel 35, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s. Ook in de toekomstige situatie zal het bestuur van de veiligheidsregio de beschikking blijven houden over een meldkamer. Echter de instelling en instandhouding worden primair de verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie. Als gezegd blijft de verantwoordelijkheid voor het operationele monodisciplinaire ambulanceproces bij de RAV’en. De landelijke meldkamerorganisatie zal onder mijn verantwoordelijkheid zorg dragen voor het beleid en beheer binnen het meldkamerdomein. Dit zal worden geregeld in de eerder genoemde wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet veiligheidsregio’s. De huidige gezagsverhoudingen in geval van opgeschaalde situaties blijven bestaan zoals opgenomen in de Wet veiligheidsregio’s en de Politiewet 1993 (en straks de nieuwe Politiewet). De regionale meldkamerlocatie zal één of meer van de huidige veiligheidsregio’s bedienen. Per regionale meldkamerlocatie zal worden bezien welke afspraken met de betreffende veiligheidsregio’s moeten worden gemaakt.

De leden van de D66-fractie vragen wat de grotere afstand betekent voor de praktische aansturing van de noodhulpeenheden van de politie. De aansturing van de noodhulpeenheden van de politie zal niet veranderen. Er komt een noodhulpverzoek binnen bij de meldkamer. De multidisciplinaire centralist vraagt informatie uit en geeft deze informatie door aan de monodisciplinaire politiecentralist die bepaalt welke noodhulpeenheid wordt gestuurd. Dit is ook de huidige praktijk.

Op verzoek van de leden van de D66-fractie licht ik toe op welke wijze ik invulling wil geven aan de kwalitatieve en financiële kaders en hoe deze van toepassing worden geacht op geprivatiseerde ambulancediensten. Een van de hoofddoelstellingen van het project meldkamer van de toekomst is te komen tot kwaliteitsverbetering en uniformering. Een van de instrumenten die daarvoor wordt gebruikt is het na overleg met vertegenwoordigers van de disciplines vaststellen van kwalitatieve en financiële kaders. In deze kaders worden ook kwaliteitseisen opgenomen die de ambulancesector aan de meldkamerorganisatie stelt. Voor het ambulancedeel stel ik deze kaders in overleg met de Minister van VWS vast. De kaders zijn bedoeld om samenwerking en uniformiteit in het meldkamerdomein te bevorderen. Kaders die na overleg met onder andere de RAV’en worden gemaakt zijn van toepassing op de partijen binnen de meldkamer. Onder de Twaz wordt per regio één RAV aangewezen waarbij de status (publiek danwel privaat) niet relevant is. De normen die in de meldkamer van toepassing zijn op de RAV’en gelden dan ook onafhankelijk van de juridische status voor alle RAV’en.

De leden van de D66-fractie vragen wat moet worden voorgesteld bij de opmerking over het overleg op hoofdlijnen van beleid en beheer van de meldkamers met de veiligheidsregio’s. De kwalitatieve kaders worden in het vervolgtraject nader uitgewerkt met betrokken partijen. Daarnaast zal ik, zoals in de brief van 20 februari jl. is opgenomen, overleg voeren met een afvaardiging van de veiligheidsregio’s voor zover het relevant is voor de uitvoering van het gezag. Ik zal voor de invoering van de meldkamerorganisatie de inhoud, frequentie en status van dit overleg nader bespreken met vertegenwoordigers van de veiligheidsregio’s. Dit wordt meegenomen in de voorgenomen wetswijziging en de verdere uitwerking ervan. Daarnaast zal ik onder meer met de Veiligheidsregio’s afspraken maken over de manier waarop invulling wordt gegeven aan de transitieperiode vooruitlopend op deze wetswijziging.

Een ingrijpende stelselwijziging zoals deze verandering in het meldkamerdomein, moet zeker worden geëvalueerd. Ik ga dan ook graag mee in het voorstel van de leden van de D66-fractie om twee jaar na het operationeel worden van de landelijke meldkamerorganisatie een evaluatie uit te laten voeren naar de kwaliteit, efficiency en het beheer. Mocht de evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s in 2013 aandachtspunten opleveren voor de verdere vormgeving van het meldkamerdomein dan worden deze zeker meegenomen in de verdere uitwerking van de meldkamer van de toekomst.

De leden van de VVD-fractie vernemen graag of ik bereid ben gehoor te geven aan de oproep om één meldkamerlocatie te realiseren voor de regio’s Amsterdam-Amstelland, Zaanstreek-Waterland, Kennemerland en Noord-Holland-Noord. In mijn brief aan uw Kamer over de meldkamerorganisatie heb ik, mede op verzoek van de veiligheidsregio’s, aangegeven dat de landelijke meldkamerorganisatie zal bestaan uit maximaal tien meldkamerlocaties. Het is mij bekend dat binnen en tussen de veiligheidsregio’s in Noord-Holland overleg plaatsvindt over de mogelijkheid van het vormgeven van één meldkamerlocatie ten behoeve van het totale verzorgingsgebied van Noord Holland. Bij de beoogde locatiekeuze zal ik rekening houden met de standpunten van de betreffende regio’s.

De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere toelichting op de stelling dat het bij een keuze voor drie locaties niet mogelijk zou zijn de in het regeerakkoord afgesproken taakstelling te halen. Zoals u in bijgevoegd financieel onderzoek kunt lezen, verschillen de structurele besparingen van één meldkamerorganisatie met tien locaties of drie locaties relatief weinig. Dit komt omdat de besparingen vooral voortkomen uit het centraliseren van beheer en uit de reductie van personele lasten die kunnen worden gerealiseerd door op minder locaties met een landelijke capaciteitsplanning te werken (in plaats van iedere meldkamerlocatie voor zich). Echter bij een meldkamerorganisatie met drie locaties moeten veel hogere transitielasten worden gemaakt en is de transitieperiode ook langer. Dit komt door de noodzaak van volledig nieuwe huisvesting op drie locaties en een veel grotere verschuiving van personeel. Door de transitielasten die daarmee gemoeid zijn is de realisatie van de taakstelling binnen de kaders van het regeerakkoord niet mogelijk.

De leden van de D66-fractie hebben de indruk dat de bezuiniging leidend is geweest voor de organisatorische keuze die is gemaakt. De bezuiniging is niet leidend geweest, maar wel kaderstellend. Binnen de kaders van het regeerakkoord is gekozen voor het meldkamermodel dat de kwaliteit verbeterd door standaardisatie en uniformering van werkwijzen. Door de burger zoveel mogelijk in het eerste contact op een gestandaardiseerde wijze te helpen wordt een forse kwaliteitsimpuls aan de meldkamerdomein gegeven. In het regeerakkoord is opgenomen dat een taakstelling moet worden gerealiseerd van € 10 miljoen in 2015 oplopend tot € 50 miljoen structureel in 2021.

De leden van respectievelijk de PvdA-fractie en de SP-fractie vragen naar de specialistische kennis en de monodisciplinaire centralisten in de meldkamer. Het grootste deel van de 1-1-2-telefoontjes zal door een multidisciplinaire intake kunnen worden afgehandeld. Een deel van de meldingen zal door monodisciplinaire centralisten worden afgehandeld. Dit gebeurt op basis van protocollen die door de betrokken hulpverleningsdiensten worden opgesteld. Hierdoor wordt vooraf duidelijk in welke gevallen wordt doorgeschakeld naar een centralist met specialistische kennis uit één van de operationele disciplines. Op de vraag of de kwaliteit van de medische zorg overeind blijft verwijs ik naar de brief van 20 februari jl. waarin ik, mede namens mijn ambtsgenoot van VWS, heb aangegeven dat in de op te stellen kaders ook kwaliteitseisen worden opgenomen die de ambulancesector aan de meldkamerorganisatie stelt. Verder zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg conform de huidige situatie toezien op de kwaliteit van de medische zorg. In de opzet van de meldkamerorganisatie zullen geen risico’s worden genomen in het zorgproces, ook ten aanzien van het medisch beroepsgeheim. Ik zal dit uiteraard samen met voornoemde ambtsgenoot oppakken.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de financiering wordt geregeld. De nieuwe landelijke meldkamerorganisatie krijgt straks een eigenstandig budget. Momenteel wordt de meldkamer gefinancierd uit meerdere bronnen. Het gaat hierbij primair om financiering van de meldkamer vanuit de politiebegroting en het Gemeentefonds (voor het brandweerdeel van de meldkamer). Aangezien de ambulancezorg premiegefinancierd is, zal voor het deel dat overgaat naar de meldkamerorganisatie een andere financieringsconstructie worden gehanteerd. Vanuit de ambulancezorg zal, net zoals door politie en brandweer, worden bijgedragen aan de landelijke meldkamerorganisatie. Uit deze bronnen wordt een eigenstandig budget gecreëerd voor de landelijke meldkamerorganisatie.

De leden van de CDA-fractie vragen de personele consequenties van de systeemwijziging in beeld te brengen. Voor de meldkamerorganisatie geldt een taakstelling van ca. 25% op de huidige kosten. De opschaling van het aantal meldkamers naar tien en het hanteren van een landelijke capaciteitsplanning moet ook aan de personele kant tot efficiency leiden. De exacte omvang hiervan hangt samen met de nieuwe manier van werken, die nog verder moet worden uitgewerkt. Ten aanzien van het rekening houden met werkgelegenheidseffecten in kwetsbare regio’s verwacht ik een beperkt effect omdat er in plaats van drie tien locaties komen die over het land worden verspreid.

Ten slotte kan ik u – in antwoord ik op de vraag van de leden van de PvdA-fractie over de planning – melden dat ik de heer H.B. (Bas) Eenhoorn bereid heb gevonden om het proces van totstandkoming van het transitieakkoord in goede banen te leiden. De heer Eenhoorn vervult een onafhankelijke en bemiddelende rol tussen de partijen en zal op basis daarvan met een voorstel komen voor een transitieakkoord, waaronder de locatiekeuze. Het doel is om nog dit jaar tot overeenstemming te komen. Op basis van de te maken afspraken over onder andere de aansturing en positionering van de meldkamerorganisatie zal ik in het voorjaar van 2013 een wetsvoorstel aan uw Kamer aanbieden. Tevens kan op basis van de transitieafspraken een kwartiermaker beginnen – binnen de ruimte van de huidige wettelijke kaders – met de voorbereidingen op een nieuwe meldkamerorganisatie. De meldkamer van de toekomst moet in 2017 operationeel zijn qua nieuwe werkwijze en bijbehorende ICT voorzieningen zodat de organisatie de uitvoering kan geven aan de kwalitatieve doelstellingen van deze systeemwijziging. Hiertoe zal het aantal meldkamers per 2015 opgeschaald moeten zijn om tevens het eerste deel van de taakstelling te realiseren.


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven