29 517 Veiligheidsregio’s

Nr. 201 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juni 2021

Naar aanleiding van mijn toezeggingen tijdens het commissiedebat taakdifferentiatie en crisisbeheersing van 27 mei jl. informeer ik uw Kamer over de richtlijn «Veilig optreden bij vuurwerk» en geef ik een onderbouwing van de noodzaak van taakdifferentiatie brandweervrijwilligers, inclusief een tijdlijn.

Richtlijn Veilig optreden bij vuurwerk

Op 11 mei 20211 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de nieuwe richtlijn Veilig optreden bij vuurwerk. Brandweer Nederland heeft bij het opstellen van de richtlijn samengewerkt met het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Vakvereniging voor Brandweervrijwilligers (VBV).

Tijdens het commissiedebat van 27 mei jl. zijn vragen gesteld over het blussen van klasse-1.3 vuurwerk met water (Kamerstuk 29 517, nr. 200). Ik heb toegezegd uw Kamer nader te informeren over hoe het brandweeroptreden bij klasse 1.3-vuurwerk is uitgewerkt in die richtlijn.

In de richtlijn wordt voor de diverse klassen vuurwerk, waaronder klasse 1.3 (professioneel vuurwerk), aangegeven hoe te handelen bij brand. Daarbij wordt onder meer onderscheid gemaakt naar transport en opslag, naar in acht te nemen afstand, in te schakelen deskundigen en wijze van blussen. Ook voor klasse 1.3 wordt daarbij vermeld bij welke situatie water gebruikt kan worden om de omgeving nat te houden en de verpakking te koelen ingeval van incidenten. De richtlijn treft u aan in bijlage 12.

In genoemde brief van 11 mei jl. maakte ik al melding van de vorig jaar ontwikkelde e-learningmodule voor opleiding en training gericht op brandweeroptreden bij vuurwerkincidenten. In aanvulling daarop kan ik u melden dat de eind vorig jaar in verband met COVID-19 afgelaste expertdag voor brandweeroptreden bij vuurwerkincidenten dit najaar zal plaatsvinden.

Tijdlijn noodzaak rechtspositie brandweervrijwilligers

In het commissiedebat van 27 mei jl. heb ik uw Kamer een tijdlijn ten aanzien van de onderbouwing van de noodzaak van taakdifferentiatie toegezegd. De tijdlijn treft u aan in bijlage 23. Ik geef hier een beknopt overzicht van de belangrijkste elementen.

Tegen de achtergrond van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) is in 2018 in opdracht van mij, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de Brandweerkamer van de VNG door Pels Rijcken een onderzoek uitgevoerd naar de rechtspositie van brandweervrijwilligers.

De onderzoekers achten het op grond van de Europese Deeltijdrichtlijn waarschijnlijk dat de geconsigneerde vrijwilligers en de gekazerneerde vrijwilligers moeten worden aangemerkt als deeltijdwerkers in de zin van de Deeltijdrichtlijn. Deze groep vrijwilligers moet namelijk respectievelijk verplicht aanwezig zijn op de kazerne of verplicht opkomen bij een melding. Dat verplichtende element is sterk bepalend. Daarnaast zien zij een reëel risico dat de vrije instroom vrijwilligers als deeltijdwerkers moeten worden aangemerkt. Vrije instroom vrijwilligers komen niet verplicht.

Kort gezegd worden brandweervrijwilligers anders behandeld dan beroeps bij arbeidsongeschiktheid, zwangerschap en pensioen. En dat terwijl brandweervrijwilligers dezelfde taken uitvoeren en in voorkomende gevallen net als beroeps op de kazerne beschikbaar moeten staan voor een oproep.

Vervolgonderzoek van professor Verburg heeft in 2019 de bevindingen van Pels Rijcken bevestigd. Verburg concludeert dat, wil men in de toekomst met brandweervrijwilligers blijven werken, «dan is in [zijn] visie evident geen plaats meer voor de [geconsigneerde]-vrijwilliger en de [gekazerneerde]-vrijwilliger.» Mede gelet op de uitkomsten van het rapport van Pels Rijcken, acht Verburg zonder aanscherping van het onderscheid tussen vrije instroom vrijwilligers en beroeps voortgaan op de bestaande weg (te) risicovol.

Op grond van deze twee juridische adviezen heeft het Veiligheidsberaad samen met mij vanuit de wens om vrijwilligheid bij de brandweer te behouden een denktank een opdracht verstrekt om uit de zoeken hoe het onderscheid tussen beroeps en vrijwilligers vorm te geven en de gevolgen van die denkrichting voor de brandweerzorg in beeld te brengen. Uitgangspunt van de denkrichting is een werkbaar en fundamenteel onderscheid te maken tussen vrijwilligers en beroepsmedewerkers dat geen afbreuk doet aan het niveau en de kwaliteit van brandweerzorg.

De door de denktank eind 2019 opgeleverde eerste denkrichting bestaat uit vier bouwstenen:

Bouwsteen I – Opkomst: verplicht en niet verplicht als cruciaal onderscheid.

Bouwsteen II – Onderscheid in type repressieve brandweertaken: zowel vrijwilligers als beroepsmedewerkers voeren de basistaken uit, maar vrijwilligers maximaal één specialisatie.

Bouwsteen III – Taken beroepsmedewerker zijn breder dan alleen de repressieve taken, die van vrijwilligers niet.

Bouwsteen IV – Opleidingsduur en -zwaarte verschilt.

Vervolgens heeft de denktank in 2020 en 2021 de consequenties van de denkrichting voor de veiligheidsregio’s in kaart gebracht. Dat is gebeurd door met iedere regio het gesprek aan te gaan en informatie op te halen.

Ook zijn er gesprekken gevoerd met de vakorganisaties en de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) en is de voorzitter van de VBV toegetreden tot de denktank.

Mijn Ministerie heeft daarnaast in 2020 en 2021, onder meer samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gesprekken gevoerd in Europa. Uit de gesprekken met de buurlanden en de Europese Commissie komt naar voren dat de overeenkomsten tussen Nederland en die landen wat betreft de rechtspositionele vraagstukken die op dit moment de aandacht krijgen minder sterk zijn dan veelal wordt gesuggereerd. Concreet betekent dit dat de feitelijke situatie en de wensen tot verandering per land wezenlijk van elkaar verschillen; elk land volgt haar eigen uitdagingen op het gebied van de Europese en internationale regelgeving. Een aparte richtlijn voor brandweervrijwilligers is ook niet realistisch. Overigens zet ik mij nog steeds in door gesprekken te voeren met landen in de EU die te maken hebben met problemen met deze regelgeving.

De resultaten van de denktank heb ik 22 februari jl. met het Veiligheidsberaad besproken. Bouwsteen I van de denkrichting heeft breed draagvlak. De meeste vraagtekens over wenselijkheid worden geplaatst bij de andere drie bouwstenen. Ik heb uw Kamer 11 mei jl. dan ook per brief4 aangegeven dat bouwsteen I – niet meer werken met kazernering en consignering van vrijwilligers – moet worden opgepakt. Aanvullend moet worden bezien of verder aanpassingen nodig zijn, en zo ja welke.

Zoals ik uw Kamer 27 mei jl. tijdens het commissiedebat heb toegezegd zal ik uw Kamer nog nader informeren over de heroverweging met open vraagstelling door twee deskundigen, in samenspraak met mensen uit de praktijk, over de wijze waarop het brandweerstelsel toekomstbestendig kan blijven. Dat onderzoek zal zien op bouwsteen I, net als de aanvullende veranderingen die eerder zijn aangedragen. In eerste instantie benader ik daarvoor de eerder door mijzelf en uw Kamer geraadpleegde juristen. In geval het onderzoek daartoe een aanleiding geeft dan kan er nog een aanvullende validatie plaatsvinden.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Kamerstuk 29 517, nr. 199.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Kamerstuk 29 517, nr. 199.

Naar boven