29 517 Veiligheidsregio’s

Nr. 182 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2019

Inleiding

In de brieven van 13 maart en 15 oktober 2019 aan uw Kamer1 hebben wij aangegeven u dit najaar te informeren over de uitkomsten van de onderzoeken van de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV), het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de gevaarzetting van nat vuurwerk in Ulicoten en de bestrijding van vuurwerkbranden.

Die toegezegde onderzoeken zijn inmiddels afgerond, en de onderzoeksrapporten zijn als bijlagen bij deze brief gevoegd. Hierbij gaat het om:

  • het IJenV-onderzoek naar het brandweeroptreden bij vuurwerkbranden; in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV)2;

  • het RIVM-onderzoek naar de gevaarzetting van nat geworden vuurwerk in de vuurwerkopslag in Ulicoten; in opdracht van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)3;

  • het IFV-onderzoek naar blusinstructies bij vuurwerk; in opdracht van JenV4.

In deze brief gaan wij, mede namens de Minister van Milieu en Wonen, in op de uitkomsten van deze onderzoeken.

IJenV-onderzoek brandweeroptreden bij vuurwerkbranden

De IJenV heeft de handelwijze bezien van de 25 veiligheidsregio’s bij vuurwerkbranden. Alle veiligheidsregio’s beschikken over procedures en/of instructies voor het operationeel optreden bij vuurwerkincidenten. Tweeëntwintig veiligheidsregio’s baseren zich bij hun optreden op de procedure zoals voorgeschreven in de Operationele Handreiking Ongevalsbestrijding Gevaarlijke Stoffen 2012 van Brandweer Nederland (de Handreiking). De overige drie regio’s geven aan een andere basis te hebben gehanteerd. Uit vergelijking door de IJenV van de procedures blijken deze in belangrijke mate overeen te komen met de inhoud van de Handreiking. Tussen de veiligheidsregio’s onderling bestaan kleine inhoudelijke verschillen in de procedures.

De IJenV constateert: «Bij geen enkele klasse vuurwerk en geen enkele regio geldt een expliciet verbod op het gebruik van water als blusmiddel. Wel geven regio’s bij de subklassen vuurwerk 1.1 tot en met 1.3 aan dat vuurwerkbranden niet mogen worden geblust maar dat slechts het voorkomen van uitbreiding naar de omgeving (secundaire branden) is toegestaan. Daarbij mag wel water worden gebruikt. De Inspectie merkt op dat de Handreiking bij geen enkele klasse vuurwerk spreekt over een verbod op het gebruik van water als blusmiddel.»

De IJenV signaleert dat de Handreiking momenteel nog ruimte laat voor enkele onduidelijkheden en uiteenlopende werkwijzen.

De IJenV beveelt aan om de Handreiking uit te breiden met een sub-hoofdstuk specifiek over vuurwerk en daarbij aandacht te geven aan alle aspecten die een rol spelen bij het optreden bij branden waarbij vuurwerk van verschillende subklassen is betrokken. Tevens kan daarbij, zo merkt de IJenV op, een standaardtekst worden opgesteld voor de eenheden in het veld, zodat deze direct en eenduidige informatie voorhanden hebben over te hanteren afstanden, manieren van optreden en keuze van blusmiddelen.

RIVM-onderzoek Gevaarzetting nat vuurwerk Ulicoten

Het RIVM heeft literatuuronderzoek verricht en praktijkproeven in het laboratorium uitgevoerd om, gericht op de vuurwerkopslag te Ulicoten, inzicht te krijgen in de gevaarzetting van het nat worden van opgeslagen vuurwerk. Hierbij gaat het om de waterdoorlatendheid van de kartonnen kokers van de flitspoeder bevattende vuurwerkartikelen en de reactie die het flitspoeder met water geeft. Het onderzoek naar de mogelijke reactie tussen het flitspoeder en water is in opdracht van het RIVM door TNO uitgevoerd.

In de managementsamenvatting bij het onderzoeksrapport meldt het RIVM: «Uit dit onderzoek is gebleken dat water vrij gemakkelijk door het karton van vuurwerk kan doordringen, maar dat een etiket op de koker dit proces vertraagt. Indien het in dit onderzoek betrokken flitspoeder nat wordt zal uitsluitend waterstofgas ontstaan. De snelheid waarmee dit gebeurt is erg laag. De totale hoeveelheid waterstofgas die gevormd zal worden, zal niet voldoende zijn om een explosief mengsel te kunnen vormen in een bunker. Daarnaast zijn in de bunkers in Ulicoten, waar het vuurwerk met flitspoeder wordt opgeslagen, ventilatieroosters in het dak aanwezig waardoor het eventueel gevormde waterstofgas kan ontsnappen.»

Al met al kan volgens het RIVM over de vuurwerkopslag in Ulicoten worden gesteld dat de gevaarzetting van nat geworden vuurwerk dat flitspoeder bevat niet zal toenemen ten opzichte van vuurwerk met flitspoeder dat niet nat is geworden.

IFV-onderzoek naar blusinstructies bij vuurwerk

Het IFV-onderzoek heeft zich gericht op het in beeld brengen van opvattingen van externe deskundigen (onder meer over het gebruik van water bij de bestrijding van vuurwerkbranden), die afwijken van de opvattingen van Brandweer Nederland. Het IFV heeft ook onderzoek gedaan naar de geldende voorschriften voor het blussen van vuurwerkbranden in het buitenland en draagt een advies aan over aanpassingen van de Handreiking om mogelijke onduidelijkheden weg te nemen.

Uit het onderzoek naar de procedures in ons omringende landen (België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Polen, het Verenigd Koninkrijk en Zweden) blijkt dat er in deze landen geen procedures zijn die waarschuwen dat het opbrengen van water gevaarlijk is op een brand waarbij vuurwerk betrokken is.

Het IFV meldt dat er bij de geraadpleegde deskundigen geen consensus bleek te bestaan over de vraag in hoeverre water gebruikt kan worden om een brand te blussen waarbij vuurwerk betrokken is. Het IFV heeft getracht om aannames, veronderstellingen en emoties te scheiden van feitelijkheden en rationele, verifieerbare argumenten en op basis hiervan een advies te formuleren over de blusinstructies bij vuurwerk.

Op basis van de door deskundigen aangedragen argumenten is het IFV van mening dat vuurwerk van subklasse 1.4 in contact mag komen met water zonder dat dit tot een massa-explosie leidt. Het gebruik van water om te koelen en om uitbreiding te voorkomen bij een brand waarbij vuurwerk van subklasse 1.4 betrokken is, is daardoor mogelijk.

Ten aanzien van branden waarbij vuurwerk van subklasse 1.3 betrokken is, meldt het IFV dat het die conclusie niet kan trekken en er geen richtinggevende uitspraken over kan doen. Het IFV geeft aan het met veel deskundigen eens te zijn dat nader onderzoek op dat punt noodzakelijk is.

Het IFV adviseert de Handreiking te verduidelijken en te actualiseren. Het IFV beveelt onder andere aan in de Handreiking explicieter aan te geven in welke gevallen water wel of niet gebruikt mag worden als blusstof en waarom. Zo dient duidelijk te worden gemeld dat bij een brand waarbij uitsluitend vuurwerk van subklasse 1.4 betrokken is, water gebruikt kan worden. Ook adviseert het IFV in de Handreiking te expliciteren dat er rekening mee moet worden gehouden dat het niet geheel is uit te sluiten dat vuurwerk van subklasse 1.3 in opgesloten toestand (een volle ISO-container) tot een massa-explosie kan leiden. Tevens dient in de Handreiking het bij de brandweer in gebruik zijnde «kwadrantenmodel»5 ook als uitgangspunt voor de bestrijding van vuurwerkbranden te worden opgenomen. Daarmee kan, zo geeft het IFV aan, duidelijk gemaakt worden dat incidenten met vuurwerk van subklasse 1.4 in aanvang offensief bestreden dienen te worden; het doel is dan branduitbreiding te voorkomen en de brand te bestrijden. In alle overige gevallen (subklassen 1.1 tot en met 1.3, onbekende subklasse of illegaal vuurwerk) moet in aanvang defensief opgetreden worden; het doel is dan branduitbreiding te voorkomen.

Beleidsreactie

Het is van belang dat er geen enkele twijfel bestaat over de risico’s en instructies voor hulpdiensten bij vuurwerkbranden. Bij de bestrijding van dergelijke branden is duidelijkheid over de subklasse van dat vuurwerk essentieel, maar zijn ook andere omgevingsfactoren van groot belang. De gewijzigde Handreiking vormt de basis voor een uniforme aanpak van de bestrijding van vuurwerkbranden met expliciete handelingsperspectieven. Over het door het IFV genoemde aanvullend onderzoek gaan we in gesprek met de betrokken organisaties; de eerste contacten zijn al gelegd.

De ILT heeft het onderzoek van het RIVM laten uitvoeren om te bepalen of de vergunningvoorschriften voor de vuurwerkopslag in Ulicoten, waar het in Nederland in beslag genomen (illegaal) vuurwerk wordt opgeslagen, voldoen. De ILT meldt dat de vuurwerkopslag in Ulicoten is voorzien van een automatische sprinklerinstallatie, die zorgt dat het vuurwerk in de bunkers bij brand preventief wordt natgemaakt om brandoverslag en brandverspreiding te voorkomen. De ILT ziet in het rapport van het RIVM geen aanleiding om de vergunningvoorschriften voor de vuurwerkopslag in Ulicoten te wijzigen.

Wij brengen de drie rapporten onder de aandacht van het Veiligheidsberaad, het bestuur van het IFV en Brandweer Nederland, met het advies deze rapporten te betrekken bij hun voorbereiding op en rol bij de bestrijding van vuurwerkbranden.

De ILT zal het rapport van het RIVM delen met de gemeente Baarle-Nassau, de lokale veiligheidsdiensten en de afdeling Domeinen Roerende Zaken van het Ministerie van Financiën die de opslag in Ulicoten in gebruik heeft.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Kamerstuk 29 517, nrs. 165 en 177

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
5

Kwadrantenmodel gebouwbrandbestrijding (Brandweer Nederland en Brandweeracademie, 2014)

Naar boven