29 517 Veiligheidsregio’s

Nr. 142 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2018

Hierbij doe ik uw Kamer, zoals toegezegd in mijn brief van d.d. 11 december 2017 (Kamerstuk 29 517, nr. 136), het rapport «Inrichting repressieve brandweerzorg» toekomen1. In het debat over de onafhankelijkheid van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) d.d. 23 januari jl. deelde ik uw Kamer mee dat de Auditdienst Rijk (ADR) een melding bij de Inspectie JenV («de Inspectie») onderzocht over mogelijke ongewenste beïnvloeding van een uitgevoerd onderzoek (Handelingen II 2017/18, nr. 42, item 33). De ADR onderzocht de totstandkoming van het rapport «Inrichting repressieve brandweerzorg» van de Inspectie. De ADR is nagegaan op welke punten er is afgeweken van de vigerende beschrijving van het werkproces van de Inspectie, welke interventies er hebben plaatsgevonden alsook welke principes van goed toezicht er hierbij mogelijk in het geding zijn geweest. Op basis van dit onderzoek komt de ADR tot de bevinding dat de ongewenste beïnvloeding niet kan worden vastgesteld. De ADR doet wel een aantal aanbevelingen waarmee de navolging van de principes van goed toezicht door de Inspectie aan kracht kan winnen. Deze aanbevelingen worden opgepakt door de Inspectie en sluiten goed aan bij het reeds in gang gezette traject van de Inspectie «doorontwikkeling richting 2020».

Het rapport «Inrichting repressieve brandweerzorg» is het resultaat van het onderzoek dat de Inspectie sinds 2016 binnen de 25 veiligheidsregio’s uitgevoerd heeft. De Inspectie heeft drie onderwerpen geïdentificeerd om antwoord te geven op de centrale vraag van het onderzoek, te weten in hoeverre de geplande inrichting van de repressieve brandweerzorg en de feitelijke uitwerking daarvan in de veiligheidsregio’s voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.

Uit de resultaten komt naar voren dat we in Nederland beschikken over goede brandweerzorg, maar dat een aantal elementen in de repressieve brandweerzorg aandacht en/of verbetering behoeft. Ik zal hieronder aan de hand van de door de Inspectie gekozen onderwerpen op het onderzoek en de daarin genoemde aandachtspunten ingaan.

Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik verantwoordelijk voor het stelsel van veiligheidsregio’s in het algemeen, het bestuur van de veiligheidsregio’s is verantwoordelijk voor de taakuitvoering van de brandweer. Vanuit die stelselverantwoordelijkheid reageer ik op het landelijk beeld dat uit het rapport naar voren komt en niet op de individuele beelden die over de regio’s naar voren komen. Zoals ik hieronder uiteen zal zetten zie ik in het landelijk beeld dat in het rapport geschetst wordt verscheidene punten die ik bij de besturen van de regio’s onder de aandacht zal brengen. In het rapport staat een aantal conclusies en aanbevelingen die aan mij als Minister gericht zijn. Ik onderschrijf die conclusies en geef uitvoering aan de aanbevelingen.

Opkomsttijden

Wat betreft de opkomsttijden van de brandweereenheden komt de Inspectie tot een aantal positieve bevindingen. Zo beschikken alle regio’s over een bestuurlijk vastgesteld dekkingsplan gebaseerd op een brandrisicoprofiel. Ook verstrekt het overgrote deel van de regio’s aan het bestuur overzichten van de berekende opkomsttijden en heeft de meerderheid van de besturen zicht op gebieden en objecten waar de tijdnormen worden overschreden.

Daar staan de nodige aandachtspunten tegenover. Zo blijken de regio’s de tijdsnormen uit het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr) te overschrijden. Daar komt bij dat niet alle regio’s gebruik maken van de mogelijkheid om afwijkende normen vast te stellen, en dat de regio’s die dat wel doen ook deze normen overschrijden. Bovendien blijkt dat er onvoldoende aandacht is voor met name de risico beperkende maatregelen en dat de uitgevoerde registraties niet gebruikt worden als basis voor verbetermaatregelen in de repressieve brandweerzorg.

Het landelijk beeld dat geschetst wordt in het rapport over de opkomsttijden beschouw ik als zorgwekkend. Zoals ook de Inspectie constateert is het halen van de vastgestelde opkomsttijden geen vrijblijvende kwestie. Ik hecht er dan ook aan dat het bestuur haar verantwoordelijkheid neemt en realistische opkomsttijden vaststelt en dat daarbij de benodigde bestuurlijke transparantie in acht wordt genomen richting burgers en gemeenteraden. De relatie tussen het risico dat aan bepaalde objecten gebonden is en de slagkracht van de brandweer dient daarbij meegenomen te worden.

Eén van de adviezen uit het project RemBrand van het Veiligheidsberaad (VB) is te komen tot gebiedsgerichte opkomsttijden. Ik ben in afwachting van een met data onderbouwd voorstel van het VB om de huidige objectgerichte opkomsttijden in de regelgeving te vervangen door gebiedsgerichte opkomsttijden. Daarbij stel ik als randvoorwaarde dat dit een bestuurlijk en operationeel gedragen voorstel moet zijn, namens alle regio’s. Nadat ik de onderbouwing heb ontvangen van het VB zal deze inhoudelijk beoordeeld worden. Er van uitgaande dat dat traject succesvol doorlopen wordt, zal vervolgens het Bvr aangepast worden. Ik verwacht het voorstel eind dit jaar.

Er zal enige tijd overheen gaan tot een dergelijke wijziging in de regelgeving is doorgevoerd en geïmplementeerd. Tot die tijd dient de huidige regelgeving nageleefd te worden. Ik zal daar de aandacht van de regio’s op vestigen en de besturen wijzen op hun verantwoordelijkheid om de gerealiseerde opkomsttijden beter te laten aansluiten bij de vastgestelde. Ik wijs hen daarbij tevens op de mogelijkheid die het besluit hen biedt om gemotiveerd af te wijken met oog voor risicobeperkende maatregelen.

Samenstelling brandweereenheden

Volgens het Bvr is de standaardsamenstelling van een brandweereenheid een tankautospuit met zes personen. Een andere samenstelling mag worden toegepast mits het algemeen bestuur daar een besluit over heeft genomen, de brandweerzorg tenminste gelijkwaardig blijft en geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel. Dit is nader uitgewerkt in het landelijk kader Uitruk op Maat dat in 2014 door het VB is aangenomen. Toepassing van een afwijkende voertuigsamenstelling is inmiddels in een groot aantal veiligheidsregio’s gebruikelijk.

In 22 regio’s is door het bestuur een besluit genomen over een afwijkende samenstelling van de brandweereenheden. Eén regio maakt geen gebruik van een afwijkende bezetting en in twee regio’s is geen besluit genomen, maar wordt wel afwijkend uitgerukt.

In het rapport komt de Inspectie ook op dit onderwerp tot een aantal positieve conclusies. Zo concludeert de Inspectie dat er ruim voldoende TS6 eenheden beschikbaar zijn om de afgesproken interregionale bijstand te kunnen leveren. Bovendien oordeelt de Inspectie dat het gebruik van afwijkende eenheden vaak leidt tot snellere zorg die in veel gevallen afdoende is.

De Inspectie benoemt daarentegen ook op het gebied van de samenstelling van de brandweereenheden een aantal belangrijke aandachtspunten. Zo wordt maar in beperkte mate gebruik gemaakt van evaluaties. Dit beperkt de mogelijkheid om resultaten te analyseren en verbetervoorstellen te kunnen doen.

Ik onderschrijf het belang dat de Inspectie benoemt van het opleiden en oefenen van het brandweerpersoneel met een afwijkende voertuigbezetting. De Inspectie is voornemens om er op toe te zien dat alle regio’s eind 2019 de benodigde stappen hebben gezet om het personeel op een veilige manier met de afwijkende bezetting te laten werken.

Zoals uit het rapport blijkt zijn er verschillen per regio met betrekking tot de toepassing van de afwijkende voertuigbezetting en de voorbereiding daarop. Ik hecht er aan dat de regio’s bij elkaar te rade gaan om van elkaar te leren. Daarbij gaat het onder andere om het doorlopen van de juiste stappen wat betreft de veiligheid van het personeel die binnen 2 jaar na het bestuurlijke besluit dienen te zijn doorlopen. Echter, ook gaat het om het gebruik van evaluatiecycli en de beste invulling van de afwijkende inzet. Ik zal de regio’s oproepen om van elkaar te leren en, met betrekking tot de regio’s die dat nog niet gedaan hebben, een bestuurlijk besluit te nemen over de toepassing van deze inzet.

Tot slot is in dit kader van belang dat op dit moment nader onderzoek plaatsvindt naar de ervaringen van het werken met het landelijk kader Uitruk op Maat. De resultaten daarvan worden binnen enkele maanden verwacht en kunnen de regio’s helpen om, waar nodig, de juiste verbeteringen door te voeren.

Beschikbaarheid Brandweerpersoneel

De brandweer is voor een groot deel afhankelijk van haar vrijwilligers. De Inspectie concludeert dat, waar de beschikbaarheid van de beroepsbezetting voldoende is, vrijwel alle regio’s kampen met een probleem met betrekking tot de bezetting door vrijwilligers. Daarbij gaat het vooral om bepaalde dagdelen.

Dit probleem is, aansluitend bij het vorige thema, dan ook één van de belangrijkste redenen dat veel regio’s kiezen voor een afwijkende samenstelling van de eenheden. Helaas, zo constateert de Inspectie, is dat niet altijd voldoende: er worden soms eenheden buiten dienst gesteld als blijkt dat zij door een gebrek aan personeel niet kunnen uitrukken.

Niet alleen het huidige probleem met betrekking tot de bezetting door vrijwilligers baart mij zorgen maar ook de conclusie van de Inspectie dat veel regio’s weinig aandacht hebben voor de langere termijn beschikbaarheid van vrijwilligers. Dit uit zich onder andere in een onvoldoende zicht op de factoren die leiden tot deze beschikbaarheidsproblematiek. Bovendien is de aandacht voor dit probleem vooral aanwezig op lokaal niveau en niet op een meer structurele basis op het niveau van het algemeen bestuur.

De regering vindt de beschikbaarheid van vrijwilligers bij onder andere de brandweer een belangrijk onderwerp. In het regeerakkoord is dit ook als zodanig benoemd en zijn er extra middelen voor vrijgemaakt. Ik omarm dan ook de aanbeveling van de Inspectie om dit thema hoog op de politieke en bestuurlijke agenda te plaatsen. Ik ben in overleg met de relevante partijen over hoe hier verder invulling aan gegeven moet worden. Daarbij zullen ook de uitkomsten van het recent afgeronde belevingsonderzoek worden benut.

Tot slot

In deze brief heb ik per thema een korte uiteenzetting gegeven van de belangrijkste conclusies in het rapport van de Inspectie en heb ik de maatregelen genoemd die ik zal nemen. Dit betreft onder andere een brief van mijn zijde aan de regio’s die ik onmiddellijk na aanbieding van dit rapport aan uw Kamer aan hen zal zenden en waarin ik dringend verzoek verbetering of voortgang aan te brengen ten aanzien van de verschillende benoemde punten. Daarnaast zal ik het rapport agenderen voor mijn eerstvolgende overleg met het VB.

Voorts zal ik de Inspectie dan ook vragen om begin 2020 een nieuwe tussenstand op te leveren op deze onderwerpen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven