29 513
Wijziging van enkele sociale verzekeringswetten en enige andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen

nr. 8
VERSLAG

Vastgesteld 24 mei 2004

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

1. Algemeen

2. Wijziging van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten

3. Wijziging van de Werkloosheidswet

4. Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

5. Wijziging in de Algemene kinderbijslagwet

6. Wijziging van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidverzekeringen

7. Wijziging hoger beroep subsidiezaken Europees Sociaal Fonds

8. Financiële effecten

9. Artikelsgewijs

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog een aantal vragen, die bij de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel zijn opgenomen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van het wetsvoorstel. De beoogde vereenvoudiging van de regelgeving heeft de instemming van de leden van de PvdA-fractie. Echter vragen deze leden hoe de regering een aantal fundamentele keuzes die in deze vereenvoudiging zijn verwerkt, en die tevens een wijziging van enkele sociale zekerheidswetten behelst, heeft kunnen maken. De titel van het wetsvoorstel maakt melding van wijzigingen in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudiging, maar is dit wel in overeenstemming met het doel van dit wetsvoorstel? Er wordt immers vaak verwezen naar de invulling die met de voorgestelde wijziging / vereenvoudiging aan het Hoofdlijnakkoord wordt gegeven met betrekking tot de besparing op de uitgaven van het Reïntegratiefonds. Waarom is er niet voor gekozen de inhoudelijke wijzigingen die in dit wetsvoorstel staan in een eigen wetsvoorstel te behandelen in plaats van onder te brengen in een wijziging in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen om enkele sociale verzekeringswetten en enkele andere wetten te wijzigen met als doel de vereenvoudiging van deze wetten. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat de administratieve lasten, onnodig hoog zijn en grondig herzien kunnen worden. Elke maatregel die hieraan, op verantwoorde wijze, toe bijdraagt juichen zij dan ook toe. Wel bestaan er ten aanzien van de voorgenomen wijzigen enkele vragen, die bij de verschillende onderdelen in dit verslag zijn opgenomen.

Tevens willen deze leden een paar algemene vragen stellen. Kan door de regering meer duidelijkheid worden gegeven over de mogelijkheden die zij ziet om de sociale zekerheidwetten verder te vereenvoudigen zodat de administratieve lasten verder kunnen worden verminderd? Hoe staat het met samenwerking tussen de ketenpartners, zodat de nieuwe regelgeving die de regering maakt goed en efficiënt in kan worden gevoerd en welke mogelijkheden ziet de regering om deze partners te stimuleren om de samenwerking te verbeteren zodat de administratieve lasten nog verder omlaag kunnen?

De leden van de SP-fractie constateren dat de totale besparing van dit wetsvoorstel op de uitvoeringskosten € 7,2 mln bedraagt. Hiervan komt € 5 mln voor rekening van het minder vaak verstrekken van een bijlage over rechten en plichten bij een WW-beslissing aan de uitkeringsgerechtigde. Het totale effect van deze wet is echter € 56 mln. Dat effect wordt bereikt door afschaffing van de reïntegratie uitkering tijdens scholing van een arbeidsgehandicapte werkloze: opbrengst € 48 mln.

Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat het hier niet gaat om «het aanbrengen van enige vereenvoudigingen»?

De Raad voor Werk en Inkomen (RWI) geeft het advies om de vrijkomende financiële ruimte door vermindering van de regelgeving te gebruiken voor verlaging van de uitvoeringskosten of voor intensivering van de reïntegratie taken. Waarom volgt de regering dit advies niet op?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven het streven naar vereenvoudiging van de wet- en regelgeving, ook op het terrein van sociale zaken. Over enkele onderdelen van het wetsvoorstel willen deze leden de regering vragen voorleggen.

2. Wijziging van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten

2.1 Reïntegratie-uitkering tijdens scholing van een arbeidsgehandicapte werkloze

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er veel argumenten worden aangedragen voor het wijzigen van de regeling Reïntegratie-uitkering tijdens scholing van een arbeidsgehandicapte werkloze.

Het belangrijkste argument lijkt echter te zijn dat met deze wijziging een aanzienlijke besparing van de kosten tot resultaat heeft. Wat is nu de werkelijke doelstelling van dit wetsvoorstel?

Is deze wijziging, die een aanzienlijke besparing oplevert op de uitgaven van het reïntegratiefonds, de afgesproken uitwerking van het Hoofdlijnenakkoord? Wordt er in andere weten regelgeving invulling gegeven aan de besparing op de uitgaven van het Reïntegratiefonds zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord? En zo ja, in welke wetten en op welke wijze?

Van het niet verlengen van de duur van de uitkering tijdens scholing zou een prikkel uitgaan om te komen tot spoedige werkhervatting, meent de regering. De leden van de PvdA-fractie vragen of er niet eerder een prikkel tot het staken van de scholing van zal uitgaan. Hoe moet een werkloze arbeidsgehandicapte, die bezig is met noodzakelijk scholing, in zijn levensonderhoud voorzien als zijn WW-uitkering wordt stopgezet nog tijdens de scholing? Wat zijn de kansen op de arbeidsmarkt als een arbeidsgehandicapte werkloze vanwege het inkomensverlies tijdens die noodzakelijke scholing, niet in staat is zijn scholing af te ronden? Heeft de arbeidsgehandicapte werkloze in vergelijking met de niet arbeidsgehandicapte werkloze niet al een slechtere uitgangspositie op de arbeidsmarkt? Waarom een regeling die kan bijdragen aan een verbetering van die positie afschaffen ten koste van de arbeidsgehandicapte werknemer door het bemoeilijken van die noodzakelijke scholing? Wat is de werkelijke winst van een dergelijke maatregel?

Als de primaire inzet bij reïntegratie is om door middel van maatwerk een zo snel mogelijke terugkeer naar de arbeidsmarkt te bewerkstelligen, spreekt de regering zichzelf dan niet tegen met de voorgestelde maatregel?

Wanneer scholing een onderdeel kan zijn van een reïntegratietraject, en er steeds wordt gesproken van noodzakelijke scholing, wat is er dan op tegen om in het kader van reïntegratie iemand in staat te stellen de scholing daadwerkelijk af te ronden om zijn kans op reïntegratie te vergroten, zodat scholing inderdaad een onderdeel is van reïntegratie en niet een doel op zich?

Wanneer de regering spreekt over het belang van het vroegtijdig starten van scholing en dat hiermee niet moet worden gewacht tot het einde van de uitkeringsduur, ligt hier een mooie taak voor reïntegratiebegeleiders. Welke prikkels zijn er voor de reïntegratiebegeleiders? Waarom wordt het te laat in actie komen van de reïntegratiebegeleiders toegerekend aan de persoon die wil reïntegreren in plaats van aan de reïntegratiebegeleiders, deze zouden immers de reïntegratieactiviteiten zo vroeg mogelijk moeten doen starten. Als dit niet lukt is het dan niet beter dit probleem bij de bron op te lossen in plaats van dit probleem door te schuiven naar de mensen die afhankelijk zijn van adequate begeleiding, in hun scholingsmogelijkheid te beperken?

De wijziging van de wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten vinden de leden van de VVD-fractie op zichzelf een goed initiatief, maar willen graag meer inzicht in de hoogte van het drempelbedrag dat is vastgesteld om «kruimelvoorzieningen» te voorkomen.

De leden van de SP-fractie constateren dat arbeidsgehandicapten met een werkloosheidsuitkering op dit moment voor maximaal 2 jaar door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) noodzakelijk geachte scholing kunnen ontvangen. Gedurende die periode wordt de werkloosheidsuitkering geschorst en hervat na afloop van de scholing.

De leden van de SP-fractie vragen: hoeveel arbeidsgehandicapte werklozen maken gebruik van deze regeling? Wat is hun arbeidsongeschiktheidspercentage? Welke scholing wordt aangeboden? Gaat het om scholing die is gericht op het wegnemen van de beperkingen van de handicap of gaat het om algemene scholing en wat is de getalsverhouding tussen beide vormen van scholing?

De leden van de SP-fractie hebben begrip voor de administratieve problemen bij het UWV als het gaat om het veranderen van een werkloosheidsuitkering in een reïntegratieuitkering en het omgekeerde na afloop van de scholing. De regering schrijft dat het UWV in een brief van 12 december 2002 heeft voorgesteld om de reïntegratie-uitkering tijdens de scholing af te schaffen. Beoogde het voorstel van het UWV materieel het zelfde als wat de regering nu voorstelt?

De regering betoogt dat het niet verlengen van de duur van de uitkering tijdens scholing een prikkel is om te komen tot spoedige werkhervatting. Kan het in het voorstel van de regering voorkomen dat de werkloosheidsuitkering wordt beëindigd terwijl de scholingsperiode nog niet is afgerond? Zo ja, wie draagt in dat geval de kosten van de scholing? Kan dit betekenen dat de scholing voortijdig wordt beëindigd? Wat zijn dan de arbeidsmarktperspectieven van deze groep?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van het voornemen de reïntegratie-uitkering tijdens scholing van een arbeidsgehandicapte werkloze af te schaffen. Deze leden zijn niet overtuigd van de wenselijkheid en noodzaak hiervan. Zij vragen de regering nader te onderbouwen waarom een arbeidsgehandicapte werkloze kan worden gelijkgesteld met een niet-arbeidsgehandicapte werkloze. Gelet op het feit dat hier geen substantiële bedragen zijn te verdienen in de sfeer van de uitvoering, vragen deze leden zich af of de uitvoering werkelijk zo'n grote belasting is voor het UWV. Om hoeveel uitkeringen gaat het op jaarbasis?

2.2 Reïntegratie-uitkering tijdens proefplaatsing

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering geen grond ziet voor een aanmerkelijk gunstiger regeling voor arbeidsgehandicapte werknemers.

Zij vragen of het voor een werkgever niet minder aantrekkelijk wordt om een arbeidsgehandicapte in dienst te nemen als de regeling gelijk is aan die van een niet arbeidsgehandicapte werknemer. Waarom is een kennismakingsperiode van zes in plaats van drie maanden bezwaarlijk als het gaat om arbeidsgehandicapte werknemers? In het kader van de Wet werk en bijstand wordt mensen ook de mogelijkheid tot proefwerken geboden gedurende zes maanden. Vanwege de uniformiteit van de regelingen is een termijn van zes maanden helemaal niet zo afwijkend als wordt voorgedaan. Waarom kiest de regering in het ene geval voor een periode van zes maanden en in het andere geval voor een periode van drie maanden? Het gaat hier om mensen die een grotere afstand hebben tot de arbeidsmarkt dan niet arbeidsgehandicapte werknemers, wat is er op tegen deze mensen iets meer te ondersteunen bij het reïntegreren? Naast het vereenvoudigen van regelgeving, wat is de doelstelling van deze wijziging, die eveneens een aanzienlijke besparing oplevert?

De veranderingen in de reïntegratie-uitkering tijdens proefplaatsing wordt gesteund door de leden van de VVD-fractie, want het onderscheid dat op dit moment wordt gemaakt tussen een arbeidsgehandicapte en niet-arbeidsgehandicapte werkeloze leidt tot onnodige lasten. Het voorstel om eenieder maximaal 3 maanden via een proefplaatsing te laten werken leidt bij de aan het woord zijnde leden tot de vraag of voor mensen, die vanwege hun arbeidshandicap alleen in deeltijd kunnen werken, de proefplaatsing evenredig verlengd, kan worden?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben dezelfde vragen als bij het voorstel de reïntegratie-uitkering tijdens scholing van een arbeidsgehandicapte werkloze af te schaffen. Hoeveel proefplaatsingen van arbeidsgehandicapten vinden jaarlijks plaats?

3. Wijziging van de Werkloosheidswet

3.1 Algemeen

De leden van de CDA-fractie vragen of aangegeven kan worden in welke mate de vereenvoudiging van de WW in relatie tot arbeidshandicap zal leiden tot meer effectieve en duurzame reïntegratie.

3.2 Proefplaatsing met behoud van werkloosheidsuitkering

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er is gekozen voor het verkorten van de termijn van proefplaatsing naar drie maanden voor alle werklozen in plaats van een verlenging tot zes maanden. Veel arbeidscontracten worden, ondanks de wettelijke toegestane proeftijd, ook afgesloten voor de duur van een jaar met de intentie tot verlenging voor onbepaalde tijd. Blijkbaar hebben veel werkgevers zelfs meer dan zes maanden nodig als kennismakingsperiode alvorens een dienstverband voor onbepaalde tijd aan te bieden. Waarom doet de regering de uitspraak dat een kennismakingsperiode van drie maanden voldoende is als de praktijk uitwijst dat dat niet voldoende is? Is de mogelijkheid tot een langere proefplaatsing niet een juiste prikkel voor werkgevers om werknemers in dienst te nemen?

3.3 Werkloosheidsuitkering tijdens noodzakelijke scholing

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er ongeveer 10 500 werknemers op jaarbasis gebruik maken van scholing. Slechts voor 185 personen is de WW-uitkering verlengd als gevolg van het bereiken van de maximale uitkeringsduur tijdens de scholing. Indien deze regeling wordt ingetrokken zal dit de arbeidsmarktpositie van deze groep verslechteren. Wat is er zo bezwaarlijk aan het in stand houden van deze regeling? Is er ook berekend wat de kosten voor de gemeenschap zullen zijn indien deze personen, vanwege het ontbreken van scholing, minder gemakkelijk of helemaal geen werk kunnen vinden en uiteindelijk aangewezen zullen zijn op bijstand? Is het niet zo dat een kleine investering in opleiding van deze personen, die daardoor hun kansen op de arbeidsmarkt vergroten, een groot rendement zal opleveren? Waarom wordt daar niet voor gekozen? Als scholing onderdeel is van het reïntegratietraject waarom wordt het werklozen dan extra moeilijk gemaakt een noodzakelijke scholing af te kunnen maken als de uitkeringsduur verloopt door een korte verlenging van de uitkering, voor de duur van de scholing, niet meer toe te staan? Op bladzijde 11 van de memorie van toelichting wordt als argument gebruikt dat de werkloosheidsuitkering voor arbeidsgehandicapten ook niet wordt opgeschort en omgezet in een reïntegratie-uitkering. Echter, is dat niet de bedoeling van de voorgestelde wijziging? Op dit moment is het toch het geval dat een arbeidsgehandicapte tijdens scholing een reïntegratie-uitkering krijgt en de WW-uitkering wordt opgeschort? Ook hier wordt steeds gesproken van noodzakelijke scholing, vervalt de noodzaak van deze scholing, die als doel heeft een betere reïntegratiepositie, zodra de uitkeringsduur is verstreken?

3.4 Differentiatie premies wachtgeldfondsen

De leden van de VVD-fractie constateren dat de verandering van premie wachtgeldfondsen tot meer differentiatie zal leiden tussen werknemers. De aan het woord zijnde leden vragen op welke manier de regering deze categorieën wilt differentiëren en of deze verandering niet juist meer administratieve lasten met zich meebrengt.

Er is door de regering advies gevraagd aan het UVW, Belastingdienst, IWI en Actal en tevens zal hierover nog overleg plaatsvinden met de sociale partners. Wat is het advies van deze instituties en waarom is het advies van deze instanties nog niet verkregen?

3.5 Experiment sluitende aanpak in de Werkloosheidswet

De leden van de VVD-fractie constateren dat uit de evaluatie van het WW-experiment naar voren komt dat de regelgeving van de WW onnodig complex is. De deregulering die beoogd wordt in het wetsvoorstel met de«sluitende aanpak» is een goede zet. Hoe staat het met de samenwerking tussen gemeenten en het UWV om de sluitende aanpak een succes te maken?

4. Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

De leden van de CDA-fractie vragen of aangegeven kan worden welke wettelijke belemmeringen er zijn voor een maximaal gebruik van de gegevens van het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen door controle en opsporingsorganen als Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst en de Regionale interdisciplinaire fraudeteams?

Tevens vragen zij of het mogelijk is dat het vervallen van de statusoverzichten reeds in een eerder wetsvoorstel onderwerp van bespreking is geweest.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het niet mogelijk is om klanten via internet gelegenheid te geven hun rechten te raadplegen?

5. Wijzigingen in de Algemene Kinderbijslagwet

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB), zoals blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB), op niet toegestane wijze de onverschuldigd betaalde kinderbijslag heeft verrekend. Wat gebeurt er met de gevallen voorafgaand aan deze uitspraak waarin dus op niet toegestane wijze is verrekend? Wat is de verrekeningspraktijk vanaf de datum van de uitspraak van de CRvB (28 september 2001)? Waarom wordt er gesproken van een beperking van de mogelijkheid voor de SVB om onverschuldigd betaalde kinderbijslag te verrekenen als het gaat om de enige en juiste manier om onverschuldigd betaalde kinderbijslag te verrekenen? Welk voordeel hebben andere kinderen tijdelijk ondervonden van de aan een ander kind (mogelijk onterecht) toegekende kinderbijslag? Is er niet voor ieder kind een zelfstandig recht op kinderbijslag? Waarop is de aanname dat de kinderbijslag deel uit zal maken van het totale inkomen van het huishouden, waaruit alle lasten worden betaald, gebaseerd? Is hier onderzoek naar gedaan? De wetsgeschiedenis laat zien dat juist verhaal van uitkering voor onderhoud van anderen dan het betrokken kind van beslag wordt uitgesloten. De voorgestelde regeling staat daar haaks op, hoe kan de regering dan spreken van een wijziging die niet interfereert met de wetsgeschiedenis?

6. Wijziging van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidverzekeringen

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de no riskpolis Pemba wordt gekort met 1 jaar met het argument van gelijktrekking tussen no riskpolis Ziektewet en no riskpolis Pemba. Waarom is niet gekozen voor een verlenging van de no riskpolis Ziektewet tot 6 jaar om deze twee gelijk te trekken? Is het voor werkgevers niet aantrekkelijker om onder deze voorwaarden arbeidsgehandicapte werknemers in dienst te nemen? Is dat niet een doelstelling van deze regering om meer arbeidsgehandicapte werknemers aan het werk te helpen? Hoe verhoudt deze wijziging zich met die doelstelling?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben op zich begrip voor het voorstel de Algemene nabestaandenwet (Anw) op het punt van de herziening van het wettelijk minimumloon in overeenstemming te brengen met de Algemene Ouderdoms Wet (AOW). Wel vragen zij of dit kan leiden tot problemen voor Anw-gerechtigden, die bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid hebben of die ook te maken hebben met betalingen door pensioenfondsen.

7. Wijziging hoger beroep subsidiezaken Europees Sociaal Fonds

Waarom nu juist voor de Afdeling Beroep van de Raad van State (hierna: ABrvS) wordt gekozen is de leden van de PvdA-fractie niet geheel duidelijk. De regering stelt dat ter bevordering van de efficiency en de snelheid wordt voorgesteld het hoger beroep bij één rechter onder te brengen, het wordt echter niet duidelijk waarom in dit geval dan voor de ABRvS wordt gekozen en niet voor de Centale Raad van Beroep (hierna: CRvB). De Raad voor Rechtspraak (hierna: RvdR)meent dat dit voorstel de rechtseenheid niet dient omdat het onttrekken van deze zaken aan de CRvB uiteenlopende jurisprudentie op het terrein van het sociaal financieel bestuursrecht en subsidiezaken juist in de hand zou werken. Waarom wordt er afgeweken van het advies van de RvdR? Dit wordt naar de mening van de leden van de PvdA-fractie onvoldoende onderbouwd. Dat het zou gaan om ervaring met de Europese regelgeving die de ABRvS wel heeft en de CRvB niet kan toch niet alleen het doorslaggevende argument zijn om te kiezen voor de ABRvS als hoger beroepsinstantie voor ESF-subsidie? Welke overwegingen liggen er ten grondslag aan de keuze voor de ABRvS als hoger beroepsinstantie boven de CRvB? Zijn de argumenten van de RvdR meegewogen bij deze beslissing? En indien dat het geval is, zouden de leden van de PvdA-fractie graag meer inzicht willen in de beweegredenen voor dit (van het advies) afwijkende besluit.

Met betrekking tot de wijziging van het hoger beroep subsidiezaken ESF vragen de leden van de VVD-fractie tot hoeveel extra kosten en dubbel werk het overdragen van het overdragen van de hoger beroepszaken die betrekking hebben op de ESF-oud subsidie aanvragen die op dit moment in behandeling zijn bij het CRvB aan de ABRvS met zich meebrengt.

8. Financiële effecten

De leden van de PvdA-fractie constateren dat een aantal wijzigingen van de vereenvoudigingsvoorstellen levert een aanzienlijke besparing oplevert. Kan inzicht worden gegeven in de besparing die gehaald worden door vereenvoudiging van regelgeving en welke besparing wordt gehaald door inhoudelijke wijzigingen van de regelgeving? Hoe verhoudt zich de besparing vanwege vereenvoudiging zich tot de besparing vanwege wijziging van de regelgeving? Wat is de voornaamste doelstelling van dit wetsvoorstel, vereenvoudiging of besparing? Kan in tabelvorm inzicht worden gegeven in de geraamde besparing op de uitvoeringskosten en per maatregel worden gespecificeerd?

De leden van de VVD-fractie constateren dat van de totale besparingen ruim 87% van de besparingen het gevolg is van een beleidsverandering. Gegeven de titel van het wetsvoorstel zou juist gekeken moeten worden naar een structurele besparing op de uitvoeringskosten. Tevens ontstaat er een rare situatie wanneer de regering beschrijft dat de wet leidt tot een administratieve lastenverlichting van € 8,6 miljoen terwijl de totale besparing van de uitvoeringskosten, wanneer ze bij elkaar worden opgeteld leiden tot een besparing van € 7,2 miljoen. Hoe verklaart de regering dit verschil?

Het is de leden van de fractie van de ChristenUnie opgevallen dat de financiële effecten van de verschillende onderdelen voor wat betreft de uitvoeringskosten vrij beperkt zijn. Verreweg de grootste besparing wordt gerealiseerd door een verlaging van de uitkeringslasten. Op de uitvoeringskosten wordt volgens de toelichting € 8,6 miljoen bespaard, overigens exclusief de nota van wijziging. Kan het totale besparingsbedrag nader worden gespecificeerd?

9. Artikelsgewijs

Artikel V

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nader kan duiden waarom bij artikel V, onderdeel A lid 5, deze bepaling wordt toegevoegd, terwijl in de memorie van toelichting onder 7.1 aangegeven wordt dat de betreffende artikelen van de Algemene Wet Bestuursrecht reeds niet op de AOW van toepassing zijn.

Artikel X

De leden van de VVD-fractie constateren dat de inwerkingtreding van de in deze wet beschreven artikelen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip zal worden vastgesteld. Dit betekent dat de wetten op verschillende tijdstippen kunnen worden ingevoerd. Deze leden vragen aan te gegeven wanneer de verschillende vereenvoudigingsmaatregelen zullen worden ingevoerd?

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat uit de toelichting niet kan worden afgeleid wanneer de verschillende onderdelen in werking treden. Zij vragen of daar meer inzicht in kan worden geboden.

De voorzitter van de commissie,

Hamer

Adjunct-griffier van de commissie,

Esmeijer


XNoot
1

Samenstelling Leden: Noorman-den Uyl (PVDA), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), Ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (CU), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GL), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GL), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Vacature (algemeen), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Egerschot (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF) en Schippers (VVD).

Naar boven