29 513
Wijziging van enkele sociale zekerheidswetten en enige andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen

nr. 4
NADER RAPPORT1

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat. (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 5 april 2004, aangeboden aan de Koningin door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 7 januari 2004, nr. 03.005413, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 18 maart 2004, nr. W12.030555/IV, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel van wet geeft de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

De Raad van State heeft enkele redactionele opmerkingen gemaakt bij het voorstel van wet.

Deze opmerkingen, met uitzondering van twee opmerkingen, zijn in het voorstel verwerkt.

Een opmerking die niet is verwerkt in het wetsvoorstel heeft betrekking op het noemen van een datum van inwerkingtreding van de Wet houdende wijziging van enkele socialeverzekeringswetten en enige andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen in de overgangsbepalingen in de artikelen I, onderdeel L en II, onderdeel O, van dit wetsvoorstel. Omdat niet nu reeds duidelijk is op welk tijdstip dit wetsvoorstel tot wet zal zijn verheven en in werking zal treden, en dit wetsvoorstel geen citeertitel heeft en derhalve, gelet op Aanwijzing voor de regelgeving, nr. 87, een inwerkingtredingsdatum genoemd dient te worden, kan de opmerking van de Raad van State niet worden overgenomen. Zodra de inwerkingtredingsdatum bekend is, zal deze bij gelegenheid van de drukproeven vóór de publicatie worden ingevoegd.

Een andere opmerking van Raad van State, die betrekking heeft op het actualiseren van paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting, is niet overgenomen, omdat de Regeling vrijstelling verplichtingen WW pas zal worden gewijzigd na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.

Voorts zijn enkele andere redactionele wijzigingen aangebracht in de memorie van toelichting. Tot slot zijn de budgettaire gevolgen, in het bijzonder met betrekking tot de uitvoeringskosten, verder uitgewerkt.

Na verzending van het concept voorstel van wet aan de Raad van State zijn de volgende onderwerpen toegevoegd aan het voorstel van wet.

Er worden twee wijzigingen van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voorgesteld met betrekking tot de zogenaamde no riskpolis Pemba (Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen). Deze no riskpolis leidt er toe dat de arbeidsongeschiktheidslasten van een werknemer aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend niet worden doorbelast aan de werkgever.

De eerste wijziging betreft de duur van de zogenaamde no riskpolis Ziektewet en de duur van de no riskpolis Pemba. De duur van de no riskpolis Ziektewet en no riskpolis Pemba lijken thans te verschillen. Beide polissen starten namelijk op het moment dat een persoon in dienst treedt bij een werkgever. De periode van de no risk polis Ziektewet duurt echter 5 jaar, die van de no risk polis Pemba 6 jaar. Dit verschil wordt verklaard omdat iemand pas ná de periode van loondoorbetaling (voorheen één jaar) een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt verstrekt.

Waar het in feite om gaat, en wat bedoeld is te regelen, is het volgende: voor iemand die in de eerste 5 jaar na indiensttreding ziek wordt, moet zowel een recht op de no risk polis ZW bestaan als een recht op de no risk polis Pemba. Door bij de formulering van de rechten te verwijzen naar de periode waarbinnen iemand ziek is geworden, is er maar één termijn: die van 5 jaar. Deze rechten staan los van de duur van de periode van de loondoorbetaling (voorheen één jaar, nu twee jaar). Deze vereenvoudigde formulering leidt er tevens toe dat bij de no riskpolis Pemba niet meer de eis gesteld wordt, dat de werknemer arbeidsgehandicapte moet zijn gebleven tot de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

De tweede wijziging met betrekking tot de no riskpolis Pemba is dat deze van toepassing wordt op een werknemer die direct vanuit een dienstbetrekking in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) gaat werken bij een reguliere werkgever al dan niet met «begeleid werken WSW». De no riskpolis Ziektewet is op deze persoon van toepassing sinds inwerkingtreding van de Verzamelwet sociale verzekeringen 2003. Door een technische formulering wordt ook de no riskpolis Pemba hierop van toepassing.

In het wetsvoorstel is verder een wijziging van artikel 85 Werkloosheidswet (WW) aangebracht. Op dit moment kunnen premies binnen de wachtgeldfondsen differentiëren tussen categorieën werkgevers. Het is echter ook wenselijk om premies te differentiëren tussen categorieën werknemers. De voorgestelde wijziging voorziet hierin. Na deze wetswijziging wordt het mogelijk een algemene maatregel van bestuur vast te stellen waarin een alternatief kan worden opgenomen voor de huidige regeling rondom cyclische werkloosheid. Daarnaast wordt het met deze algemene maatregel van bestuur ook mogelijk om de huidige premiegroepen binnen de wachtgeldfondsen te uniformeren. Het voornemen daartoe is aangekondigd in de brief van 3 februari 2004 van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer.

Er wordt een wijziging van de Wet structuur uitvoering werk en inkomen (Wet SUWI) voorgesteld, waarbij de taak van de SIOD nader wordt omschreven. Daarmee krijgt de gegevensuitwisseling tussen verschillende (SUWI)-zelfstandige bestuursorganen en de SIOD een betere wettelijke basis.

In de Algemene Ouderdomswet (AOW) wordt voorgesteld om de, in de meeste gevallen, halfjaarlijkse aanpassingen van de uitkeringsbedragen, niet langer bij ministeriële regeling te herzien. Op dit punt sluit de AOW daarmee aan bij de huidige praktijk van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De hiervoor bedoelde aanpassingen vloeien voort uit de in de AOW vastgelegde regel dat de uitkeringsbedragen op netto-basis zijn gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Zodra in die voorgeschreven gelijkheid tussen minimumloon en AOW-uitkeringsbedragen een verstoring optreedt, moeten die bedragen worden aangepast, zodanig dat de voorgeschreven gelijkheid weer wordt hersteld.

In de ANW ontbreekt – in tegenstelling tot de AOW – de bepaling dat de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing zijn op beschikkingen waarbij de uitkering als gevolg van een herziening van het netto-minimumloon wordt gewijzigd.

Voorgesteld wordt in de ANW een bepaling op te nemen waardoor de SVB geen formele beschikking hoeft te zenden als de uitkering als gevolg van een herziening van het netto-minimumloon wordt gewijzigd en tegen die herziening geen bezwaar en beroep open staat. Het betreft hier een aanpassing aan de AOW die al een dergelijke bepaling kent.

Verder wordt een wijziging van de ANW voorgesteld ter zake van het recht op nabestaandenuitkering voor pseudo-nabestaanden. Recht op nabestaandenuitkering kan bestaan voor een persoon van wie de ex-echtgenoot is overleden die een verplichting tot levensonderhoud had, blijkende uit een rechterlijk vonnis, een overeenkomst vastgelegd in een door een advocaat ondertekende akte, of een akte die tot stand is gekomen door de inzet van een advocaat. Voorgesteld wordt te bepalen, dat de verplichting tot levensonderhoud ook kan blijken uit een document opgesteld in overleg tussen de beide voormalig echtelieden, al dan niet met behulp van een neutrale conflictbemiddelaar.

Artikel 7 van de Algemene kinderbijslagwet is in een eerdere wijziging ten onrechte vervallen. Dit vervallen artikellid wordt opnieuw in de wet opgenomen.

Tot slot wordt een voorstel gedaan tot wijziging van de beroepsprocedure bij subsidiebeslissingen inzake het Europees Sociaal Fonds. Het voorstel strekt ertoe dat de behandeling van hoger beroep inzake ESF-oud geschiedt door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in plaats van door de Centrale Raad van Beroep.

Uit het voorstel van wet is het voorstel tot beëindiging van de bevoegdheid van het UWV tot verstrekking van starterskrediet aan arbeidsgehandicapten in de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) geschrapt. Uitgangspunt bij het voorstel was dat deze bevoegdheid zou worden overgeheveld naar het gemeentelijke domein. Aanleiding voor dit voorstel was het geringe gebruik van deze regeling, waardoor het erg moeilijk is tot daadwerkelijke verbetering van de uitvoering te komen. Alvorens tot een definitief besluit te komen zal eerst worden onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de uitvoering van de kredietfaciliteit zo efficiënt mogelijk vorm te geven. Daarbij zullen ook de aanbevelingen worden meegenomen van het rapport «Starten van een onderneming», een van de projecten uit het programma «Beter Bestuur voor Burger en Bedrijf» (B4).

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven