29 509
Palliatieve zorg

nr. 13
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 maart 2006

In uw brief d.d. 2 februari 2006 (06-VWS-B-010) vraagt u mij om te reageren op de richtlijn palliatieve sedatie, die mede naar aanleiding van het standpunt op het rapport «Medische besluitvorming aan het einde van het leven» (Kamerstuk 2003–2004, 29 200 XVI, nr. 268) tot stand is gekomen. De beroepsgroep neemt met het opstellen van deze richtlijn haar verantwoordelijkheid inzicht te geven in het eigen handelen. Dit wordt gedaan door duidelijk te beschrijven wanneer palliatieve sedatie medisch gezien verantwoord is en dus wanneer sprake is van normaal medisch handelen. In de richtlijn wordt ook uitgebreid aandacht besteed aan het besluitvormingsproces dat voorafgaat aan palliatieve sedatie en aan de rol van de naasten.

De richtlijn voorziet in een behoefte van artsen aan meer duidelijkheid en inzicht omtrent palliatieve sedatie. Daarmee draagt deze richtlijn in belangrijke mate bij aan het vergroten van houvast voor artsen bij het nemen van medische beslissingen rond het levenseinde.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp

Naar boven