Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29507 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29507 nr. 7 |
Vastgesteld 30 juni 2004
De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
• Inleiding 2
• Algemeen 2
• Noodzaak tot (herziening van) regelgeving 5
• Wetgevingsstructuur 6
• Besluit financiële dienstverlening 7
• Marktwerking 7
• Buitenlandse dienstverleners 8
• Consumentenbescherming 8
• Geschillencommissie 9
• Toezichthouder consumenten 10
• Provisiestructuur 10
• Financiële bijsluiter 11
• Positie toezichthouder 12
• Controle op toezichthouder 13
• Scheiding van toezichttaken 14
• Reikwijdte toezicht/definities 15
• Administratieve lasten 18
• Normen administratieve lasten 19
• Zelfregulering 20
• Deskundigheid 21
• Platform financiële dienstverlening 21
• Herziening Wet consumentenbescherming 22
• Europese verhoudingen 23
• Rapport Algemene Rekenkamer 24
• Reactie op commentaar 24
• Evaluatie 25
• Artikelsgewijze behandeling 25
– Hoofdstuk 1 Reikwijdte en definities 25
– Hoofdstuk 2 Toegang tot de markt 28
– Hoofdstuk 3 30
– Hoofdstuk 5 Uitvoering van de wet 35
Met interesse hebben de leden van de CDA-fractie kennis genomen van het voorstel van de Wet Financiële Dienstverlening (hierna: Wfd).
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse en waardering kennisgenomen van de regels voor de financiële dienstverlening die bescherming van consumenten en toezicht op financiële producten verder aanscherpt. De leden van de PvdA-fractie hebben wel enkele aanvullende vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met grote belangstelling kennis genomen van de Regels voor de financiële Dienstverlening.
De leden van de SP-fractie hebben met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel financiële dienstverlening De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben met waardering kennis genomen van de motieven om te komen tot de indiening van het voorliggende wetsontwerp, maar vragen zich wel af of de wijze waarop het wetsvoorstel is vormgegeven juist genoemd kan worden.
De grondhouding van de leden van de CDA-fractie ten aanzien van de Wfd is kritisch positief. De ontwikkelingen op de financiële markten maken het noodzakelijk dat de verantwoordelijkheid van aanbieders en consumenten duidelijk wordt aangegeven in een wettelijk kader. Daarbij verdient de zorgplicht een belangrijke plaats. De overheid dient waarborgen te stellen die de zuiverheid van de markt positief beïnvloedt en zij dient de spelregels aan te geven waaraan partijen zich moeten houden, daar waar zelfregulering niet mogelijk of niet haalbaar is. Meer dan nu moeten aanbieders kunnen worden afgerekend op hun gedrag. Consumentbescherming is echter veel breder dan het opleggen en handhaven van strenge normen. Het opleggen van overmatig veel regels en administratieve verplichtingen brengt kosten met zich mee, die gevolgen hebben voor de samenstelling van de markt. Extra lasten worden doorberekend in het advies en de prijs van het product, hetgeen volgens deze leden niet ten koste mag gaan van de toegankelijkheid van advies. Ook zullen kleine bemiddelaars het zwaar krijgen om alle juridische noviteiten bij te houden en door te voeren. De leden van de CDA-fractie willen waken voor een verlies aan diversiteit en concurrentie op de markt en het verhogen van de drempel voor toetredende ondernemers.
Het gevaar bestaat dat de consument een schijnzekerheid wordt voorgespiegeld. De Wfd zal geen consument vrijwaren van risico of ontslaan van de verplichting om zelf te blijven opletten. Het is niet onbelangrijk dat een consument werkelijk interesse heeft in het product en dat de aanbieder de consument in staat stelt een reële afweging te maken of het product bij hem past. De leden van de CDA-fractie zullen het wetsvoorstel kritisch beoordelen of deze hieraan bijdraagt. Het voorschotelen van een bijsluiter en een advieswijzer door een opgeleide adviseur geeft allerminst garanties voor een goed advies.
Deze leden opteren voor «slimme wetgeving» waarin optimaal gebruik wordt gemaakt van informatietechnologie en zelfregulering. Ook huldigen de leden van de CDA-fractie het uitgangspunt dat «de vervuiler» betaalt en dat extra lasten van het toezicht toekomen aan de overtreder. Deze leden zijn verder van mening dat een risico georiënteerd toezicht, vanwege efficiency en het streven de lasten voor consument en aanbieder/bemiddelaar te reduceren, waar mogelijk de voorkeur verdient boven doorlopend toezicht.
Wet- en regelgeving krijgen in de praktijk vorm door naleving door marktpartijen en door handhaving door de toezichthouder. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat bij de vormgeving van de handhaving in de praktijk en bij het opstellen van de regelgeving die de toezichthouder voor de handhaving ten dienste staat, de «lasten» proportioneel moeten zijn aan de «baten» in termen van marktzuiverheid en consumentenbescherming. Deze leden menen dat dit een gewogen combinatie vereist van doorlopend toezicht en meer risico georiënteerd en reactief toezicht in de vorm van een snelle, efficiënte, eenduidige en laagdrempelige arbitrage/klachtenregeling. Een toegankelijk en efficiënt klachteninstituut voor de consument doet recht aan de private relatie tussen aanbieder/bemiddelaar en de consument en kan volgens deze leden een dreigende werking hebben op naleving van de zorgplicht.
Met het wetsvoorstel worden nieuwe toezichtselementen geïntroduceerd, al dan niet naar aanleiding van Europese richtlijnen. Gezien de grote belangen voor consumenten, aanbieders, adviseurs en bemiddelaars van de hervorming van het Financiële toezicht dient een grote zorgvuldigheid betracht te worden bij de implementatie. Daarbij moeten de leden van de CDA-fractie voldoende zicht hebben op de uitvoeringsmechanismen die zullen worden vastgelegd in lagere regelgeving, wil het een afgewogen oordeel kunnen geven over de Wfd.
Zorgelijk zijn voor deze leden de groeiende rol van de toezichthouders en de kosten van het toezicht. Proportionaliteit dient het uitgangspunt te zijn. Ook hopen en wensen de leden van de CDA-fractie bij een wetsvoorstel, dat een zuivere werking van de financiële dienstverlening beoogt, zaken als de financiële bijsluiter en de prikkels die uitgaan van het huidige (afsluit)provisiesysteem te bespreken.
Deze leden hebben een aantal op- en aanmerkingen ten aanzien van het wetsvoorstel evenals een reeks vragen die zij hieronder eerst algemeen en daarna verbijzondert aan de regering voorleggen. Zoals uit deze tekst zal blijken hebben de leden van de CDA-fractie enige reserves ten aanzien van het wetsvoorstel en de hieruit voortvloeiden de regelgeving die weggenomen dienen te worden alvorens in te kunnen stemmen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel beoogt de verantwoordelijkheden van de financiële dienstverlening vast te leggen. Daartoe worden de belangrijkste kwaliteitskenmerken van de financiële dienstverlening – deskundigheid, betrouwbaarheid, adequate informatieverstrekking en zorgvuldige advisering van de consument – wettelijk gewaarborgd.
Deze leden hebben naar aanleiding van de Wfd de volgende vragen geformuleerd.
Kan aangeven worden welk mensbeeld de regering heeft ten aanzien van de consument van financiële diensten en hoe komt in dat mensbeeld de eigen verantwoordelijkheid van consumenten naar voren, zo vragen de leden van de VVD-fractie?
Een van de redenen om deze wet te maken is het feit dat veel financiële producten niet frequent worden aangeschaft waardoor de consument weinig kennis heeft van deze producten. Maar zou deze weinige kennis voor consumenten juist niet een reden behoren te zijn om zich extra te verdiepen in financiële producten? Maakt deze wet consumenten niet lui, zo vragen deze leden.
Volgens de leden van de SP-fractie bestaat er een grote maatschappelijk draagvlak en behoefte voor strengere eisen aan financiële dienstverleners. De aandelenlease affaire is daarbij het meest bekende voorbeeld maar deze leden denken hierbij zeker ook aan aanscherping van de regels voor kredietreclames. Ook zijn de leden van de SP-fractie van mening dat bij financiële producten een verdergaande vorm van consumentenbescherming noodzakelijk is omdat het vaak gaat om grote financiële belangen en de risico's voor consumenten moeilijk in te schatten zijn. Ook lijken veel consumenten aan commerciële ondernemingen in de financiële sector eerder het vertrouwen te gunnen «dat het wel goed zit» dan dat ze dat in andere sectoren zouden doen. Onderschrijft de regering deze extra noodzaak tot een goede bescherming van de consument?
Deze leden kunnen daarom instemmen met snelle invoering van de Wfd vóór invoering van de overkoepelende Wet financieel toezicht (hierna: Wft). Wel vinden de leden van de SP-fractie dat de Wfd op een aantal terreinen nog beduidend zou kunnen worden aangescherpt.
De leden van de fractie van GroenLinks kunnen zich voorstellen dat het rapport «Marktwerking op de markt voor hypothecaire dienstverlening» van 10 mei jl. nog beleidsmatige consequenties heeft voor onderhavig wetsvoorstel dat 1 maand eerder is ingediend. Kan de regering aangeven of dat het geval is en welke beleidsconclusies uit het rapport getrokken worden die voor dit wetsvoorstel relevant zijn. Zo kunnen deze leden zich voorstellen dat alle financiële adviseurs verplicht worden de consument te informeren over niet alleen de beloningsvorm, maar tevens de beloningshoogte.
De leden van de D66-fractie merken op dat het wetsvoorstel een wettelijk kader regelt voor het toezicht op financiële dienstverlening en draagt bij aan een verdergaand level playing field. Het wetsvoorstel verbetert verder de consumentenbescherming doordat de kwaliteit, transparantie en betrouwbaarheid van dienstverleners in de financiële sector beter worden bewaakt. Dat zijn stuk voor stuk goede ontwikkelingen. Deze leden hebben nog wel een aantal vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de fractie van de ChristenUnie kunnen zich vinden in de gedachte dat de consument bescherming behoeft in een markt waarin in veel gevallen voor de consument sprake is van een achterstand in kennis en informatie. Tevens vinden zij het belangrijk dat financiële dienstverleners hun verantwoordelijkheden kennen en daar op aangesproken kunnen worden. Zij zijn van mening dat de gestelde kwaliteitskenmerken hierbij zeker nuttig zijn. Het wetsvoorstel geeft deze leden echter wel aanleiding tot het stellen van een aantal vragen en het maken van enkele opmerkingen.
Deze leden geven te kennen dat zij het doel van de Wfd appreciëren. Zij onderkennen dat er problemen zijn rondom de financiële dienstverlening en dat hierdoor zowel op macro- als microniveau problemen kunnen ontstaan. Zij zouden echter graag meer inzicht verkrijgen in de omvang van de problematiek die met de Wfd verholpen wordt. Zij vragen om een concrete schets van de problematiek ten aanzien van het aantal consumenten dat schade lijdt door malafide dienstverleners. Ook zien de leden graag cijfermateriaal tegemoet met betrekking tot het percentage dienstverleners dat op de financiële markt als schadeveroorzakend cq malafide beschouwd mag worden.
De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat consumenten bij de aanschaf van financiële producten zo goed mogelijk op de hoogte worden gebracht van de risico's van deze producten en de mogelijke consequenties van de aankoop. Er dient voor hen een adequaat beschermingsniveau te zijn om de voorsprong in het kennisniveau die aanbieders veelal hebben wat terug te dringen. Een concreet voorbeeld van deze problematiek vormen de zogenoemde aandelenleasecontracten. Veel burgers zijn door aanbieders van deze producten onvoldoende voorgelicht over de consequenties. De leden van de SGP-fractie zijn niet van mening dat het behoort tot de taak van de overheid om in een dergelijke situatie financiële tegemoetkomingen te doen, omdat er vooral ook sprake is van een eigen verantwoordelijkheid van consumenten. Wel vinden dat de overheid voldoende voorwaarden moet scheppen om de aanschaf en de verhandeling van dergelijke producten zo goed mogelijk te laten verlopen, vooral ook omdat het kan gaan om aanzienlijke bedragen.
Noodzaak tot (herziening van) regelgeving
De RvS (hierna RvS) maakt een aantal kritische opmerkingen over de mate van noodzakelijkheid om deze wet snel in te dienen. De leden van de VVD-fractie vragen zich ook af waarom deze wet zo snel behandeld moet worden. De problemen met de teakhoutfondsen worden toch bestreden door de Wft in plaats van de Wfd? Is het waar dat niet alle andere Europese landen de genoemde Europese richtlijnen reeds hebben uitgevoerd en zo ja welke landen zijn dit, zo vragen deze leden. Als een snelle invoering van deze wet zo belangrijk is, waarom heeft de regering er dan zo lang over gedaan de wet bij de Tweede Kamer in te dienen en zich daarbij niet aan zijn eigen tijdsschema gehouden?
Wat gaat er mis als voor de invoering van deze wet een jaar extra wordt gebruikt, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Deze leden willen weten of de regering meent dat de financiële dienstverleners voldoende tijd hebben om deze wet na aanname door de Staten-Generaal zorgvuldig te implementeren.
De RvS meent dat de kwaliteitskenmerken van een goed financieel distributiekanaal in de huidige wetgeving niet voor alle producten en distributie kanalen adequaat zijn gewaarborgd. Voor het aanbieden en bemiddelen in consumenten krediet geldt dat een effectief toezichtsysteem thans ontbreekt. Kan de regering aangeven waarom binnen deze sector men nog niet aan de eis, dat zij over een vergunning dienen te beschikken, hoeven te voldoen. Daarnaast willen deze leden graag weten welke dienstverleners vallen onder het verlichte regime en welke voorwaarden hiervoor gelden.
Moet een consument zich in het geval van een conflict met een financiële dienstverlener richten tot de rechter of tot de toezichthouder, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Van principiële aard is de vraag, zo merken de leden van de SP-fractie op, of het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) uitsluitend achteraf is of ook een duidelijk preventief karakter moet hebben. Ligt dit preventieve karakter wat de regering betreft in sfeer van voorlichting en vergunning-verlening? In hoeverre was de waarschuwing van de toenmalige STE in december 2001 over aandelenlease mosterd na de maaltijd? Zou de overheid überhaupt moeten toestaan dat aandelenlease producten waarvan de toenmalige STE zelf zei dat deze in negentig procent van de gevallen niks opleveren, gewoon verkocht mogen worden?
De leden van de SGP-fractie zien graag een nadere verduidelijking bij de opmerking van de regering dat het wetsvoorstel niet beoogt om de bestaande zelfregulering te vervangen of te ontmoedigen. Hoe ziet de regering de verhouding tussen de bestaande regels en de wettelijke regels? Op welke punten treden er mogelijk conflicten op? In hoeverre vormt dit wetsvoorstel een kopie van bestaande regels in de vorm van bijvoorbeeld gedragscodes?
Juist als het gaat om de bescherming van consumenten, roept het wetsvoorstel wel de vraag op in hoeverre de bescherming in dit wetsvoorstel ook goed is geregeld. Het is de leden van de SGP-fractie onduidelijk of consumenten zich ook rechtstreeks tot de AFM kunnen wenden met hun klachten over financiële producten. Hun indruk is dat dit niet het geval is. Indien deze indruk juist is, dan roept dit wetsvoorstel de vraag op in hoeverre er ook een daadwerkelijke, directe consumentenbescherming voortvloeit uit de voorgestelde regels. Graag ontvangen deze leden een beschouwing over deze problematiek.
Graag vernemen deze leden verder of deze wet moet worden gezien als een lex specialis of als een alternatief voor de bestaande regels rond de (algemene) consumentenbescherming in het Burgerlijk Wetboek. Kunnen consumenten die ondanks de regels in deze wet in de problemen komen, alsnog naar de civiele rechter gaan om daar in een bodemprocedure verhaal te halen? Op welke wijze worden de publiekrechtelijke regels uit dit wetsvoorstel dan door de rechter betrokken bij de beoordeling van de klacht van de consument?
De leden van de CDA-fractie merken op dat in het commentaar van de RvS geeft dit hoge college van Staat aan dat zij grote moeite heeft met het gekozen wetgevingstraject, waarbij de Wfd vooruit loopt op de Wft. De RvS geeft aan dat het ontbreken van het bredere kader van de Wft als een belemmering wordt ervaren en adviseert mede om deze reden het wetsvoorstel te heroverwegen. In een reactie aan de minister van Financiën van 11 maart 2004 geeft ook het Advies College Administratieve Lasten (ACTAL) aan kritisch tegenover de gevolgde procedure te staan om eerst de Wfd en hierna de Wft te behandelen en geeft daarbij drie argumenten. De leden van de CDA-fractie zijn erg gevoelig voor deze kritiek en zijn niet overtuigd door de repliek van de minister van Financiën, waarbij de nadruk werd gelegd op de implementatietermijn van de Europese Richtlijn. Het kan immers nooit de bedoeling zijn van een richtlijn om lidstaten in een wetgevingstraject te haasten. De leden van de CDA fractie verwachten elk moment het eerste hoofdstuk van de Wft, evenals het tweede hoofdstuk . Graag horen deze leden waarom de regering heeft gekozen voor deze volgorde van behandeling en niet de behandeling van het gedragsdeel binnen hoofdstuk drie? Hoe verklaart de regering de vertraagde behandeling van de Wfd en verwacht de regering ook een uitstel in de behandeling van de Wft? Is een alternatief overwogen waarin vooruitlopend op een integrale uitvoering in de Wft binnen de huidige wet systematiek vorm gegeven kan worden aan de Europese richtlijnen? Waarom is hier niet voor gekozen?
De, enigszins gecompliceerde, systematiek met betrekking tot enerzijds uitzonderingen van het toepassingsgebied van de Wfd en anderzijds uitzonderingen van de Wfd-vergunningplicht alsmede vergunningen van rechtswege had eventueel voorkomen kunnen worden door directe regulering in de (overkoepelende) Wft. De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering hierop een inhoudelijke reactie te geven?
In hoeverre is de inwerkingtreding van de Wft per 1 juli 2005 nog haalbaar?
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben de vraag of dit wetsvoorstel los van de Wft behandeld kan worden. Zij vragen of voortzetting van behandeling van de Wfd niet kan conflicteren met de behandeling van belangrijke onderwerpen binnen de Wft.
Het voorliggende wetsvoorstel zal na betrekkelijk korte tijd worden omgezet in een ander wetsvoorstel. De leden van de SGP-fractie vragen zich af waarom voor deze constructie is gekozen. Het lijkt erop dat de regering eerst de details wil invoeren om vervolgens de hoofdlijnen vast te stellen. Wat staat in de weg aan een spoedige totstandkoming van de Wft? Geeft invoering in twee fases niet het grote probleem dat zowel toezichthouder als bedrijven net gewend zijn aan de nieuwe wetgeving en daarna weer moeten overschakelen? Waarom is er niet gekozen voor een vergelijkbare constructie als destijds gebruikt bij de invoering van de Algemene Wet Bestuursrecht?
Besluit financiële dienstverlening
De Wfd biedt een kader voor consumentenbescherming op de financiële markten, waarbij verschillende bepalingen in lagere regelgeving nader worden uitgewerkt. In een reactie van 12 mei 2004 van de minister van Financiën op het verzoek van de leden om inzage in het «Besluit Financiële Dienstverlening» geeft hij aan dat pas dan het besluit kan worden vastgesteld als overeenstemming bestaat over de wettelijke uitgangspunten van het financiële toezicht.
De leden van het CDA-fractie kunnen zich in de reactie niet vinden. De regering vraagt immers ook aan de leden om vaststelling van de Wfd zonder dat de wettelijke uitgangspunten van de Wft vast zijn gesteld. Deze leden zijn van mening dat door de gekozen inrichting van de wet een zicht op het besluit elementair is om een beeld te krijgen van de werking en de gevolgen van de Wfd. Graag horen de leden van de CDA-fractie de regering bevestigen dat de Tweede Kamer goed zicht krijgt op het Besluit Financiële dienstverlening (Bfd) alvorens hen gevraagd wordt in te stemmen met de Wfd?
De Wfd kent als kaderwet een veelheid aan open normen zoals die van betrouwbaarheid (artikel 26), deskundigheid (artikel 27), algemene zorgplicht (artikel 38) en het beoordelen van een kredietovereenkomst (artikel 51). Deze normen zullen verder worden uitgewerkt in het besluit financiële dienstverlening. Bestaat door het stellen van deze open normen, ondanks de uitwerking in AmvB's niet het gevaar dat deze in de praktijk verschillend worden uitgelegd en een eigen leven gaan leiden?
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering reageert op de kritiek dat de Wfd veel open normen bevat, met sancties, terwijl de inhoud van de Bfd nog niet bekend is? Kan er van uit worden gegaan dat latere wijzigingen van de Bfd met een meer fundamenteel karakter, of waaraan zware sancties zijn verbonden, eerst aan de Kamer zullen worden voorgehangen in het kader van de rechtszekerheid? Welke lessen trekt de regering naar aanleiding van het algemeen overleg Evaluatie van de Wet tot invoering van de last onder dwangsom en de bestuurlijke boete in de financiële wetgeving ten aanzien van het instrument bestuurlijke boetes in de Wfd?
De leden van de PvdA-fractie zijn zeer benieuwd naar de markteffecten van de Wfd. Is het denkbaar dat er door de strengere eisen een «shake out» zal plaatsvinden, waardoor het koren van het kaf gescheiden wordt? Hoeveel tussenpersonen en schade- en levensverzekeraars zouden er uiteindelijk over kunnen blijven? Zou dit ook de efficiëntie van het distributieproces kunnen bevorderen en op welke manier?
Is het juist dat de positie van het grote intermediair aanzienlijk wordt versterkt ten opzichte van het kleine intermediair? Acht de regering dit wenselijk, en wat zijn de positieve en/of negatieve effecten hiervan?
Leidt dit wetsvoorstel niet tot een starre markt, zo vragen de leden van de VVD-fractie. De kans bestaat immers dat er complexe producten worden ontwikkeld die niet door de deskundigheidseisen van de bemiddelaar worden gedekt en zodoende de consumenten niet zullen bereiken.
Waarop baseert de regering zijn verwachting dat Nederlandse financiële dienstverleners geen concurrentienadeel zullen ondervinden? Uit paragraaf 10.4 van de MvT met betrekking tot de herkomst van normen blijkt immers dat de Nederlandse wetgever de Europese regelgeving strenger en over meer dienstverleners zal gaan implementeren. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering hier uitgebreid op in kan gaan.
Waarborgt dit wetsvoorstel tezamen met de effectenwetgeving voldoende de zorgplicht bij met name beleggingsadviezen; zowel wat betreft de rechtstreekse beleggingen als via beleggingsverzekeringen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de LPF-fractie vragen in hoeverre er sprake is van een overgangsregeling voor kleine en middelgrote ondernemers en tussenpersonen?
Hoe gaat de regering om met bijvoorbeeld tussenpersonen welke zelfstandig ondernemer zijn zonder personeel, bijvoorbeeld in bezit zijn van een GIDI-formulier en assurantiediploma B en al meer dan 20 jaar actief zijn in deze branche?
Hoeveel kleine tot middelgrote ondernemingen zijn er nu actief in deze branche en verwacht de regering dat deze tot een bedrijfsbeëindiging over zullen gaan?
Kan niet altijd de naam van de overtreder gepubliceerd worden zodat de oneerlijke informatieverdeling tussen aanbieder (weet wel of hij op de vingers getikt is door de AFM) en de consument (weet dat niet) wordt opgeheven?
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben vragen omtrent de positie van buitenlandse dienstverleners. Zij hebben kennisgenomen van het standpunt van de regering dat het effect van de ultieme maatregel die tegen dergelijke dienstverleners genomen kan worden hetzelfde is als die van de ultieme sanctie die tegen Nederlandse dienstverleners genomen kan worden. De leden van deze fractie vragen echter of er geen verschil tussen de maatregelen bestaat. Zij zijn van mening dat een zelfde mogelijk effect nog niet betekent dat voor de verschillende dienstverleners uit binnen – en buitenland, die in een vergelijkbare situatie verkeren, ook dezelfde gevolgen zullen optreden. Zij vragen daarom om een nadere toelichting over de verschillen die bestaan tussen binnenlandse en buitenlandse financiële dienstverleners.
Volgens de leden van de CDA-fractie mogen de ideeën en overwegingen van de regering ten aanzien van krediet, marketing en reclame niet ontbreken in een bespreking van een wetsvoorstel gericht op consumentenbescherming en het gedragstoezicht op kredietverleners. Graag zien deze leden een nadere toelichting van de regering over dit onderwerp dat kan worden betrokken bij de behandeling van de Wfd.
De leden van de fractie van de PvdA vragen wat de gevolgen zijn van de verkoop van verzekeringen of andere financiële producten door tussenpersonen die niet bevoegd zijn op grond van de Wfd, geen vergunning hebben, of op één of meerdere punten niet voldoen aan de eisen van de Wfd? Zijn de gesloten overeenkomsten dan vernietigbaar en krijgt de consument zijn geld terug?
Kan de regering ingaan op het artikel «Is er voldoende consumentenbescherming bij aandelenlease» van mw. Mr. S. Marx in het Tijdschrift voor Consumentenrecht 2004–2? Is het waar dat art. 25 (algemene zorgplicht), art. 28 (cliëntenprofiel) en art. 33 (informatieverstrekking aan beleggers) van de Nadere Regeling Gedragstoezicht Effectenverkeer jarenlang stelselmatig zijn overtreden? Kunnen de uitspraken van de Rechtbank Amsterdam en van de klachtencommissie van het Dutch Securities Institute op deze manier geduid worden?
Zowel de leden van de fractie van de PvdA als de leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering naar aanleiding van de opmerking van de RvS, aangaande de inhoudelijke reactie van de toezichthouder naar aanleiding van een klacht van de consument, de toelichting aan te vullen.
Deze leden vragen de regering nader in te gaan op de (marginale) rol van de rechter en de bescherming van de consument bij het opleggen van bestuursrechtelijke sancties?
De leden van de CDA-fractie hechten grote waarde aan een snelle, laagdrempelige en effectieve vorm van geschillenbeslechting. Deze leden zijn van mening dat van een sterk stelsel van geschillenbeslechting een preventieve werking uit kan gaan. Ook draagt snelle arbitrage bij aan een positieve beeldvorming van de markt voor financiële dienstverlening. Deze leden zien graag op korte termijn de oprichting van één geschillencommissie voor de hele sector die brede bekendheid mag genieten bij consumenten. Kan de regering aangeven of ook hij streeft naar één geschillencommissie en op welk moment wij de volledige integratie van bestaande commissies mogen verwachten? Zal de arbitrage volgens de regering over de hele sector «dekkend» zijn? Staat er altijd een geschillencommissie open voor de consument op de financiële markt? Wat zijn de gevolgen indien een dergelijke erkende geschillencommissie niet bestaat? Rest dan een rechtsgang?
De leden van de fractie van de PvdA merken op dat in het wetsvoorstel is bepaald dat de verplichting om aangesloten te zijn bij een erkende geschilleninstantie niet hoeft wanneer zo'n geschillencommissie er niet is (lid 2). Waarom wordt een dergelijke bepaling opgenomen? Biedt dit de mogelijkheid voor financiële dienstverleners om de verplichting van het in lid 1 genoemde te omzeilen? Kan de regering uitsluiten dat de situatie kan ontstaan, waarbij vanuit marktpartijen druk wordt uitgeoefend om de klachtencommissie op te heffen?
De consument is in beginsel niet gediend bij verschillende klachteninstanties, zoals nu vaak het geval is. Wil de regering bevorderen dat er één Geschillencommissie Financiële Diensten zal ontstaan? Zo nee, waarom niet? Op welke bezwaren zou dit kunnen stuiten?
De leden van de SP-fractie ziet geschillencommissies als een overheidstaak die eigenlijk niet aan zelfregulering zou moeten worden overgelaten. Deze leden ervaren het als verwarrend dat er verschillende geschillencommissies in de financiële sector zijn. Gaat de regering bevorderen dat er tenminste één geschillencommissie komt voor financiële diensten?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de toezichthouder AFM zich tot de toezichthouder voor consumentenbescherming verhoudt, die door de staatssecretaris van Economische Zaken is aangekondigd? Zal hier overlap zijn in taken van toezicht of wordt de zorgplicht van financiële dienstverleners uitgesloten voor deze nieuwe toezichthouder?
De AFM zal toezien op naleving van de Wfd. Juist de Wfd betreft toezicht op vele financiële consumentendiensten. Hoe zal de samenwerking met de op 21 juni jl. aangekondigde consumententoezichthouder zijn, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Of zal de AFM deze consumententoezichtstaken verrichten? Hoeveel personeelscapaciteit zal er voor deze extra consumententaken nodig zijn?
De staatssecretaris van Economische Zaken heeft tijdens een presentatie van het consumentenbeleid aangegeven dat Nederland er medio 2006 een nieuwe toezichthouder bij krijgt voor consumentenzaken (medio 2006). De Wfd is ontworpen tevens ter bescherming van de consument. De AFM zal hier als toezichthouder opereren. Kan de regering aangeven of er door de komst van een nieuwe toezichthouder voor consumentenbescherming, er sprake zal zijn van dubbel toezicht, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de SP-fractie heeft met instemming kennis genomen van het voornemen van de regering tot een publieke toezichthouder voor consumentenbescherming. Hoe wordt de verhouding tussen deze toezichthouder en de AFM? Moeten deze leden de AFM als sectorale toezichthouder voor consumenten zien op de markt voor financiële diensten? Kan deze nieuwe toezichthouder straks wél bepaalde producten verbieden als die een vorm van marktmisbruik zijn waar de AFM dit nu niet kan? Hoe wordt de verhouding van de AFM met de Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa) en de De Nederlandsche Bank(DNB)/Stichting Pensioen en Verzekeringskamer(PVK)? Dreigt niet het gevaar dat de drie verschillende toezichthouders langs elkaar heen gaan werken? Moet de AFM bij het opleggen van boetes bijvoorbeeld overleggen met de prudentiële toezichthouder als dit consequenties heeft voor de solvabiliteit?
In zijn brief van 26 mei 2004 opent de minister naar het idee van de leden van de CDA-fractie de discussie over de belonings- en provisiestructuur op de hypothecaire kredietmarkt. In de Wfd missen deze leden een bespreking van de provisie/beloningsstructuur voor onder meer het afsluiten van verzekeringen in de «leven»sfeer. Is de regering met de leden van de CDAfractie van mening dat van het bestaande gebruik van afsluitprovisie prikkels uitgaan die niet ten goede komen aan de zorgvuldigheid en betrokkenheid van de financiële dienstverlening en kunnen leiden tot provisiejacht? Is het mogelijk de verzekeraars dwingend op te leggen uitsluitend de doorlopende provisiestructuur te hanteren? Deze leden zien grote voordelen in een verplichte doorlopende provisiestructuur voor de marktpartijen of werken tegen uurtarief of feebasis. Heeft de regering overwogen afsluitprovisies te verbieden dan wel op termijn te verbieden? Zo ja, wat is het argument geweest dit niet wettelijk vast te leggen? Zo niet, is de regering bereid hier alsnog een uitspraak over te doen?
Voorziet het voorliggende wetsvoorstel in de mogelijkheid om koppelverkoop te bestrijden?
De leden van de CDA-fractie heeft eerder aangedrongen op meer transparantie als het gaat om de vermelding van effectieve rentepercentages bij kredietproducten. Voorziet voorliggend wetsvoorstel hierin?
De leden van de SP-fractie beoordelen de informatieplicht aan consumenten over de provisie voor de bemiddelaar als een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Maar waarom is er niet voor gekozen om een provisie die in één keer wordt uitgekeerd (afsluitprovisie) te verbieden en alleen een provisie toe te staan die over meerdere jaren wordt uitgekeerd toe te staan (doorlopende provisie)? Waarom is provisie die onder andere leidt tot overkreditering niet in zijn geheel verboden?
De leden van de CDA-fractie merken op dat, zoals uit zijn brief van 12 mei blijkt, de minister van Financiën er bewust voor kiest om bij de evaluatie mogelijk nieuwe voorstellen ten aanzien van de financiële bijsluiter evenals nieuwe voorstellen op het terrein van het verstrekken van krediet niet mee te nemen in het wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie menen dat nu juist uit de evaluatie van de Financiële Bijsluiter veel lering kan worden getrokken ten aanzien van de adequate en efficiënte informatieverplichting zoals die ook in de Wfd wordt nagestreefd. Kan de regering aangeven of de evaluatie kan worden betrokken bij de bespreking van de Wfd, dan wel of hij zijn visie kan geven op de toekomst van de financiële bijsluiter? Hoe concreet zijn de gedachten over een consumentenkredietprospectus?
Deze leden krijgen op basis van dit wetsvoorstel de indruk dat consumenten in een adviestraject te maken krijgen met zowel een financiële bijsluiter als een advieswijzer waarin respectievelijk informatie over het product en over de aanbieder, bemiddelaar/adviseur staat. Welke mogelijkheden bestaan er binnen de richtlijn om deze twee vormen van informatie overdracht te integreren? In welke mate wordt de wijze waarop invulling moet worden gegeven aan de advieswijzer voorgeschreven? In welke mate worden er voorschriften gegeven voor de adviesregels? Heeft de regering de inschatting dat bedoelde verplichtingen voor bemiddelaars en aanbieders eenvoudig zijn te verwerken in de bestaande processen? Binnen welke termijn moeten de betrokken marktpartijen aan de nieuwe voorschriften voldoen?
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe de regering de rol ziet van de financiële bijsluiter in het geval dat een intermediair, of uiteindelijke aanbieder, de consument een combinatieproduct aanbiedt, bijvoorbeeld een beleggingsverzekeringshypotheek? Is het juist dat als daarbij geld geleend wordt, dat dan daarvoor geen financiële bijsluiter verplicht is?
Deelt de regering de mening dat het toepassingsbereik van de financiële bijsluiter verruimd zou moeten worden? Zou de financiële bijsluiter niet voor ieder product moeten gaan gelden dat een substantiële financiële impact heeft, of een bepaalde omvang heeft, of een bepaalde looptijd heeft, of dat grote financiële gevolgen kan hebben? Zou niet iedere hypothecaire lening moeten worden voorzien van een financiële bijsluiter?
Deelt de regering ook de mening dat een financiële bijsluiter altijd, en van te voren moet worden verstrekt door de aanbieder, en dat het niet zo kan zijn dat de consument daar zelf om zou moeten vragen?
De leden van de fractie van GroenLinks willen weten hoe de regering de rol van de financiële bijsluiter in het geval een een intermediair- of uiteindelijke aanbieder- de consument een combinatieproduct aanbiedt? Deze leden willen dat de regering uitgebreid ingaat op de ervaring van de financiële bijsluiter tot nog toe, en vooral op de plannen die de regering heeft om de regelgeving rondom de financiële bijsluiter aan te passen.
De nadere regelgeving is naar de mening van de leden van de CDA-fractie erg bepalend voor het level playing field en de administratieve lasten in de financiële marktsector. Deze leden kunnen zich helemaal vinden in de kritiek van de RvS op het feit dat de AFM zowel regelgevende en uitvoerende taken, toezicht als sanctionering onder zich heeft. Hiermee kan, zo stelt de Raad, een te ver gaande concentratie van macht ontstaan. In de memorie van toelichting staat echter wel dat de AFM slechts regels van technische en organisatorische aard zal opstellen en dat de minister deze kan aanpassen. Hier hebben de leden van de CDA-fractie enkele vragen over. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de AFM alleen indien dit noodzakelijk is, de bevoegdheid tot het stellen van regels van technische of organisatorisch aard wordt gedelegeerd. De leden van de CDA-fractie willen graag van de regering weten of deze bepaling in de wettekst kan worden opgenomen en waarom hier niet voor gekozen is? Wat mogen we verstaan onder regels van technische of organisatorische aard en wie bepaalt of de regel zo gekwalificeerd mag worden?
Welke bevoegdheden kent de AFM om beleid vast te stellen? Onder welke voorwaarden mag de Autoriteit beleid maken? Welke waarborgen heeft de regering dat het door de AFM gevoerde inhoudelijk regelgevend beleid, slechts beleid is dat door deze minister is vastgesteld? Betekent het feit dat de minister de regels van de AFM kan aanpassen, dat de Tweede Kamer ook via de minister deze regels kan aanpassen als de Kamer daar in meerderheid voor is?
In de Wft zullen regels vastgelegd worden ten aanzien van de rol en bevoegdheden van de AFM. Hoe verhoudt dit zich met bevoegdheden die de AFM op grond van deze wet al reeds krijgt? De leden van de CDA-fractie vragen zich ook af hoe de regering de tussenliggende periode van de inwerkingtreding van de Wfd en de inwerkingtreding van de Wft in dit licht ziet?
Ook de Raad van Toezicht van de Autoriteit heeft een rol in het toezicht op de AFM. Hoe verhoudt deze rol zich ten opzichte van de rol van de minister? Gezien de groeiende rol en bevoegdheden van de AFM stellen deze leden vraagtekens bij de externe verantwoording van de AFM. Hoe wordt door de AFM, binnen de grenzen van de geheimhoudingsplicht, voldaan aan de adviezen van de commissie Tabaksblat?
Hoe controleert de AFM als er sprake zou moeten zijn van een uitbreiding van een vergunning maar deze niet is aangevraagd? Kun je op voorhand al een uitgebreidere vergunning aanvragen dan de activiteiten die je als bedrijf of tussenpersoon feitelijk uitvoert? Dit om te voorkomen dat je niet later nog een keer met alle administratieve lasten en kosten geconfronteerd wordt.
De leden van de fractie van de PvdA merken op dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt gesteld dat het wetsvoorstel in een aantal gevallen de mogelijkheid opent om aan de AFM regelgevende bevoegdheid toe te kennen en dat van deze mogelijkheid terughoudend gebruik zal worden gemaakt. In welke artikelen van het wetsvoorstel wordt de mogelijkheid tot het stellen van regels aan de AFM ge(sub)delegeerd? Wordt van deze mogelijkheid inderdaad terughoudend gebruik gemaakt?
De leden van de fractie van de VVD merken op dat de Wfd kort na inwerkingtreding weer zal opgaan in de Wft. De Wft regelt echter de positionering en de bevoegdheden van de toezichthouder AFM en de verhouding minister met de AFM, terwijl de Wfd al wel de inhoudelijke normen bevat waaraan de financiële dienstverleners worden getoetst. Er lijkt sprake te zijn van inhoudelijke verschillen tussen de voorliggende Wfd en de (hoewel nog ontwikkelde zijnde) toekomstige Wft. De leden van de VVD-fractie vragen de regering, in het kader van zorgvuldige uitvoering, of de invoering van de Wfd niet na de inwerkingtreding van de Wft zou moeten geschieden.
Aangeven wordt dat de toezichthouder de bevoegdheid heeft in bepaalde gevallen regels op te stellen, onderzoek te doen, overtredingen vast te stelen en boetes op te leggen. De toezichthouder is daarmee regelgever, aanklager en rechter tegelijkertijd. Vindt de regering dit mede in het licht van de Trias Politica een gewenste situatie en zo ja waarom, zo vragen deze leden.
Bij de toedeling van de verantwoordelijken neemt de regering als invalshoek slagvaardigheid van de toezichthouder. Is de regering het eens met de leden van de VVD-fractie dat een dictatuur ook slagvaardig is maar daarmee nog niet gewenst?
Deze leden vragen zich af wie de prioriteitenstelling in de opsporing bepaalt. Is dat de toezichthouder of is dat de minister van Financiën?
Kan aangeven worden hoe de bevoegdheden van de toezichthouder op het gebied van opsporen, aanklagen en veroordelen in de Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk zijn geregeld en wat de verschillen zijn met de bevoegdheden van de toezichthouder zoals die zijn geregeld dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Kan de minister van Financiën algemene en bijzondere aanwijzingen geven betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van de toezichthouder op de wijze waarop de minister van Justitie dat bij het Openbaar ministerie kan,?
Als de AFM gebruik maakt van haar bevoegdheid om informatie in te winnen kan dat zonder dat er een strafbaar feit is geconstateerd reeds leiden tot reputatieschade. Welke mogelijkheden ziet de regering om dit te voorkomen, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie merken op dat de Wfd een sterke uitbreiding van de taken van de AFM betekent. In hoeverre is de capaciteit van de AFM hierop berekend?
In paragraaf 9.3 van de toelichting stelt de regering dat in het kader van kwaliteitskenmerken de mogelijkheid wordt geboden om via een AMvB de toezichthouder de bevoegdheid te geven nadere regels te stellen op organisatorisch of technisch gebied. Het is de leden van de SGP-fractie onduidelijk op welke wijze deze mogelijkheid en de in de toelichting eraan gestelde beperkingen in het wetsvoorstel zijn vastgelegd. Graag ontvangen zij een nadere uitwerking van deze opmerkingen, waarin met name ook aandacht is voor de reikwijdte van de te nemen organisatorische en technische maatregelen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering te verduidelijken in hoeverre en op welke wijze toezicht wordt gehouden op deze door de AFM te stellen nadere regels en het effect ervan op de checks & balances? Kan de regering verduidelijken in hoeverre inlichtingen inwinnen een voldoende instrument is om de AFM te controleren? Welke maatregelen kan de minister van Financiën nemen als uit de inlichtingen ongeregeldheden blijken? Bieden de artikelen 63 t/m 67 de minister van Financiën voldoende bevoegdheden?
De leden van de SP-fractie hebben bezwaren tegen een beperkte democratische controle op de AFM. Het toezicht op de toezichthouder moet goed geregeld zijn. Daarbij is een aanwijzingsbevoegdheid gekoppeld aan politieke terughoudendheid om daar gebruik van te maken volgens deze leden een vereiste democratisch vereiste. De mogelijkheid tot het stellen van nadere regels door de AFM lijkt aan de AFM inhoudelijke bevoegdheden toe te kennen die verder gaan dan sec het toezicht op de regels. Hoe kan hier democratisch controle op worden uitgeoefend als de minister alleen inlichtingen kan inwinnen?
De leden van de fractie van GroenLinks willen weten of de minister alle informatie die zij van de AFM eist ook daadwerkelijk kan ontvangen, hoe dat momenteel is en hoe dat in de nieuwe situatie is. Deze leden willen weten of er verschil bestaat tussen de relatie van de AFM en de minister in de oude situatie en in de nieuwe situatie wat betreft het toezicht op toezicht.
De RvS heeft bij de bevoegdheidsverdeling aan de AFM gewezen op een verstoring van de checks and balances, zo merken de leden van de D66-fractie op. De AFM behoudt desalniettemin de mogelijkheid tot het stellen van nadere regels. In hoeverre en op welke manier wordt toezicht gehouden op deze nader te stellen regels? Deze leden vragen zich af of het louter «inwinnen van inlichtingen» afdoende is om goed «toezicht op toezicht» uit te oefenen. Welke bevoegdheden heeft de minister in het geval uit de inlichtingen onregelmatigheden blijken? Biedt de wet hier afdoende instrumenten voor?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of meer inzicht kan worden gegeven in de delegatiemogelijkheden die de minister ten gunste van de toezichthouder heeft in deze wet. Hierbij zien zij graag opgesomd welke artikelen in de Wfd delegatiemogelijkheden verlenen en welke invulling daaraan gegeven wordt. Zij doelen daarmee tevens op de reikwijdte van de delegatiebepaling.
Daarnaast vragen de leden van deze fractie om een nadere invulling van het begrip «toezicht op toezicht». Zij vragen naar de frequentie van het inwinnen van inlichtingen. Zij verzoeken om een nadere toelichting ten aanzien van de toezichtstaak van de minister. Zij merken op dat in de memorie van toelichting (p.10) wordt aangegeven dat de minister van Financiën kan ingrijpen indien de toezichthouder zijn taak ernstig verwaarloost. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen daarbij of dit ingrijpen niet op een te late termijn zal plaatsvinden. Zij merken op dat een inlichtingenplicht geen middel tot directe handhaving is.
De nieuwe toezichtstructuur verdeelt het toezicht onder bij twee toezichtorganen. De NMa is een derde partij die in het kader van de wetgeving voor de financiële markten een toezichttaak krijgt toebedeelt. De leden van de fractie van de PvdA vrage of hiermee een begin wordt gemaakt aan een groter aandeel in het toezicht financiële markten voor de NMa? Welke bevoegdheden heeft de NMa op dit, grotendeels door zelfregulering gestuurde, speelveld?
Het staat buiten twijfel voor de leden van de SGP-fractie dat er goed toezicht moet worden gehouden op de financiële sector. De toelichting vermeldt dat het toezicht op basis van de Wfd zal plaatsvinden door de AFM. In dit verband zal het gezien de aard van het wetsvoorstel vooral gaan om gedragsregels en niet om soliditeit en liquiditeit.
Deze leden vragen zich af of de door de regering genoemde scheiding van toezichttaken wel helder is uitgewerkt. DNB/PVK houden toezicht op de banken en de verzekeraars, zodat de AFM ten aanzien van deze sectoren nauwelijks bevoegdheden heeft. Bij de DNB/PVK gaat het vooral om prudentieel toezicht. Treedt er op deze wijze geen ongelijkheid op in de wijze waarop het toezicht in deze sectoren plaatsvindt? Betekent dit onderscheid niet dat er een tweedeling ontstaat in de financiële sector waarbij er getoetst wordt op verschillende punten, afhankelijk van het orgaan dat het toezicht uitvoert?
Een ander mogelijk verschilpunt geldt het toezicht op de financiële instellingen anders dan banken en verzekeraars. Er dienen voor deze instellingen niet alleen regels te zijn met betrekking tot verkoop en advisering, maar ook over de mate waarin zij uiteindelijk in staat zijn om hun financiële verplichtingen ten aanzien van de consument ook daadwerkelijk na te komen. Op welke wijze wordt er toezicht op uitgeoefend of er sprake is van een adequate bedrijfsvoering bij deze instellingen? Welk toetsingsorgaan is hier verantwoordelijk en op basis van welke regels?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af welke positie de Nederlandse Mededingingsautoriteit heeft binnen dit wetsvoorstel en op het bredere terrein van het financiële toezicht. Zij vragen om op deze positie terug te komen bij de behandeling van de Wft.
Reikwijdte toezicht/Definities
In het wetsvoorstel is gekozen om de werkingssfeer, behoudens verzekeringsproducten voor zakelijke klanten, te beperken tot de (particuliere) consument. De leden van de CDA-fractie zijn overtuigd van de argumentatie voor de keuze. In de reactie van de regering aan de RvS geeft hij het voorbeeld van complexe pensioenproducten. In het wetsvoorstel wordt het begrip «pensioen» niet genoemd. In welke mate vallen pensioenadviezen en – bemiddeling en aanbieders van pensioenen onder de werking van de Wfd? Hoe moet in dit kader het geven van een advies om geen verdere pensioenvoorziening te treffen worden beschouwd? Is hier sprake van een advies dat valt onder werkingssfeer van de Wfd? Heeft de regering de indruk dat de voorliggende wet alle relevante financiële producten raakt? Zijn er ook financiële producten met een dusdanig complex karakter waar door de AFM geen toezicht op wordt uitgeoefend? Is het in dit geval duidelijk voor de consument dat toezicht ontbreekt? In het wetsvoorstel wordt een onderscheid gemaakt tussen adviseren en bemiddelen en tussen de adviseur en de bemiddelaar/aanbieder. Vallen financieel adviseurs en financieel planners die adviseren, maar niet bemiddelen of aanbieden buiten de werking van de Wfd? Hoe wordt in een traject waarbij een financieel planner/adviseur een algemeen product adviseert, waarna een consument zich tot een «direct writer» wendt de zorgvuldigheid van het adviestraject gegarandeerd? Hoe ligt de aansprakelijkheid als de intermediair de opvatting van de adviseur of planner niet deelt en de consument gaat af op het advies van de laatste?
In het wetsvoorstel worden kredietbanken specifiek genoemd, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen kredietbanken met en zonder rechtspersoonlijkheid. Op basis waarvan is dit onderscheid gemaakt en welke gevolgen heeft de Wfd voor de vergunningplicht en toepassing van de Wfd vereisten ten opzicht van de huidige situatie? Wordt het toezicht op kredietbanken aangepast?
De producten sparen en betalen vallen ook binnen het bereik van het wetsvoorstel? Wat zijn de gevolgen voor aanbieders en consumenten van deze producten? Hoe staat de regering tegenover het voorstel van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) om de producten sparen en betalen buiten de werkingssfeer van de Wfd te laten? Wordt er verder in de wet een onderscheid gemaakt tussen consumptief en hypothecair krediet? Valt dit onder dezelfde vergunning? Zijn ten aanzien van beide kredietvormen andere regels gesteld?
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de Wfd een belangrijke pijler kan en moet zijn in het voorkomen van overkreditering en problematische schuldsituaties. Een prominente misstand die leidt tot overkreditering is het cumuleren van kleine schulden op basis van (goederen) kredieten. Uit de memorie van toelichting blijkt dat aanbieders van (goederen) kredieten ook een vergunningplicht kennen onder de Wfd. Hoe moeten dezeleden in de praktijk het genoemde «verlichte regime» voor deze bemiddelaars opvatten? Op welke wijze wordt aan de zorgplicht vormgegeven? Heeft de regering aanvullende maatregelen overwogen die overkreditering kunnen voorkomen? Zullen verkooppunten van winkelkaarten ook vergunningplichtig worden? Hoe zal het toezicht in de praktijk plaatsvinden, gezien het grote aantal?
De effectenwetgeving zal geen integraal onderdeel uitmaken van de Wfd. Op welke wijze worden waarborgen gesteld voor producten waarin een combinatie bestaat van beleggen en verzekeren, sparen of lenen zoals beleggingsverzekeringen, beleggingshypotheken of aandelenlease? Heeft de regering de indruk dat voor deze producten een voldoende zorgplicht geldt?
In voorliggend wetsvoorstel worden de verplichtingen en verantwoordelijkheden van de aanbieder naar de bemiddelaar vastgelegd. Aanbieders hebben een meldplicht bij de AFM om voor (ernstige) overtredingen van bemiddelaars. De leden van de CDA-fractie menen dat deze relatie twee richtingen dient te hebben. Ook een bemiddelaar die weet heeft van misstanden bij of door de aanbieder heeft de plicht dit bij de toezichthouder te melden. Op welke wijze is dit verankerd in de wet? Is de regering voornemens dit alsnog te doen?
De leden van de fractie van de PvdA vragen of de regering bereid is om te regelen dat ook adviseurs, die niet over een specifiek product adviseren of bemiddelen, vaak aangeduid als financiële planners, onder de werking van de Wfd zullen gaan vallen? Zo nee, waarom niet? De leden van de PvdA-fractie geven daarbij in overweging dat een dergelijke financiële adviseur ook kan adviseren dat er niet aan de financiële situatie van een consument kan veranderen, waar dit geen vanzelfsprekendheid is. Bovendien zou een uiteindelijke aanbieder of bemiddelaar weer extra werk moeten leveren om aan de verplichtingen van de Wfd te voldoen. Dit zou dubbel werk zijn, wat weer leidt tot hogere kosten voor de consument. Kan de regering hier op ingaan?
Waarom ontbreekt het begrip pensioen in het wetsvoorstel? Hoe denkt de regering te regelen dat de adviezen over en implementatie van pensioenadviezen in pensioenproducten van alle hiervoor genoemde partijen onder de werking van de Wfd zullen vallen? Deelt de regering de mening dat het belangrijk is dat pensioenadviezen en pensioenproducten onder de Wfd zullen vallen?
Waarborgt dit wetsvoorstel, samen met de effectenwetgeving, in voldoende mate de zorgplicht bij met name beleggingsadviezen; zowel wat betreft de rechtstreekse beleggingen als die via beleggingsverzekeringen? Is het juist dat de cliëntremisier niet zijn mening mag geven over bepaalde beleggingsmogelijkheden? Deelt de regering de mening dat dit wel zou moeten kunnen, onder de voorwaarde dat de waarborgen van de Wfd, omtrent integriteit, deskundigheid, informatieplichten en klacht- en verhaalmogelijkheden, van toepassing zullen zijn op de cliëntremisier?
Kan de regering bevestigen dat voor een helder inzicht in het begrip «herverzekeringsbemiddelaar» een definitie van het begrip «herverzekering» niet overbodig is? Kan de regering alsnog een definitie van het begrip herverzekering geven, daar de begrippen «herverzekeringsbemiddelen», «herverzekeringsbemiddelaar» en «herverzekeringsbemiddeling» een aantal keer in het wetsvoorstel worden genoemd? Kan de regering toelichten wat de meerwaarde van het begrip «herverzekeringsbemiddelen» is ten opzichte van het begrip «bemiddelen», als het begrip «herverzekeringsbemiddelen» zonder uitleg van het begrip «herverzekeraar» gedefinieerd kan worden? Kan de regering een toelichting geven waaruit blijkt dat dit begrip voortvloeit uit het gemeenschapsrecht? Kan de regering bevestigen dat ook op dit punt gestreefd is naar een minimale implementatie van Europese regelgeving? Verder wordt de regering gevraagd alsnog, op advies van de Raad, een definitie op te nemen van het begrip «verbonden bemiddelaar».
Op welke wijze zal de voorwaarde, dat bepaalde aanbieders van krediet vrijstelling krijgen van de Wfd als zij geen advies geven, gecontroleerd worden? Hoe breed wordt het begrip advies geïnterpreteerd, met andere woorden, kan een opmerking van de autoverkoper over het aantrekkelijke rentepercentage dat hij biedt al gezien worden als een advies?
De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom gekozen wordt voor een lichter regime voor kredietbemiddelaars. Leidt dit niet tot ontduiking van het zwaardere regime door middel van het oprichten van in naam onafhankelijke kredietbemiddelaars door agressieve aanbieders? Is het juist dat adviseurs die betaald worden op basis van het uurtarief niet onder de Wfd vallen? Zo ja, is dit niet een lacune in de wet omdat consumenten zich dit niet zullen realiseren? Is het niet zo dat de mistanden met hit-and-run kantoren op die manier door kunnen blijven gaan?
Wat is het verschil tussen «adviseren» en «bemiddelen»? Is dit verschil niet veel te moeilijk te onderscheiden?
De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom pensioenproducten en pensioenadviezen niet onder de Wfd gebracht zijn. Zeker bij de verkoop van koopsompolissen treden vergelijkbare mistanden met provisiejacht op als bij andere financiële producten die wel onder de Wfd gaan vallen. Heeft de consument bij pensioenadviezen minder recht op bescherming?
De leden van de SP-fractie kunnen begrip opbrengen voor het voorstel dat het vanwege de dynamiek op de financiële markten mogelijk moet zijn om het toezicht per AMvB uit te breiden tot nieuwe producten? Wordt de Tweede Kamer hier dan over op de hoogte gesteld of komt er dan een voorhangprocedure?
De leden van de fractie van GroenLinks willen graag duidelijkheid krijgen of zogenaamde «financiële planners», dat wil zeggen financiële dienstverleners die niet bemiddelen in producten, ook onder de werking van de Wfd zullen gaan vallen.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn verbaasd over het feit dat het begrip «pensioen» in het wetsvoorstel ontbreekt. Kan de regering aangeven hoe zij denkt te regelen dat adviezen over en implementatie van pensioenadviezen in pensioenproducten onder de werking van de Wfd zullen vallen?
De leden van de D66-fractie merken op dat het wetsvoorstel ook van toepassing is op aanbieders die als nevenactiviteit bemiddelen in krediet. Hiervoor geldt een lichter regime in de vorm van vrijstellingen. Een van de voorwaarden voor vrijstelling is dat een aanbieder geen advies geeft over het krediet. Kan het begrip «advies» nauwkeuriger gedefinieerd worden? Wat valt hier precies wel en niet onder en op welke manier denkt de regering deze voorwaarde te controleren?
Vallen ook adviezen in pensioenproducten onder de werking van het wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen daarnaast hoe er zal worden omgegaan met de advisering ten aanzien van pensioenen. Zij vragen in hoeverre de Wfd een rol zal spelen ten aanzien van deze aparte tak van advisering.
De leden van de SGP-fractie ondersteunen de visie van de regering dat de regelgeving consistent dient te zijn, onafhankelijk van het distributiekanaal dat wordt gekozen. Hoewel financiële diensten die worden verleend in samenhang met de aankoop van producten volgens de toelichting onder een wettelijke uitzondering zullen vallen, is het wel de vraag in hoeverre de wettelijke bepalingen precies zullen gelden. Welke overeenkomsten en verschillen zullen er zijn voor bijvoorbeeld kredietverstrekking bij (grotere) aankopen als meubels of auto's in vergelijking met de situatie van «normale» kredietverstrekking? Aan welke voorwaarden moet een dergelijke verkoper voldoen als hij tevens adviezen geeft over het te verstrekken krediet?
De wettelijke regels gelden in principe alleen ten aanzien van consumenten. Op deze regel is een uitzondering gemaakt voor verzekeringsproducten voor zakelijke afnemers. De leden van de SGP-fractie vragen zich af waarom dit onderscheid precies is gemaakt. De regering stelt wel in de toelichting dat andere producten mogen worden geacht te behoren tot de normale bedrijfsvoering. Het is de vraag of deze redenering altijd opgaat voor bedrijven met weinig of geen personeel. Ook andere producten dan verzekeringen kunnen dermate complex zijn vormgegeven dat wettelijke bescherming voor deze ondernemer op zijn plaats is. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie.
De leden van de SGP-fractie ondersteunen de stelling van de regering dat hypothecair krediet op eenzelfde wijze moet worden behandeld als andere consumentenkredieten. Deze leden missen echter in het wetsvoorstel een specifieke bepaling over deze vorm van krediet. Zou het voor de duidelijkheid van de regelgeving niet voor de hand liggen om hypotheken nadrukkelijk op te nemen onder het begrip financieel product?
De leden van de CDA-fractie maken uit de memorie van toelichting op dat door de invoering van deze wet de toezichtkosten, de administratieve lasten en de nalevingskosten met zo'n € 42 mln eenmalig en € 113.4 mln structureel toenemen ondanks het feit dat de toezichthouder, de AFM, «slechts» het risicogeoriënteerde toezicht zal uitoefenen. Verscheidene marktpartijen geven aan dat zij verwachten dat de administratieve lastenverzwaring vele malen hoger zal zijn. De NVB, CHF en Vereniging van Financierings ondernemingen in Nederland (VFN) spreken in een reactie over geraamde invoeringskosten van 400 mln. euro en structurele kosten van 125–175 mln. euro, bijna drie keer zo hoog als de berekeningen van de regering. De discrepantie tussen beide berekeningen is erg hoog, menen de leden van de CDA-fractie. Mogen deze leden hieruit opmaken dat het beredeneerd gokken betreft? Heeft de regering een goede verklaring voor de grote afwijking? Het zal de regering niet ontgaan zijn dat aanbieders en bemiddelaars veel moeite hebben met de inschatting van de administratieve lasten zoals die in de memorie zijn verwerkt, met name als het gaat om het gehanteerde uurtarief en de tijd die voor bepaalde handelingen is aangemerkt. Deze leden ontvangen hierop graag een reactie van de regering. In dit kader zijn de leden van de CDA-fractie erg benieuwd naar de uitkomsten van de «reality check». Deze leden verwachten dat deze uitkomsten gelijktijdig met de nota naar aanleiding van het verslag de kamer bereiken. Kan de regering dit bevestigen? Ook gaan deze leden er van uit dat de lagere regelgeving ook ter toetsing aan ACTAL wordt voorgelegd, zoals de laatste ook zelf aangeeft in haar brief van 11 maart 2004.
Marktpartijen geven eveneens aan dat een gelijktijdige en zonodig gefaseerde invoering van de Wfd en de Wft deze administratieve lasten zouden verminderen. Wat vindt de regering van deze suggestie? Een ruime invoeringsperiode om aan de verplichtingen van de Wfd te voldoen zou eenzelfde effect hebben. Is de regering hiertoe bereid? Welke overgangstermijnen voor aanbieders en bemiddelaars heeft de regering in gedachte als het gaat om de aanpassingen aan vereisten op basis van het besluit en de vergunningplicht? Hoe verhoudt zich dit in het tijdschema ten opzichte van de invoering en overgangstermijn van de Wfd? De leden van de CDA-fractie menen dat de regering de klachten van de financiële sector over de sterk stijgende kosten van het toezicht serieus moet nemen. Is de regering bereid om met de aanbieders en bemiddelaars te spreken om een onevenredig hoge administratieve verzwaring te voorkomen?
De doelstellingen van deze wet, waar het gaat om consumentenbescherming, vereisen regelgeving. Kan de regering aangeven of de optelsom van administratieve lasten en toezichtkosten in verhouding staat tot de geboden bescherming van de consument?
De leden van de CDA-fractie hecht erg aan het kabinetsbeleid om de administratieve lasten met 25% te reduceren gedurende deze kabinetsperiode. Hoeveel administratieve lastenvermindering staat hier tegenover voor deze sector om per saldo in 2007 wel te komen tot een reductie van netto 25%? Waar denkt de regering deze lastenverlichting te gaan realiseren?
De leden van de fractie van de PvdA vragen of er op toegezien wordt dat door de regelgevende bevoegdheid van de AFM de administratieve lasten niet (meer dan proportioneel) zullen toenemen?
In hoeverre verhoudt de niet geringe mate aan administratieve lasten veroorzaakt door voorliggend wetsvoorstel zich tot het aanpakplan administratieve lasten van het ministerie van Financiën? In hoeverre verhoudt de niet geringe mate aan administratieve lasten veroorzaakt door de Bfd zich tot het aanpakplan administratieve lasten van het ministerie van Financiën?
Zijn de marktpartijen, tijdens de consultatieronde, gewezen op de uit dit wetsvoorstel voortvloeiende kosten? Wordt op dit onderdeel het wetsvoorstel gesteund door de marktpartijen?
Een groot deel van de administratieve lasten zullen pas goed in kaart gebracht kunnen worden als de uitvoeringsregeling bekend is. Is daarom het overzicht van de effecten voor het bedrijfsleven zoals gegeven in de memorie van toelichting wel adequaat, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Tellen de administratieve lasten die ontstaan als gevolg van zelfregulering mee bij de berekening van de administratieve lasten van dit wetsvoorstel, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van de LPF vragen wat de kosten (administratief en nalevings-) zijn welke gemoeid zijn met de invoering van de Wfd en de bijbehorende lagere regelgeving?
In welke orde van grote zullen de administratieve lasten met name voor de tussenpersonen toenemen?
De leden van de D66-fractie vragen of de minister in kan gaan op de kritiek, dat de administratieve lasten van het wetsvoorstel te laag zijn ingeschat? Kan er nog een uitsplitsing gemaakt worden naar de administratieve lasten, die voortvloeien uit de Europese Richtlijn zelf, en de administratieve lasten, die voortvloeien uit de specifiek nationale invulling van de Europese vereisten?
Op welke manier wordt gewaarborgd dat administratieve lasten, die voortvloeien uit de regelgevende bevoegdheid van de AFM, proportioneel blijven? Deze leden willen voorkomen, dat de door de regering ingezette administratieve lastenvermindering teniet wordt gedaan door administratieve lastenverzwaring via toezichthoudende organen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of het waar is dat voor een bemiddelingsbedrijf in consumptief krediet met ca. 3 personeelsleden de Wfd een lastenverzwaring van ongeveer 5000 euro zou betekenen? Zo nee, hoeveel dan?
Hoe verhouden de gemiddelde kosten en dus de leges ter verkrijging van de eenmalige vergunning van 800 euro zich tot de kosten en leges voor de jaarlijke vergunning tot voorlopig verblijf van de IND?
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat bij verkoop op afstand de bedrijfseffecten geschat worden op 0,5 uur eenmalig en 10 minuten terugkerend. In hoeverre is het reëel om er bij verkoop op afstand van uit te gaan dat de verplichte informatie op papier gezet wordt? Kan de minister aangeven waarom bij de berekeningen van de bedrijfsbelastende effecten geen rekening wordt gehouden met de verplichting de consument over bepaalde zaken te infomeren ook in verschillende (verkoop)systemen, aldus deze leden.
Kan de regering aangeven waarop de gehanteerde uurlonen en benodigde tijden zijn gebaseerd? Heeft de regering de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij de berekeningen van de nalevingkosten getoetst bij de relevante marktpartijen? Vinden de betrokken aanbieders dat de gehanteerde uurlonen en benodigde tijden realistisch zijn, zo vragen de leden van de VVD-fractie?
Volgens het Nederlands verbond van verzekeraars zijn de kosten van het wetsvoorstel veel te laag ingeschat. Zo noemt deze organisatie de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Die zou viermaal zo hoog zijn als de regering aangeeft. Kan de regering hierop ingaan, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De CDA-fractie hecht sterk aan zelfregulering, wij zijn van mening dat indien door zelfregulering gedragsregels tot stand komen, dit een breder draagvlak en dus betere naleving geniet. In de memorie van toelichting wordt gesproken over zelfregulering, dit wordt toegejuicht mits het een acceptabel niveau van administratieve lasten met zich mee brengt en een gelijk speelveld in stand blijft. Wat is in de ogen van de regering een acceptabel niveau van administratieve lasten bij zelfregulering? En wat vindt de regering een acceptabel niveau aan administratieve lasten voor wat betreft de invoering van de Wfd? Waar denkt de regering dat zelfregulering een middel kan zijn om de toezichtkosten te verminderen?
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze dit wetsvoorstel aansluit bij bestaande normen van zelfregulering en op welke punten wijkt het hiervan af? Wat wordt bedoeld met «indien de doeleinden die deze wet beoogd te bereiken anderszins voldoende worden bereikt» in artikel 18 van het wetsvoorstel?
Zouden de aanbieders een grotere verantwoordelijkheid moeten krijgen om er op toe te zien dat de intermediairs zich aan de regels houden, analoog aan de VFN Gedragscode bij consumptief krediet? Welke onderdelen van de Gedragscode Informatieverstrekking Dienstverlening Intermediair (GIDI) zijn wél en welke zijn niet tot wettelijke normen verwekt? Hoe is de regering tot die afweging gekomen?
De leden van de SP-fractie zien de verplichting om consumenten in te lichten over een financieel belang van een aanbieder als een belangrijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Betekent dit dat de regering de zelfregulering via het GIDI mislukt acht?
In het wetsvoorstel wordt aansluiting gezocht bij de huidige normen van zelfregulering. De leden van de D66-fractie vragen of dit verder uitgewerkt worden? Op welke manier sluit het wetsvoorstel aan bij bestaande normen van zelfregulering en wanneer wijkt het hiervan af? Hoe staat de regering tegenover het opnemen van het begrip «goed financieel dienstverlener» en een verwijzing naar erkende gedragscodes in het wetsvoorstel?
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben tevens enkele opmerkingen ten aanzien van de zelfregulering van de sector. Zij merken op dat het wetsvoorstel een kaderwet behelst en dat derhalve gesproken mag worden van minimumnormen. Zij vragen nu of hierdoor free-riders gedrag niet mogelijk blijft, doordat de brancheverenigingen niet meer kunnen bewerkstelligen dan heden het geval is. Zij vragen in hoeverre effect mag worden verwacht van zelfregulering. Tevens zien zij graag een nadere afbakening van de taken en bevoegdheden van de toezichthouder naast die van de zelfregulerende organisaties. Zij vragen in hoeverre zelfregulerende afspraken door de toezichthouder algemeen geldend kunnen worden verklaard. Hierbij denken zij ook aan de verhouding met de nadere regelgeving.
In het besluit financiële dienstverlening zullen de opleidingseisen voor aanbieders, bemiddelaars en adviseurs worden gesteld. Vooruitlopend hierop wensen de leden van de CDA-fractie van de regering te weten op welke wijze invulling wordt gegeven aan een overgangsregeling? Hoe schat de regering het bestaande niveau van deskundigheid in? Heeft de regering de inschatting dat de Wfd deskundigheidsvereisten zullen leiden tot veel bijscholing op korte termijn? Hoe staat de regering tegenover het voorstel van de consumentenbond om te komen tot een integraal register van personen werkzaam in de financiële sector waarin de deskundigheid is vastgelegd? Heeft de regering de indruk dat een dergelijk persoonsregister ook door de markt opgepakt zal worden, gezien de voordelen die het ook voor de partijen zelf heeft?
De leden van de VVD-fractie vragen of er bij de berekening van de administratieve lasten voor aanbieders in verband met de deskundigheidseisen rekening gehouden wordt met de kosten van een administratie waarin wordt bijgehouden welke personeelsleden welke deskundigheid hebben en waaruit de vereiste rapportages verstrekt worden?
De leden van de SP-fractie vragen waarom de deskundigheid niet beter geborgd wordt door van degene die de klant adviseert in ieder geval te eisen dat hij of zij deskundig is?
De leden van de fractie van GroenLinks willen weten waarom niet bepaald wordt dat deskundigheid tot op persoonsniveau registreerbaar en openbaar controleerbaar moet zijn?
Deze leden vragen de regering naar de noodzaak van het opnemen van de bepaling dat de verplichting om aangesloten te zijn bij een erkende geschillen instantie niet hoeft wanneer zo'n geschilleninstantie er niet is. Wordt hiermee niet ten onrechte de mogelijkheid geboden voor financiële dienstverleners om de deze zeer wenselijke verplichting te ontlopen?
Platform Financiële dienstverlening
De leden van de fractie van GroenLinks willen van de regering weten of zij nu kunnen aangeven of het, naar de mening van deze leden zeer wenselijke, voorstel van het Platform wordt overgenomen om één klachteninstelling te creëren waar consumenten met problemen met alle Wfd-producten terecht kunnen?
Zelfregulering door de betrokken bedrijven kan een goede bijdrage leveren aan een goed functionerende financiële markt. De leden van de SGP-fractie zijn wel van mening dat een dergelijk toezicht nooit in de plaats mag komen van onderzoek door de officiële toezichthouder. In dit verband vernemen zij graag wat de regering precies bedoelt met de opmerking dat de AFM zich kan beperken tot «risicogeoriënteerd toezicht mede op basis van eigen beoordelingen van de bij de zelfregulering aangesloten ondernemingen». Deze woorden wekken de indruk dat de AFM bij georganiseerde ondernemingen niet toekomt aan zelfstandige oordeelsvorming over de sector, maar vooral werkt met gegevens die door de bedrijven reeds zijn voorgeselecteerd. Is deze indruk juist? Betekent dit niet een vergaande uitholling van de taak van de AFM en een ongewenste afhankelijkheidsrelatie die onafhankelijk toezicht in de weg staat?
Herziening Wet consumentenkrediet (Wck)
De leden van de fractie van de PvdA merken op dat in de memorie van toelichting op de Wck werd het verbod op de eenmalige provisie voor kredietbemiddelaars toegelicht met de woorden: «Het gaat er daarbij om dat de kredietbemiddelaars niet door onevenredig hoge provisie tot productiejacht worden aangezet en voorts dat zij mede geldelijk belang hebben bij de kredietwaardigheid van de door hen aangebrachte kredietnemers, tot uiting komend in een regelmatige betaling.» Is de regering bereid om de argumenten, die gebruikt worden om eenmalige beloning van de kredietbemiddelaars te verbieden, op eenzelfde manier voor de bemiddelaars van andere financiële producten te hanteren? Is de regering bereid om nu vast te leggen dat het systeem van eenmalige beloning, de afsluitprovisie, verboden wordt? Zo nee, waarom niet?
Is de regering, mede gezien het rapport «Marktwerking op de markt voor hypothecaire kredietverlening» dd. 10 mei 2004, bereid in de wet op te nemen dat de adviseur of tussenpersoon verplicht wordt de consument niet alleen over de beloningsvorm, maar ook over de hoogte van deze beloning te informeren? Deelt de regering de mening dat op deze wijze een beter inzicht kan ontstaan in de drijfveren en beweegredenen van de tussenpersoon?
Deelt de regering de mening dat deskundigheid en vakbekwaamheid tot op persoonsniveau registreerbaar en openbaar controleerbaar moet zijn? Deelt de regering de mening dat het goed denkbaar is dat onder één leidinggevende vele medewerkers kunnen ressorteren, mogelijk met relatief beperkt persoonlijk contact met deze leidinggevende, die dan dus allemaal niet over de vereiste deskundigheid beschikken? Deelt de regering de mening dat de consument via internet een register zou moeten kunnen raadplegen, waarin informatie wordt verschaft over deskundigheids- en vakbekwaamheidseisen? Wat verzet zich hier tegen? Deelt de regering de mening dat daarmee ook de eigen organisatie kan worden ontlast, omdat deze minder tijd hoeft te besteden aan de eigen registratie? Is het juist dat in de gezondheidszorg al een dergelijk systeem bestaat? Zo nee, kan de regering aangeven wat de verschillen zijn?
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe de regering ongewenste of ongenode koppelverkoop gaat verbieden? Kan de regering hierop ingaan?
De leden van de fractie van de VVD merken op dat in de toelichting wordt stilgestaan bij de uitbreiding van de reikwijdte van de wetgeving ten aanzien van krediet ten opzichte van de reikwijdte van de Wck. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of hij kan toelichten waarom de uitzondering uit de Wck voor effectenkrediet in de Wfd niet terugkomt? (opmerking: Het gaat hier om geldkrediet tegen zekerheid van een bestaande effectenportefeuille derhalve niet te verwarren met effectenlease (=goederenkrediet)) De leden van de SP-fractie vragen waarom in het wetsvoorstel net als in de Wck geen verbod op koppelverkoop is opgenomen?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of de argumenten die gelden bij het verbieden van eenmalige beloning bij kredietbemiddelaars niet evenzo geldig zijn bij andere financiële producten? Deze leden willen dan ook aan de regering voorleggen dat het zeer in het belang van de consument zou zij als het systeem van eenmalige beloning (afsluitprovisie) volledig wordt verboden.
De leden van de fractie van GroenLinks willen weten hoe in deze wet, evenals het geval is bij de Wck, ongenode koppelverkoop wordt verboden.
In het wetsvoorstel Wfd wordt ook een gedeelte van de Wck opgenomen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of er daardoor onderwerpen zijn die niet meer geregeld zijn. Zij denken bijvoorbeeld aan het verbod van ongenode koppelverkoop.
De regering gaat er van uit dat de concurrentiepositie van de Nederlandse financiële sector niet zal verslechteren door deze wet. De betrokken sector heeft hier twijfel over. Zij spreekt van een «unlevel playing field». De leden van de CDA-fractie vragen wat de regering hiervan vindt?
Met gebruikmaking van de nieuwe media, zoals internet zullen producten in toenemende mate grensoverschrijdend worden aangeboden. De leden van de CDA-fractie menen dat de voorliggende wetgeving geen ongelijke uitgangspositie mag creëren voor binnenlandse aanbieders ten opzichte van de buitenlandse aanbieder die per internet zijn diensten aanbiedt. Kan de regering ingaan op de internationale consequenties van internetverkopen?
De nu voorliggende wet omvat de implementatie een tweetal Europese Richtlijnen. Diverse marktpartijen wijzen op de noodzaak richtlijnen uit Europa niet meer in Nederlandse wetgeving in te voeren dan noodzakelijk. Zij geven aan dat zij twijfel hebben of dat in dit wetsvoorstel het geval is. Deze leden hechten er aan niet meer dan noodzakelijk de richtlijnen in te voeren. Kan de regering aangeven in hoeverre het tweetal richtlijnen is geïmplementeerd in de voorliggende wet? Kan de regering eveneens aangeven waar de Nederlandse wetgeving afwijkt van de richtlijntekst en waarom voor deze afwijking is gekozen? De leden van de CDA-fractie menen dat Nederland zich bewust moet zijn van Europese en internationale concurrentie. Wordt in de evaluatie van de Wfd ook een Europees benchmark onderzoek betrokken? Wordt in een nulmeting van de administratieve lasten ook de Europese dimensie verwerkt?
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat het wetsvoorstel op een aantal punten verder gaat dan vereist op basis van te implementeren Europese regelgeving (10.4 memorie van toelichting) en loopt vooruit op de nieuwe Europese regelgeving voor het Consumentenkrediet welke laatste waarschijnlijk op een aantal punten ook een beperktere strekking zal hebben. De leden van de VVD-fractie willen van de regering weten of hij kan aangeven welke effecten dit heeft voor het level playing field van de financiële instellingen in Nederland?
De leden van de fractie van GroenLinks willen dat de regering nogmaals ingaat op de precieze geheimhoudingsplicht die de AFM door Europese regelgeving opgelegd krijgt. Kan de regering aangeven welke (letterlijke) regelgeving deze geheimhouding met zich meebrengt, en kan aangegeven worden of deze geheimhoudingsplicht niet net als voor deze leden, ook voor de regering te ver gaat als zelfs de commissie Oosting geen gebruik kon maken van het resultaat van de jarenlange arbeid van de AFM? Zo ja, wat is de regering hiermee voornemens te doen. En kan de regering aangeven of hierin wijzigingen optreden doordat de AFM overstapt van gedrags- en prudentieel toezicht naar enkel en alleen gedragstoezicht. De leden van de fractie van GroenLinks begrijpen de geheimhoudingsplicht in het kader van prudentieel toezicht veel beter en menen dat wanneer de toezichthouder zich enkel en alleen richt op gedragstoezicht dat daar een veel minder stringente geheimhoudingsplicht geldt. Is deze interpretatie correct, oftewel gelden er andere geheimhoudingseisen voor DNB en AFM en kan de regering uitgebreid op deze vragen ingaan aangezien zij een cruciale rol vervullen bij de zeer trage gang van zaken bij het aandelenlease-schandaal?
De leden van de SGP-fractie hebben een technische opmerking over de doelstelling van dit wetsvoorstel om mede twee richtlijnen te implementeren. Zou het vanuit het oogpunt van duidelijkheid niet gewenst zijn beide richtlijnen nadrukkelijk in de wetstekst en de considerans te noemen?
Rapport Algemene Rekenkamer (ARK)
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in te gaan op de conclusie van de ARK: «De AFM is afwachtend, reactief en in zijn functioneren weinig effectief.»? Welke conclusies verbindt de regering hieraan in relatie tot het toezicht dat de AFM op de naleving van de Wfd moet houden? Hoe effectief zal het toezicht zijn op het grote aantal van 20 000 tussenpersonen en overstijgt dit niet de span of control van de AFM?
Nog afgezien van het ARK-rapport over de AFM, kunnen er grote vraagtekens worden gezet bij de effectiviteit van de AFM binnen het destijds en nu nog bestaande institutionele kader? Hoe kon het dat de zorgplicht kennelijk massaal niet nageleefd werd en de AFM daar niet op ingreep, of in kon grijpen? Verdient het geen overweging om aan het niet nakomen van de zorgplicht de sanctie te koppelen van vernietigbaarheid van de overeenkomst, vergelijkbaar met de Colportagewet? Immers het commerciële risico dat gelopen wordt met potentieel vernietigbare overeenkomsten zal de aanbieders ertoe brengen deze zorgplicht altijd na te komen.
De leden van de CDA fractie gaan er verder van uit dat het commentaar van de NVB, CHF en VFN verzonden op 14 juni 2004 evenals de opmerkingen van het verbond van verzekeraars van 22-6-2004, voor zover nog niet behandeld door de verschillende fracties, zullen worden betrokken in de beantwoording van het verslag.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in te gaan op de reacties van de NVB (d.d. 14 juni 2004), het Verbond van Verzekeraars en de Consumentenbond (d.d. 10 juni 2004) op de Wfd? Kan de regering ingaan op het artikel van Willem van Spronsen en Henk Weusthof in het Assurantie Magazine van 28 mei 2004, en de daarin genoemde positie van kleine intermediair?
De regering heeft commentaar meegewogen in de opstelling van het wetsvoorstel. Heeft zij dat resultaat ook teruggekoppeld naar deze marktpartijen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Is de regering op de hoogte van eventuele vragen die dit wetsvoorstel nu (nog) oproept bij deze partijen? Zo ja, op welke wijze wordt daar iets mee gedaan? Zal de regering bij de invoering van het wetsvoorstel voldoende voorlichting geven om eventuele vragen te voorkomen cq. beantwoorden?
Is vier jaar niet een te lange tijd alvorens de eerste evaluatie van de wet aan de Kamer wordt gezonden, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?
De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat in het wetsvoorstel een scheiding wordt gemaakt tussen prudentieel – en gedragstoezicht. Het gaat in de Wfd om gedragstoezicht. De leden vrezen dat overlap tussen beide vormen van toezicht problemen kan veroorzaken. Zij vragen daarom of bij de eerstvolgende evaluatie van de Wfd een beeld kan worden gegeven van eventuele problemen die door deze overlap ontstaan zijn. Tevens vragen zij of de huidige maatregelen om overlap tegen te gaan ook niet een keerzijde kennen, namelijk dat geen van beide toezichthouders zich verantwoordelijk voelt.
HOOFDSTUK 1 REIKWIJDTE EN DEFINITIES
In het wetsvoorstel is er voor gekozen de gevallen waarin voor een dienst sprake is van een goederenkrediet aan te wijzen per AMVB. De leden van de CDA-fractie vragen waarom er niet is gekozen alle vormen van goederenkrediet binnen de wet te laten vallen, met als bepaling dat de betaling tenminste meer dan een bepaalde tijd (bijvoorbeeld drie maanden) mag duren? Welke gevolgen heeft de Wfd voor postorderbedrijven?
Is de regering voornemens ook adviseurs die niet over een specifiek product adviseren of bemiddelen, onder de werking van deze wet te laten vallen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de VVD-fractie hebben verder de volgende vragen over artikel 1.
Waarom ontbreekt het begrip »pensioen» in het wetsvoorstel? Hoe denkt de regering te regelen dat de adviezen over en implementatie van pensioenadviezen in pensioenproducten van alle hiervoor genoemde partijen onder de werking van de Wfd zullen vallen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Deze leden vragen zich af waarom er is gekozen om de definitie uit te breiden met het bepaalde in art. 7? Is het behandelen van claims de enige activiteit die in het kader van «uitvoeren van een overeenkomst» wordt vrijgesteld van de werking van de wet?
Kan de regering meer duidelijkheid geven over de vraag wanneer er sprake is van adviseren? Valt bijvoorbeeld ook het zenden van een mailing naar een geselecteerde groep cliënten begrepen onder de definitie van adviseren? Is het leiden van een cliënt door middel van een stroomschema naar een bepaald product adviseren?
Indien een financieel product rechtstreeks van een aanbieder wordt afgenomen is de grens tussen aanbieden en adviseren vrij vaag. Immers elk aanbod moet gepaard gaan met informatieverstrekking over het financiële product. Zeker als dit geschiedt in de mondelinge sfeer (call-centra, filialen) zou de consument dit al snel kunnen ervaren als een advies. Kan de regering verduidelijken waar de grens ligt tussen het verschaffen van productinformatie over een bepaald product en het adviseren van een bepaald product, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Op bladzijde 67 van de MvT wordt aangegeven dat adviseren in die zin verschilt van bemiddelen dat «adviseren is beperkt tot het leggen van contact tussen de consument en de aanbieder, terwijl bemiddelen is gericht op de totstandkoming van een overeenkomst tussen consument en aanbieder inzake een specifiek financieel product». Voorts wordt gesteld dat bij advies de consument zelf meer initiatief moet nemen. Zou de regering nader kunnen toelichten wat hiermee wordt bedoeld?
Op bladzijde 68 van de MvT wordt aangegeven dat aanbieder of de bemiddelaar die adviseert over zijn «eigen» financiële producten daartoe geen afzonderlijke vergunning nodig heeft. Wat wordt in dit verband verstaan onder «eigen» financiële producten van een bemiddelaar, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
In deze definitie van bemiddelen wordt het begrip tussenpersoon geïntroduceerd. Waarom is dit begrip, indien relevant, niet gedefinieerd?
Kan de regering bevestigen dat het enkele doorverwijzen van bepaalde consumenten naar een bepaalde aanbieder of bemiddelaar niet onder het begrip bemiddelen valt (te denken valt aan het doorverwijzen bijvoorbeeld door middel van «links» op internetsites naar een site van een aanbieder/bemiddelaar, het op andere wijze plaatsen en/of tonen van reclamemateriaal van aanbieder/bemiddelaar etc.), zo vragen deze leden.
Werkt deze definitie wel voldoende onderscheidend ten aanzien van derden die in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de aanbieder werkzaamheden verrichten die gericht zijn op het tot stand brengen van overeenkomsten, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Ook deze derden kunnen immers beschouwd worden als tussenpersoon. Op grond van de toelichting bij artikel 39 (blz. 92) blijkt echter dat het niet de bedoeling is dat deze derden als bemiddelaar gezien worden.
Op bladzijde 68/69 wordt onder lid e aangegeven dat het tweede deel van de definitie van bemiddelen is uitgebreid naar krediet om de bij securitisatie betrokken «servicer», die assisteert bij het beheer en de uitvoering van kredietovereenkomsten, onder de wet te laten vallen. Valt de «servicer» al niet onder de wet op grond van artikel 39? Hij zal immers altijd werken onder de verantwoordelijkheid van een vergunningplichtige aanbieder. Waarom is de uitbreiding naar krediet dan nog nodig?
Leidt de ruime definitie er niet toe dat ook derden waarvan dit niet de bedoeling is, vergunningplichtig worden en deze vervolgens weer vrijstelling moeten krijgen, aldus deze leden. Op bladzijde 70 van de MvT wordt onder l verwezen naar artikel 9 van de Wet. Wordt hier niet het artikel 10 bedoeld, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Waarom heeft de regering besloten betaal- en spaarrekeningen onder de werking van de wet te brengen? In de MvT wordt als één van de redenen voor het wetsvoorstel vermeldt het feit dat aan de aanschaf van financiële producten doorgaans risico's zijn verbonden. Welke risico's ziet de regering voor de consument bij het openen van zoiets gewoons als een betaal- of spaarrekening?
Betaal/spaarfaciliteiten, zoals gedefinieerd in de MvT, worden in het algemeen separaat afgenomen. In dat geval behoeft toch geen informatie te worden verstrekt over de betaalfaciliteiten bij het openen van een betaal- of spaarrekening?
Waarom worden onder financiële producten ook de middelen verstaan waarmee over een rekening kan worden beschikt? In geval van een telefonische opdracht tot overboeking is de telefoon het middel waarmee over de rekening wordt beschikt. Dat maakt de telefoon toch geen betaalfaciliteit?
Waarom wordt de gevolmachtigde agent niet gelijkgesteld aan de aanbieder namens wie hij optreedt, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Waarom is anders dan in de Wck in de definitie niet het element van uitgestelde (terug)betaling opgenomen? Is dit immers niet het essentiële kenmerk van krediet?
De RvS maakt een aantal kritische kanttekeningen over de gebruikte begrippen. Denkt de regering dat de uitleg van het begrip gemiddelde consument zo duidelijk is dat er over de definitie daarvan geen rechtszaak zal worden gevoerd? Indien neen, waarom niet, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Als het Leger des Heils iemand helpt bij de aflossing van zijn of haar schulden valt het Leger des Heils is het leger des Heils dan een financiële dienstverlener die onder deze wet valt?
Deze leden denken dat een kwetsbaar punt in het wetsvoorstel is de afbakening tussen informatie en advies. Kan de regering aangeven waar precies de grens loopt tussen informatie en advies?
De Wfd heeft de grens van de zakelijke markt op 250 personeelsleden gesteld waardoor niet alleen het klein MKB maar ook midden en middelgroot MKB binnen deze reikwijdte valt. Is deze grens niet te ruim en zou inperking gewenst zijn, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De memorie van toelichting beargumenteert de beperking van reikwijdte tot enkel «specifieke» adviezen, door te wijzen op het feit dat de cliënt een beschermingsvangnet heeft door de door de Wfd opgelegde zorgplicht aan de bemiddelaar of de aanbieder. Verder wordt opgemerkt dat «vanuit een oogpunt van de beperking van de administratieve lasten [ het ] niet wenselijk [ is ] om deze algemene vormen van advies binnen de reikwijdte van het wetsvoorstel te brengen».
Hoe groot acht de regering de kans dat «inventieve» adviseurs de wet zullen weten te omzeilen met een beroep op als generieke advisering aan te merken financiële diensten? Kan de regering aangeven of voor beroepsmatig gegeven «generieke» adviezen met betrekking tot financiële producten, tegen directe of indirecte betaling, wel een Wfd vergunning vereist zou moeten zijn?
Hoe schat de regering de invloed in van de Wfd op de bedrijfseconomische continuïteit van het kleinere intermediair (70% van de interne markt) en wordt dit type intermediair niet onevenredig zwaar belast wat kan leiden tot aantasting van de fijnmazige distributie, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Kan de regering aangeven welke vrijstellingen er bijvoorbeeld op basis van bestaande deskundigheid zullen gaan gelden voor ervaren intermediairs, zo vragen deze leden.
Op bladzijde 73 van de memorie van toelichting wordt gesteld dat het wetsvoorstel van toepassing is op adviseren over effecten voor zover dit niet wordt gedaan door effectenbemiddelaars of vermogenbeheerders. In artikel 2 worden onder c en d echter alleen de financiële diensten door effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders uitgezonderd (waaronder volgens de definitie van financiële dienst niet het adviseren valt). Waar wordt in de wet geregeld dat het adviseren door effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders niet onder de wet valt, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Is hetgeen in deze wet staat vergelijkbaar met wat in andere EER landen gehanteerd wordt als regelgeving ten aanzien van de zorgplicht van financiële dienstverleners, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Of zijn er grote verschillen in de invulling van het gedragstoezicht door de lidstaten en zo ja, kan de regering hier nadere toelichting op geven?
De leden van de SP-fractie vragen waarom is gekozen voor het land van herkomst beginsel? Leidt dit niet tot oneerlijke concurrentie door buitenlandse aanbieders die onder zwaarder of minder zwaar toezicht staan?
De leden van de CDA-fractie hebben bij artikel 4 de volgende vragen. Is het juist dat als een bankreglement van een volkskredietbank bijvoorbeeld wordt vastgesteld door het bestuur van een stichting of het bestuur van een gemeenschappelijke regeling met zich meebrengt dat de gemeentelijke kredietbank een vergunningplicht heeft en onder toezicht van AFM wordt geplaatst? Is het niet veel logischer alle gemeentelijke kredietbanken deze uitzonderingen te verlenen? Waarom is hier niet voor gekozen? Artikel 26 en 27 zijn wel van toepassing op de gemeentelijke kredietbanken met rechtspersoonlijkheid. Kan dit betekenen dat de AFM een strafrechtelijk onderzoek en een toezichtantecedentenonderzoek moet gaan houden naar wethouders van een gemeente die deel uitmaken van het bestuur van de gemeenschappelijke regeling of een stichting?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het hier vermelde zich verhoudt tot artikel 3 leden 1, 2 en 3 van de Richtlijn elektronische handel? Daar wordt immers op grond van art. 3.1 een uitzondering gemaakt op het «land-van-herkomst»-beginsel voor de in de bijlage bij de Richtlijn genoemde gebieden. In deze bijlage staat onder andere vermeld de «contractuele verplichtingen betreffende consumentenovereenkomsten». Dit lijkt te impliceren dat de Wfd wel van toepassing is op dienstverleners uit een andere lidstaat, voor zover het de inhoud van de overeenkomsten die met consumenten worden gesloten raakt, zo vragen deze leden.
Kan de regering toelichten waarom in lid 2 de mogelijkheid wordt geopend om bij AmvB andere financiële diensten aan te wijzen waarvoor de werkingssfeer uitgebreid wordt tot zakelijke afnemers. Hoofddoel van de wet is immers consumentenbescherming. Ligt het niet meer voor de hand om een eventuele uitbreiding van de werkingssfeer van de wet (die uitbreiding geeft aan het hoofddoel van die wetgeving) bij wet te regelen (zoals ook de uitzondering voor verzekeringen bij wet geregeld is), zo vragen de leden van de VVD-fractie.
In de toelichting worden de voorwaarden aangegeven waaronder bepaalde bemiddelaars vrijstelling van de vergunningplicht kunnen krijgen. Wordt in de onder d gestelde voorwaarde met looptijd ook bedoeld de theoretische looptijd van een doorlopend krediet, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
HOOFDSTUK 2 TOEGANG TOT DE MARKT
In het wetsvoorstel wordt een bijzondere positie toegekend aan de figuur van de verbonden bemiddelaar. In een commentaar geeft de NVA aan dat door partijen van deze uitzonderingen misbruik gemaakt zal worden, voordat de consument het door heeft. De leden van de CDA-fractie willen weten waarom deze figuur met dergelijke uitzonderingen is overgenomen in het wetsvoorstel en hoe de regering tegen de hiervoor beschreven opvatting aankijkt? Aan welke eisen moet de verbonden bemiddelaar voldoen?
In artikel 12 lid 1 wordt gesproken over de «bemiddelaar die in naam en voor rekening van de aanbieder of aanbieders bemiddelt». Wordt hiermee de gevolmachtigde agent bedoeld of vallen hier ook andere bemiddelaars onder, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Geldt het «niet langer verantwoordelijk» zijn per datum «afmelding» of wordt hier nog een periode aan verbonden? Kan de regering aangeven waarom?
De leden van de VVD-fractie vragen, wie, nadat de relatie tussen aanbieder en verbonden bemiddelaar is beëindigd, verantwoordelijk is voor de nazorgverplichting van artikel 31 lid 3 ten aanzien van transacties die voordien zijn afgesloten door een verbonden bemiddelaar.
Kan de regering aangeven of er in de Wfd een bepaling zou kunnen worden opgenomen, waarin elke financiële dienstverlener, in Nederland gevestigd of elders in de EU, verplicht wordt kenbaar te maken onder welke toezichthouder hij valt en waar die toezichthouder gevestigd is, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de VVD-fractie vragen, indien de in lid 3 van artikel 14 bedoelde bevestiging geen constitutief vereiste is zoals in de toelichting staat wat dan het doel is van deze bevestiging. Werkt dit niet onnodig kostenverhogend?
Hoeveel regels zullen er gesteld worden ten aanzien van het verzoek tot aanvraag van een vergunning? Waarom moet dit in een AMvB opgenomen worden, waarom is er niet voor gekozen om enkele formele kaders hiervoor op te nemen in artikel 17?
Hoe controleert de AFM als er sprake zou moeten zijn van een uitbreiding van een vergunning maar deze niet is aangevraagd? Kun je op voorhand al een uitgebreidere vergunning aanvragen dan de activiteiten die je als bedrijf of tussenpersoon feitelijk uitvoert, zo vragen de leden van de CDA-fractie?
De leden van de D66-fractie vragen wat precies wordt bedoeld met «indien de doeleinden die deze wet beoogd te bereiken anderszins voldoende worden bereikt»? Kan hier nader op worden ingegaan?
De leden van de CDA-fractie vragen of het register ook via internet vrij en kosteloos worden opengesteld?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen ten aanzien van het register dat zal worden bijgehouden op welke termijn dit gerealiseerd is. Zij merken daarbij op dat het register enkel zin heeft indien het gemakkelijk toegankelijk is. Daarom vragen zij op welke schaal en in welke mate deze toegang geleverd wordt.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering verder in te gaan op de rolverdeling op het gebied van het integriteittoezicht tussen de verschillende financiële toezichthouders? Hoe voorkomt de regering dat bestuurders van banken en verzekeraars twee keer worden getoetst?
Waarom wordt niet bepaald dat deskundigheid tot op persoonsniveau registreerbaar en openbaar controleerbaar moet zijn, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Een andere methode om de deskundigheid te bewerkstelligen is via een systeem van accreditering. Hoe kijkt de regering tegen een dergelijk systeem aan, zo vragen deze leden.
Waarom kunnen er met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle ook geen kaderregels aangegeven worden in artikel 28? De leden van de CDA-fractie vragen waarom dit gedelegeerd wordt via een AmvB terwijl toch al aangegeven is dat instellingen verschillend invulling kunnen geven aan hun AO/IC.
Kan de regering verduidelijken wat een dienstverlener op grond van deze bepaling minimaal dient vast te leggen van het adviestraject, aldus de leden van de VVD-fractie.
Hoe ziet de regering de rol van de financiële bijsluiter in het geval een intermediair- of uiteindelijke aanbieder de consument een combinatieproduct aanbiedt, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Ook willen zij graag weten wanneer de evaluatie van de financiële bijsluiter zal zijn afgerond.
Acht de regering het gewenst dat de aanpassing van de Financiële bijsluiter als gevolg van de evaluatie zoveel mogelijk samen valt met de inwerkingtreding van de Wfd (en Wft) om invoeringsproblemen en eventuele initiële kosten te voorkomen. Daarnaast zou dit de mogelijkheid bieden om juist de financiële bijsluiter te benutten om invulling te geven aan de zorgplicht bij complexe producten. Kan de regering hierop ingaan, vragen de leden van de VVD-fractie?
Hoe denk de regering ongenode koppelverkoop te verbieden, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in dit artikel normen worden aangegeven voor informatieverstrekking en reclame uitingen. Op welke wijze worden deze nader ingevuld? Waarom is er niet voor gekozen ook deze norm op te nemen in artikel 100. Heeft de toezichthouder met deze bepalingen een handvat om agressieve marketing en reclame voor kredieten een halt toe te roepen?
De memorie van toelichting vermeldt dat de eigen verantwoordelijkheid van de consument beperkter is indien de aanbieder de consument adviseert. Kan de regering aangeven in welke zin de consument dan nog wel een eigen verantwoordelijkheid heeft, aldus de VVD-fractie.
De opmerkingen van de regering over de deskundigheid van de personen die betrokken zijn bij de financiële dienstverlening roepen de nodige vragen op bij de leden van de SGP-fractie. Hoe en door wie wordt hun deskundigheid concreet getoetst?
Ook de invulling van de toetsing is onduidelijk. De regering stelt: «De mate waarin marktpartijen kunnen bijdragen aan de concretisering van de deskundigheidseisen in concrete spelregels voor de markt zal afhankelijk zijn van de kwaliteit en de effectiviteit van de zelfregulering.» Heeft de regering zelf een visie op en verwachtingen over de werking van deze zelfregulering?
Artikel 30 van het wetsvoorstel stelt als belangrijke voorwaarden dat de door de financiële dienstverlener verstrekte informatie feitelijk juist moet zijn, voor de consument begrijpelijk en niet misleidend. De leden van de SGP-fractie vinden dat deze voorwaarden helder lijken, maar bij nadere bestudering meer uitleg nodig maken. Zo vragen zij zich af of «feitelijk juist» ook inhoudt dat de informatie volledig moet zijn. Een verkoper van een product die kwaad wil, zal het liefst de minder positieve kanten van zijn product verbergen. Hoe wordt er op deze punten getoetst? Zijn hier normen voor te geven?
De toelichting vermeldt dat mag worden uitgegaan van de «gemiddelde consument». Het probleem is juist dat de wettelijke bepalingen pas zullen worden ingeroepen als er een probleem is. In een dergelijke situatie zal een consument zich zo «dom» mogelijk voordoen. De uitdrukking «een zeker kennisniveau als uitgangspunt» maakt al duidelijk dat de vaststelling daarvan moeilijk zal zijn. Volgens welke objectiveerbare criteria moet in een dergelijke situatie de beoordeling plaatsvinden?
Een ander vraagstuk dat bij de toelichting van artikel 30 naar voren komt is de stelling dat de eigen verantwoordelijkheid van de consument beperkter is als een consument advies ontvangt van een dienstverlener. Is er vanuit de bestaande jurisprudentie meer duidelijkheid te geven over de wijze waarop de rechter met een dergelijke bepaling om zal gaan? Verdient het geen aanbeveling de tekst op dit punt meer te differentiëren?
Waarom moet in een AMvB bepaald worden wanneer en onder welke omstandigheden informatie na het aangaan van een overeenkomst mag worden gegeven? Waarom niet in dit artikel, vragen de leden van de CDA-fractie?
In lid 2 van art. 31 wordt gesproken over het verstrekken van informatie na het aangaan van de overeenkomst. Uit de MvT blijkt dat het dan gaat om het op papier of via een andere voor de consument beschikbare en toegankelijke duurzame drager te verstrekken informatie. Is het niet voldoende indien een aanbieder vermeldt waar de informatie beschikbaar en toegankelijk is, aldus de leden van de VVD-fractie.
Art.31 en dan met name lid 3 gaat verder dan de richtlijn verkoop op afstand van financiële diensten verlangt. Zou strengere regelgeving in Nederland dan de Europese regelgeving het level playing field voor Nederlandse aanbieders niet negatief kunnen beïnvloeden, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De bepalingen van artikel 31 roepen bij de leden van de SGP-fractie vergelijkbare problemen op. Dat artikel spreekt over de verstrekking van informatie die «redelijkerwijs relevant» is. Is er aan de hand van jurisprudentie meer duidelijkheid te geven over de wijze waarop dit begrip invulling zal krijgen?
Deze leden vragen zich verder af of de stelling van de regering dat een dienstverlener die een financiële bijsluiter heeft verstrekt niet verplicht is extra informatie te geven, juist is. Juist bij complexe producten kan het naar hun mening noodzakelijk zijn om een mondelinge toelichting te geven, zodat de consument zo optimaal mogelijk wordt geïnformeerd. Graag ontvangen deze leden op dit punt een nadere toelichting.
De leden van de VVD-fractie vragen of bij het adviseren omtrent een betaal/spaarrekening ook het gestelde omtrent financiële positie en profiel geldt.
In lid 1 staat «voor zover redelijkerwijs relevant voor het advies». De te verstrekken informatie is daarmee afhankelijk van het product. Wordt hiermee bedoeld dat het de dienstverlener is die (objectief) bepaalt welke informatie van belang is, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Betekent de formulering «voorzover redelijkerwijs relevant voor het advies» dat in sommige gevallen ook kan betekenen dat geen informatie ingewonnen hoeft te worden over alle of een deel van de genoemde factoren, zo vragen deze leden.
In de memorie van toelichting wordt gesproken over passieve informatie-inwinning door middel van een (stroomschema) formulier. Is het juist dat het enkel invullen van een dergelijk formulier er niet toe leidt dat er sprake is van adviseren in het kader van deze wet, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Kan onder passieve informatie inwinning ook worden verstaan het gebruik maken van aanwezige informatie bij de aanbieder of bemiddelaar uit hoofde van een bestendige relatie met een consument, indien deze consument een nieuw product wenst af te nemen, zo vragen deze leden.
Kan de regering bevestigen dat de formulering «voorzover dit nodig is voor een goed begrip van het advies» (lid 2 sub c) in sommige gevallen ook kan betekenen dat de overwegingen van het advies in het geheel niet toegelicht hoeven te worden? Kan voorts bij de toelichting van de overwegingen ook uitgegaan worden van de «gemiddelde consument», zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Kan de regering een toelichting geven op eisen die gesteld worden aan de administratieve organisatie op grond van artikel 32 lid 1 sub c? Betekent deze bepaling in combinatie met artikel 28 lid 1 dat alle mondelinge adviezen, alsmede de toelichting op de overwegingen altijd schriftelijk aan de consument bevestigd moeten worden? Zo ja, wat betekent dit voor de administratieve lastenverzwaring, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Betekent artikel 32 lid 1 sub c dat overwegingen van een advies altijd in de administratie van de dienstverlener moeten worden vastgelegd? Zo ja kan de regering dan toelichten waarom niet in alle gevallen volstaan zou kunnen worden met vastlegging van het profiel (=de ingewonnen informatie) van de consument waarop het advies gebaseerd is, zo vragen deze leden.
Kan de regering bevestigen dat «bij aanvang van de dienstverlening» in lid 2 van dit artikel ook zo geïnterpreteerd kan worden dat een consument hierover geïnformeerd wordt bij aanvang van een bestendige relatie (waarin sprake kan zijn van afname van meerdere producten en vormen van dienstverlening) en deze informatie dus niet bij iedere te verlenen dienst opnieuw verstrekt hoeft te worden, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Wat zou de regering er van vinden als onafhankelijk financieel adviseurs een beschermd predikaat krijgen zodat voor consumenten duidelijk is dat een zich onafhankelijk noemend financieel adviseur ook daadwerkelijk onafhankelijk is, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de bemiddelaar dan wel adviseur volgens lid 1b en 1c «desgevraagd» de consument moet informeren voor welke aanbieders hij kan of moet bemiddelen dan wel adviseren? Ligt het niet voor de hand wettelijk vast te leggen dat dit ook niet«desgevraagd» moet gebeuren?
Kan de regering ingaan op de suggestie van de Consumentenbond om in de wet op te nemen dat de adviseur verplicht wordt de consument niet alleen over de beloningsvorm maar ook over de hoogte van de beloning te informeren, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Waarom moet de bemiddelaar of adviseur niet ook de hoogte van beloning vermelden in plaats van alleen de wijze, zo vragen de leden van de SP-fractie?
De leden van de CDA-fractie willen weten wat er nog meer onder informatievoorziening valt? Kan de regering nog meer voorbeelden geven? En waarom worden ook hier geen algemene richtlijnen in de kaderwet opgenomen in plaats van delegeren naar de AmvB?
De leden van de SGP-fractie vragen zich af waarom de regering er niet voor heeft gekozen om de financiële bijsluiter bij wet te verplichten, waarbij de nadere uitwerking via lagere regelgeving plaatsvindt.
In het wetsvoorstel is bepaald dat de verplichting om aangesloten te zijn bij een erkende geschilleninstantie niet hoeft wanneer een dergelijke geschilleninstantie er niet is (lid 2). De leden van de VVD-fractie willen weten waarom een dergelijke bepaling wordt opgenomen en of dit financieel dienstverleners de mogelijkheid de verplichting van het in lid 1 genoemde te omzeilen? Ook vragen deze leden of de regering wil bevorderen dat er één geschillencommissie financiële diensten zal ontstaan.
Waarom is in het tweede lid een mogelijkheid opgenomen om niet aan te sluiten bij een geschillencommissie, zo vragen de leden van de SP-fractie?
Waarom kunnen ten aanzien van de zorgvuldigheid ook geen algemene regels gesteld worden in deze wet? Ook hierbij vragen de leden van de CDA-fractie waarom dit naar een AMvB verplaatst wordt?
In Hoofdstuk 3 van de wet is een aantal verplichtingen voor financiële dienstverleners opgenomen die te maken hebben met de in acht te nemen zorgvuldigheid in de relatie met een consument. In de desbetreffende artikelen wordt telkens de mogelijkheid open gehouden om bij of krachtens amvb nadere regels te geven. Is artikel 38 derhalve niet overbodig en indien dat niet het geval is, welke onderwerpen vallen dan onder «regels ten aanzien van de bij de behandeling van de consument in acht te nemen zorgvuldigheid», mede gezien het feit dat de bij of krachtens de Wfd gestelde regels de algemene zorgvuldigheidsverplichtingen die voor financiële dienstverleners uit het civiele recht voortvloeien, onverlet laten, zoals de MvT stelt zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Kan de regering uitleggen waarom er bij een overeenkomst inzake een betaalrekening pas sprake is van volledige uitvoering van deze overeenkomst als de rekening op verzoek van de consument weer is opgeheven? Opheffing van een betaalrekening maakt toch geen onderdeel uit van het uitvoering geven aan de overeenkomst, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Kan de regering toelichten wanneer volledig uitvoering is gegeven aan bijvoorbeeld een kredietovereenkomst, zo vragen deze leden. Behoudt een consument bijvoorbeeld het recht van ontbinding indien het krediet op zijn nadrukkelijke verzoek beschikbaar is gesteld binnen de ontbindingstermijn en de consument ook binnen deze termijn over het krediet heeft beschikt? Indien de consument het recht van ontbinding houdt welke vergoeding mag een kredietgever dan in rekening brengen indien de kredietnemer na ontbinding niet voldoet aan zijn verplichting tot terugbetaling van het krediet.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom in artikel 40 lid 4 onder e niet dezelfde formulering gebruikt als in de Richtlijn Verkoop op afstand van Financiële Diensten (kredieten die gedekt zijn door een hypotheek)? De uitzondering zoals thans geformuleerd lijkt een beperktere strekking te hebben dan in de Richtlijn.
Lid 1 van dit artikel bepaalt dat met de uitvoering van een overeenkomst op afstand pas een begin mag worden gemaakt na toestemming van de consument. Mag het enkele feit dat een consument verzoekt een rekening te openen niet worden gezien als het verstrekken van toestemming, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Zou de dienstverlener het recht moeten hebben om ondanks het verzoek van de consument om reeds uitvoering te geven aan een overeenkomst op afstand de termijn van art. 40 lid 1 af te wachten alvorens zelf tot uitvoering van de overeenkomst over te gaan. Waarom tot het uitbetalen van krediet overgaan terwijl vervolgens het risico wordt gelopen dat de overeenkomst wordt ontbonden, zo vragen deze leden.
Op dit moment is alleen de Stichting Bureau Krediet Registratie actief op het gebied van kredietregistratie. De regering houdt open dat andere spelers zich ook op dit veld mogen gaan begeven. De leden van de CDA-fractie vragen of er op dit moment al andere spelers op dit veld actief zijn in Nederland of in het buitenland die financiële dienstverleners kunnen raadplegen? Betekent dit artikel dat kredietverlenende instanties die niet aangesloten zijn (en dus niet kunnen registreren en checken) bij een kredietregistratiebureau geen kredieten meer mogen adviseren, bemiddelen en/of verkopen? Kunnen hiermee die kleine adverteerders worden aangepakt?
De leden van de CDA fractie zijn voorstander van een bredere registratie van schulden, zoals huur- en energieschulden, evenals studieschulden en een registratie van mensen die een WSNP traject doorlopen. Ziet de regering mogelijkheden om de schuldregistratie uit te breiden. Hebben alle onder toezicht gestelden (ook onder het verlichte regime) toegang tot het BKR systeem?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering voornemens is de argumenten, die gebruikt worden om een eenmalige beloning van de kredietbemiddelaars te verbieden, op eenzelfde manier voor de bemiddelaars van andere financiële producten te hanteren? Zo neen, waarom niet?
Is de regering voornemens het systeem van eenmalige beloning (afsluitprovisie) te verbieden? Zo neen, waarom niet?
In gevolge de Europese regelgeving is het mogelijk voor elders binnen de EU gevestigde verzekeringsbemiddelaars binnen Nederland werkzaam te zijn, voorzover zij voor die activiteit of activiteiten op het gebied van financiële dienstverlening in het land van vestiging ook gerechtigd zijn. Deze bemiddelaars zijn vrijgesteld van een vergunningaanvraag.
Kan de regering aangeven of er in de Wfd een bepaling zou kunnen worden opgenomen, waarin elke financiële dienstverlener, in Nederland gevestigd of elders dat de provisies worden verspreid over de leeftijd van het product dit om hit and run bedrijven aan te pakken, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
HOOFDSTUK 5 UITVOERING VAN DE WET
De bevoegdheid van de minister van Financiën om aanwijzingen te geven aan de AFM lijkt zich krachtens artikel 67 te beperken tot die situaties waarin dit verplicht is op basis van Europese regelgeving. Is de aanname van de leden van de fractie van de SGP juist dat op basis van dit wetsvoorstel de minister van Financiën niet bevoegd is om richting de AFM aan te geven welke prioriteiten er naar zijn opvatting moeten worden gesteld door de AFM?
Beperkt dit artikel in samenhang met de voorgaande artikelen de bevoegdheid van regering en parlement niet te veel tot alleen het vragen van inlichtingen, zonder daarbij een adequaat instrumentarium te bieden om op te treden?
Is dit artikel een uitbreiding van de publicatieplicht ten opzichte van de mogelijkheden die de AFM nu heeft? Zo ja, waarom? Zo nee, bestaat hier binnen de Europese regelgeving nog ruimte voor?
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Giskes (D66), Crone (PvdA), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), Voorzitter, Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD) en Van Egerschot (VVD).
Plv. leden: Rouvoet (CU), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Duyvendak (GL), Van Gent (GL), De Ruiter (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), Van Bommel (SP), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Samsom (PvdA), Luchtenveld (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Vries (VVD) en Van Beek (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29507-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.