29 507
Regels voor de financiële dienstverlening (Wet financiële dienstverlening)

nr. 61
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 juni 2008

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 29 mei 2008 overleg gevoerd met minister Bos van Financiën over:

– de brief over het feitenonderzoek naar beleggingsverzekeringen d.d. 27 mei 2008 (29 507, nr. 58). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Weekers (VVD) heeft geen goed woord over voor de nieuwe vertraging bij het feitenonderzoek naar de beleggingsverzekeringen. De boosheid die de minister heeft getoond, is zeer passend.

Het onderzoek dient duidelijkheid te verschaffen aan de consument. Hoe is het mogelijk dat het voorliggende conceptrapport volledig moet worden herschreven? Is het haalbaar dat er over twee weken wel een rapport ligt dat tegemoetkomt aan de wens van de Kamer en de opdracht van de minister?

Na de aanbeveling uit maart 2008 van de Ombudsman Financiële Dienstverlening zijn verzekeraars, consumenten en consumentenbelangenorganisaties met elkaar in overleg getreden om tot een oplossing te komen; dat is echter helaas op niets uitgelopen. Jarenlange rechtszaken met de daarmee gepaard gaande onrust en onzekerheid voor de consument en een algehele grauwsluier over de financiële sector moeten echter worden voorkomen. Is de minister bereid een bemiddelaar aan te stellen, met desnoods daaraan voorafgaand een verkenner, om partijen tot elkaar te brengen?

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA) vindt het onbegrijpelijk dat er voor de derde keer uitstel moet worden gegeven aan zo’n belangrijk onderzoek. Er is eigenlijk nog geen enkel zicht op een daadwerkelijk goed feitenonderzoek.

De minister heeft duidelijk aangegeven dat hij boos is over de stand van zaken, maar hij is wel degene die aan het IFO (Instituut voor Financieel Onderzoek) de onderzoeksopdracht heeft verstrekt. Eerder heeft de minister gezegd dat hij het volste vertrouwen had in het IFO om een goed rapport conform de wens van de Kamer op te stellen. Hoe kan hij dan nu het conceptrapport slordig, slecht gestructureerd, onvolledig en qua toonzetting absoluut niet neutraal vinden? Waar is het misgegaan en wie houdt wie voor de gek? Wat is de positie geweest van de minister?

Er moet helderheid worden verschaft aan de consument. Op welke manier neemt de minister de regie weer in handen? Hoe zorgt hij ervoor dat deze kwestie tot een goed einde worden gebracht? Hoe maakt hij binnen veertien dagen van «baggerwerk» een stevig bouwwerk? Als het IFO het niet kan, dan moet de minister zelf met een oplossing komen.

Mevrouw Vos (PvdA) is bijzonder verbaasd en verdrietig over de huidige stand van zaken. Er wordt vooral gediscussieerd over eerdere discussies, over het onderzoek en over de aanbeveling van de Ombudsman Financiële Dienstverlening, maar er is nog steeds geen discussie tussen gedupeerden en verzekeraars.

Hoe is het mogelijk dat het ministerie van Financiën pas vorige week ontdekte dat er zo veel mis is met het onderzoek? Ligt dat aan het IFO, aan de inhoud van de onderzoeksopdracht of aan de verzekeraars?

Betroffen de verzoeken van het IFO van april jongstleden nieuwe of herhaalde verzoeken aan de verzekeraars? Had het ministerie niet beter zelf het onderzoek kunnen uitvoeren?

Kan binnen twee weken het IFO-onderzoek van «bagger» worden omgevormd tot een bouwwerk? Welke scenario’s heeft de minister voor ogen als dit niet lukt, teneinde toch heel snel tot een oplossing te komen?

De heer Irrgang (SP) spreekt zijn verbazing uit over de zoveelste vertraging, evenals over het gebrek aan kwaliteit van het conceptrapport.

Het mag worden aangenomen dat er een duidelijk omschreven onderzoeksopdracht voorlag en dat bewust is gekozen voor het IFO. Bovendien is nog een discussie gevoerd over vermelding van namen en rugnummers in het rapport. Hoe heeft dit dan allemaal kunnen gebeuren? Het idee achter het feitenonderzoek was bespoediging van een oplossing van het probleem; het tegenovergestelde dreigt echter nu te gebeuren.

Als de minister niet verantwoordelijk is, wie dan wel? Klopt het dat de verzekeraars bewust een vertragingspolitiek voeren? Op deze manier wordt de financiële sector geassocieerd met «zakkenvullers», wat een ongewenste ontwikkeling is. Consumenten willen bovendien terecht weten waar zij aan toe zijn.

De aanbeveling van de Ombudsman Financiële Dienstverlening houdt wel erg veel rekening met de belangen van de verzekeraars; deze heeft dan ook tot niets geleid. Kan de minister nu eindelijk het voortouw nemen in deze kwestie? Is hij bereid een bemiddelingspoging onder zijn regie te ondernemen, conform de Duisenbergregeling?

Volgens de heer Cramer (ChristenUnie) is er nu een buitengewoon vervelende situatie ontstaan. Wel plaatst hij enkele kanttekeningen bij de boosheid van de minister. Heeft het ministerie van Financiën de afgelopen tijd wel de vinger aan de pols gehouden? Is boosheid in een zo’n laat stadium wel terecht en had de Kamer niet eerder geïnformeerd kunnen worden? Kan er nu binnen twee weken wel een gedegen rapport op tafel liggen of is dat een luchtkasteel?

De minister heeft aangekondigd op basis van het IFO-rapport een vervolgonderzoek te willen uitvoeren. Als het ene niet lukt, gaat dan het andere wel lukken? Moet niet naar een andere oplossing worden gezocht, in de vorm van een bemiddelaar? Desnoods krijgen de betrokken partijen niet 100% hun juridisch gelijk, maar wel genoegdoening voor het feit dat men is getroffen door een woekerpolis.

De heer Tony van Dijck (PVV) is teleurgesteld over de opnieuw ontstane vertraging. Er zijn te veel sporen in deze kwestie. Er moet snel duidelijkheid verschaft worden aan de consument. Er zou maar één template gepresenteerd moeten worden, in plaats van dat er allerlei wegen gevolgd worden. Allerlei juridisch gesteggel moet worden voorkomen.

Het is belangrijk dat de minister van Financiën nu de regie neemt. Het is prematuur om nu al een bemiddelaar aan te stellen. Eerst moet duidelijk worden welk spoor wordt gevolgd.

Welke kwaliteit kan een onderzoeksrapport over twee weken hebben? Is het conceptrapport nu echt zo slecht of heeft de minister met zijn brief het IFO een laatste duwtje in de goede richting willen geven? Waarom werd pas op het laatste moment geconstateerd dat het conceptrapport zo slecht was? Heeft het IFO niet tussentijds gerapporteerd over de onderzoeksopzet? Welke criteria hebben bij de aanbestedingsprocedure een rol gespeeld? Was het IFO het beste of het goedkoopste bureau om deze klus te klaren?

Antwoord van de minister

De minister benadrukt dat hij echt boos, teleurgesteld en verdrietig was. Hij heeft zich de afgelopen week afgevraagd hoe om te gaan met het probleem. Voor de Kamer en de alle andere belanghebbenden zou een nieuwe vertraging zonder zicht op een oplossing onacceptabel zijn. De interventie van de minister was daarom gericht op afronding van het onderzoek. Door de wijze waarop het onderzoek tot nu toe verliep en met het oog op de kwaliteit van de concepten bestond geen zicht op een rapport van voldoende kwaliteit binnen de met de Kamer afgesproken termijn. De minister heeft het IFO gemaand om die kwaliteit alsnog binnen twee weken te bereiken.

Met alle kennis achteraf had de minister het probleem misschien eerder moeten onderkennen. Bij ieder eerder signaal dat er problemen waren, heeft het IFO echter steeds verzekerd dat het die ontstane situatie kon rechtbreien. Bovendien bestond er bij het IFO geen misverstand over het type product en over het tijdpad. Daarom heeft de minister er steeds op vertrouwd dat het zou lukken. Op het moment dat hij de conceptrapportage onder ogen kreeg, heeft hij echter geoordeeld dat de inhoud daarvan niet strookte met zijn verwachtingen. Daarom heeft hij ingegrepen en heel duidelijke deadlines en eisen gesteld.

Drie zaken hebben in deze kwestie een rol gespeeld. Het IFO heeft de complexiteit van de materie onderschat. De minister is te laat op de hoogte gesteld van het feit dat het onderzoek te langzaam vorderde. Bovendien kan hij zich niet onttrekken aan de indruk dat er het een en ander geschort heeft aan de informatievoorziening tussen de verzekeraars en het IFO. Achteraf gezien, vormden de eerdere vertragingen een signaal van een meer fundamenteel haperend proces. Dat is onvoldoende onderkend door alle betrokken partijen; de minister erkent dat hij hiervoor verantwoordelijk is.

De minister is het ermee eens dat de reputatie van de verzekeraars, evenals de verhoudingen tussen de verzekeraars en de politiek worden geschaad door deze kwestie. Hij heeft echter een buitengewoon geringe macht om de verzekeraars te bewegen mee te werken. Op dit moment ligt de prioriteit bij het boven tafel krijgen van de informatie waar consumenten recht op hebben. De minister heeft de verzekeraars en het IFO nodig voor een rapport dat er op uiterlijk 13 juni aanstaande moet zijn. Op een later moment zal teruggekeken worden naar het proces.

Mocht het niet haalbaar zijn om uiterlijk 13 juni een kwalitatief voldoende rapport te presenteren, dan moet er een andere oplossing worden gezocht. De minister schat dat de Kamer niet akkoord zal gaan met een nieuw uitstel, zonder de garantie, dat er ooit een rapport komt. Bovendien verwacht hij dat de Kamer om een heel andere benadering zal vragen teneinde de benodigde informatie boven tafel te krijgen, op het moment dat er op 13 juni geen rapport ligt. De minister is bereid de optie dat zijn ministerie zelf op een nader te bepalen wijze aan de slag gaat, te overwegen. In deze kwestie heeft de Kamer echter terecht om een onafhankelijk feitenonderzoek gevraagd; bovendien heeft zij bij andere gelegenheden onderzoeken van ministeries zelf als wellicht niet de meest onafhankelijke aangemerkt.

Voor het probleem rond de beleggingsverzekeringen werd een driesporenbeleid gevoerd: voorkomen dat een dergelijk probleem zich ooit nog zal voordoen, instellen van de Ombudsman Financiële Dienstverlening om een collectief kader te bieden waarbinnen geschillen kunnen worden opgelost en verrichten van een onderzoek dat individuen de mogelijkheid biedt om zich een idee te vormen hoe zij tegen hun eigen product moeten aankijken. De mogelijkheid van een collectieve geschillenbeslechting, vergelijkbaar met de Duisenbergregeling, staat daar los van. Voor een dergelijke bemiddelingspoging is draagvlak bij alle betrokken partijen noodzakelijk. Pogingen van het ministerie achter de schermen om iedereen bij elkaar te brengen, kunnen succesvol zijn, maar vergen wel tijd.

Nadere gedachtewisseling

De heer Weekers (VVD) beseft dat er geen ijzer met handen kan worden gebroken en concludeert dat de datum van 13 juni afgewacht moet worden. Dan moet het rapport worden gepresenteerd of het alternatieve plan van de minister, alsmede het verdere tijdpad.

Kan op enig moment helderheid worden verschaft over de verdachtmakingen in de richting van de verzekeraars en het IFO?

Kan de minister meer duidelijkheid geven over de mogelijkheden van een bemiddelaar die autoriteit heeft? Is hij bereid eerst een verkenner op pad te sturen?

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA) benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van de minister in deze kwestie.

Kan de minister toezeggen dat er uiterlijk 13 juni aanstaande wel een kwalitatief volwaardig rapport is? Als dat niet lukt, is hij dan van plan om het contract met het IFO te verbreken? Zou een alternatief plan weer anderhalf jaar in beslag nemen?

Een bemiddelaar kan pas worden aangesteld als alle partijen dat nodig vinden.

Mevrouw Vos (PvdA) vraagt zich af of de minister zelf een onderzoek zal laten verrichten ingeval het IFO de opdracht teruggeeft. Zij acht het ministerie in dit geval prima in staat om een onafhankelijk onderzoek te verrichten.

In welke zin vindt de minister het conceptrapport niet altijd even neutraal?

Volgens de heer Irrgang (SP) is het soms inderdaad productiever om achter de schermen met partijen te overleggen. Om partijen in beweging te laten komen, moet echter voor de schermen ook het nodige worden gedaan. Is de minister daarom bereid nu alvast een bemiddelaar of een verkenner aan te stellen?

Zolang nog niets bekend is over een alternatief plan, is het moeilijk daarvan iets te vinden.

De heer Cramer (ChristenUnie) steunt de minister bij zijn aanpak. Hij vraagt zich af of er op 13 juni nu wel een rapport zal liggen, maar wacht dat met belangstelling af. Ondertussen zou de minister alvast aan de slag moeten met een alternatief plan.

De heer Tony van Dijck (PVV) vraagt zich af in hoeverre sancties getroffen kunnen worden als inderdaad blijkt dat de verzekeraars een vertragingstactiek hebben gevoerd. Kunnen er ook lessen voor de toekomst worden getrokken?

De minister hoopt dat iets dergelijks zich nooit meer zal voordoen. Daarom is via de commissie-De Ruiter en via andere wegen alles erop gericht om dit voor de toekomst te vermijden.

De minister zegt nogmaals toe dat er op enig moment geëvalueerd zal worden.

Er is reeds een verkenning gaande of er nu moet worden bemiddeld.

Het is niet te hopen dat er op 13 juni geen rapport is, te meer omdat dan de vraag zal voorliggen of er weer helemaal opnieuw begonnen moet worden met alle daarmee gepaard gaande vertragingen.

Er wordt hard gewerkt aan een alternatief plan, maar er wordt nog harder gewerkt om de noodzaak daartoe te voorkomen.

De minister zou moeten bekijken wat het, ook in juridisch opzicht, betekent als het IFO de opdracht teruggeeft aan het ministerie. Inzet is om dit te voorkomen.

Het uiteindelijke rapport zal kritisch zijn over een aantal verzekeringsproducten en de wijze waarop die aan de man zijn gebracht. In het conceptrapport was de kritiek echter niet overal even goed onderbouwd.

De minister zegt toe de Kamer meteen na 13 juni te informeren over de dan ontstane situatie.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Blok

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Vente


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GroenLinks), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (ChristenUnie), Van der Burg (VVD), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Halsema (GroenLinks), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Van Gerven (SP), Jan de Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (ChristenUnie), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA) en Roefs (PvdA).

Naar boven