29 507
Regels voor de financiële dienstverlening (Wet financiële dienstverlening)

nr. 33
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 december 2005

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 10 november 2005 overleg gevoerd met minister Zalm van Financiën over: het Concept Besluit financiële dienstverlening (Kamerstuk 29 507, nr. 30) en Extra maatregelen ter verdere voorkoming overkreditering (Kamerstuk 29 507, nr. 31).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Koomen (CDA) herinnert eraan dat in het algemeen overleg in maart jongstleden aan de minister is gevraagd om onderzoek te doen naar de effecten van een verlaging van het maximale kredietvergoedingspercentage. De schuldenproblematiek in Nederland neemt ernstige vormen aan en ingrijpen is onvermijdelijk. In zijn brief van 7 november kondigt de minister een verlaging van dit percentage aan. Valt het krediet op betaalrekeningen hier ook onder? Dit is immers ook een vorm van consumptief krediet en het rood staan op betaalrekeningen neemt schrikbarende vormen aan.

In maart jongstleden is de suggestie gedaan om alle kredieten vanaf € 100 te registreren bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) en ook te toetsen vanaf € 100. Uit zijn brief blijkt dat de minister heeft gekozen voor een bedrag van € 250. Waarom heeft hij voor dit bedrag gekozen? Uit gesprekken met vertegenwoordigers van de sector blijkt dat zij bereid zijn om ook tot een lager niveau te toetsen en te registreren.

Het is positief dat de problematische schulden op meerdere manieren worden aangepakt, want er is niet een enkele oplossing. Zo regelt de Wet financiële dienstverlening (Wfd) een zorgplicht. Wat betekent dit voor de kredietverstrekkers? Zij moeten de klant kennen, maar in welk opzicht? Moeten zij bekend zijn met het inkomen en de lasten of kunnen zij zich baseren op andere criteria?

De minister gaat in zijn brief ook in op de uitbreiding van de schuldenregistratie bij het BKR. Het is verheugend dat meerdere partners zich bereid hebben verklaard om hieraan mee te werken. Op welke termijn kan dit gerealiseerd worden? Het ministerie van Financiën participeert in de initiatiefgroep. Is al overwogen om van de zijde van de overheid over te gaan tot het registreren van studieschulden en deelname in het WSNP-traject?

De minister heeft op 19 oktober jongstleden een indrukwekkende speech gehouden voor de Stichting Financiële Dienstverlening (StFD). Hij heeft toen onder meer gezegd dat de Wfd op 1 januari aanstaande in werking zal treden. Is dit wel zo’n handig moment? Hij heeft zelf al gezegd dat een aantal onderdelen gefaseerd kan worden ingevoerd. Eerder is gezegd dat de wet pas feitelijk van kracht is als ook het besluit is geaccordeerd. Mevrouw Koomen dringt erop aan dat de wet op 1 januari van kracht wordt, ook al levert dit problemen op voor de vergunningaanvraag. De maanden december en januari zijn over het algemeen drukke maanden voor de financiële sector en bovendien worden op 1 januari aanstaande veel nieuwe wetten en regeling van kracht. Zij stelt daarom voor om de termijn voor de vergunningaanvraag vast te stellen op 1 februari. Verder zouden de bepalingen met betrekking tot de controle van het Besluit financiële dienstverlening (Bfd) op 1 april 2006 van kracht kunnen worden. Hoe denkt de minister hierover?

Is het waar dat er wordt afgezien van de eis dat voor iedere medewerker van de financiële dienstverlener een bewijs omtrent het gedrag moet worden aangevraagd en dat die eis nu alleen nog geldt voor mensen die nieuw in dienst treden?

Het conceptformulier voor de aanvraag van een vergunning is inmiddels beschikbaar. Kan dit formulier nu al worden gebruikt of moet er worden gewacht op de definitieve versie?

In de vakpers zijn artikelen verschenen over de vrijstellingsregeling. Daarin wordt onder meer opgemerkt dat belastingadviseurs en accountants die maximaal tien financiële adviezen per jaar verstrekken, niet onder de regeling vallen. Toch is die regeling nu juist bedoeld om te voorkomen dat er verkeerde adviezen worden verstrekt. Daarom ontgaat mevrouw Koomen de logica van een dergelijke beslissing. Wanneer kan de Kamer de vrijstellingsregeling tegemoet zien? Verder vraagt zij wanneer de algemene maatregel van bestuur voor de herziening van de provisiestructuur kan worden verwacht.

Enkele weken geleden stond in de krant dat een groep adviseurs van zins is om de Wfd naast zich neer te leggen. Zij stellen zich op het standpunt dat zij persoonlijke meningen verstrekken in plaats van adviezen. Is er echt zo’n gat in de wet dat dit mogelijk is? Verder zijn er berichten dat grote groepen Tsjechische, Britse, Belgische en andere Europese tussenpersonen zich willen aanmelden voor het SER-register om zodoende op de Nederlandse markt te kunnen opereren. Dit is toch niet de bedoeling?

Het is bekend dat de Wfd en het Bfd tot verzwaring van de administratieve lasten zullen leiden. Toch zal zij de minister aan zijn belofte houden dat in deze kabinetsperiode voor deze sector over het geheel sprake zal zijn van een lastenreductie van 25%.

Adviseurs in hypotheken en leven zijn niet verplicht om de module Beleggen A te volgen. Dit is vreemd, want daardoor ontstaan er twee soorten hypotheekadviseurs, namelijk hypotheekadviseurs die alle soorten hypotheken kennen en hypotheekadviseurs die alleen maar spaarhypotheken kennen en daarover mogen adviseren. Is dit verstandig? Mevrouw Koomen is van mening dat een hypotheekadviseur over alle kennis moet beschikken. Wil de minister hier nog eens naar kijken? Hypotheekadviseurs geven vaak advies over bepaalde verzekeringen zoals inboedel/opstal, woonlasten en arbeidsongeschiktheid. Dit zou eigenlijk in de vergunningaanvraag moeten worden opgenomen.

Mevrouw Van Egerschot (VVD) heeft zich verbaasd over de gedachte van de minister dat de verzwaring van de administratieve lasten als gevolg van de invoering van de Wfd kan worden gecompenseerd door vereenvoudiging van de arbowetgeving. Zij hoopt niet dat dit de manier is waarop de doelstelling van 25% zal worden waargemaakt.

Over de toename van de toezichtkosten bestaat nog onduidelijkheid ook al is er meerdere malen gevraagd naar de directe kosten. Wil de minister hier nu op ingaan?

Het baart haar zorgen dat de inwerkingtreding van de Wfd is gekoppeld aan het Bfd. De Wfd kan op 1 januari aanstaande in werking treden, maar dan is er wel een probleem met de vergunningaanvraag. Is er nog enige rek in de termijn? Het lijkt haar logisch dat de controle op de uitvoering van het Bfd pas op 1 april 2006 van start gaat, want er kan toch niet van betrokkenen worden verlangd dat zij direct na 1 januari alle regels naleven die vandaag worden besproken.

De vrijstellingsregeling moet in het pakket worden meegenomen. Kan de minister hier meer duidelijkheid over geven?

In een eerder algemeen overleg is ook gesproken over waardering van verworven competenties. Mensen die al jarenlang dit beroep uitoefenen, zouden niet verplicht moeten zijn om ieder cursusje te volgen, aldus mevrouw Van Egerschot.

Zij wijst erop dat bij banken en verzekeraars alleen de directie en de bestuurders een verklaring omtrent het gedrag hoeven te overleggen. In de sector financiële dienstverlening zouden alle klantmedewerkers dit moeten doen. Kan de minister dit toelichten?

Vanochtend heeft de Kamer stukken ontvangen over een intentieverklaring voor een geschillenregeling en het geschilleninstituut. Wil de minister hier nog iets over zeggen?

De StFD zal kortingen bedingen in een wisselwerking tussen de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de stichting en de markt. Is dit met het oog op de regels voor mededinging toegestaan? Kan er nog een andere stichting worden opgericht met een vergelijkbare positie? Zou zo’n stichting dezelfde kortingen kunnen bedingen? Wat gebeurt er als de stichting de taken overneemt van de AFM wat volgens de stukken mogelijk is?

Mevrouw Van Egerschot vraagt vervolgens om een uitleg van de bepaling voor omkering van de bewijslast. Tot nu toe geldt dat er voor de invoering van een dergelijke bepaling zwaarwegende redenen moeten worden aangevoerd. De Wfd zal ertoe leiden dat er heel veel informatie aan de consument wordt verstrekt, maar als de consument een van die adviezen niet nakomt en in plaats daarvan kiest voor een product dat hem uitdrukkelijk is afgeraden, mag de financiële dienstverlener die dienst niet leveren, zo blijkt uit recente rechterlijke uitspraken. De adviseur moet zijn handelen uitgebreid documenteren, maar als de consument een andere weg kiest, mag de adviseur hem niet verder helpen, ook al heeft hij het logboek erbij. Zo kan er nooit een omkering van de bewijslast plaatsvinden.

Volgens het «decisionpaper» van het Verbond van Verzekeraars staan er nog taal- en spelfouten in het besluit. Hopelijk worden die verbeterd voordat het besluit wordt gepubliceerd.

Zij betwijfelt of de verlaging van de rente een oplossing zal bieden voor de schuldenproblematiek. Sinds 1 januari 2003 is de kredietvergoeding met 3% verlaagd, maar vervolgens zijn er wel 40 000 problematische schulden extra ontstaan. Deze problematiek moet natuurlijk worden aangepakt, maar de vraag is hoe. Het probleem kan niet worden opgelost door te voorkomen dat er leningen worden afgesloten. Voorkomen moet worden dat die leningen een schuldenprobleem opleveren. Nu wordt er gekozen voor symptoombestrijding. Mevrouw Van Egerschot zegt dat zij hier niets in ziet en volgens haar ziet de minister er ook niets in. In maart jongstleden zei hij immers dat verlaging van de rente het voor mensen aantrekkelijker maakt om leningen af te sluiten, dus schulden aan te gaan. Hij zei verder dat een andere, eveneens willekeurige grens moeilijk voorstelbaar is, maar nu heeft hij een andere grens vastgesteld. Hoe is hij daartoe gekomen? Zij dringt erop aan dat hij aantoont dat de verlaging van de rente echt een bijdrage kan leveren aan de oplossing van de schuldenproblematiek.

Als de wettelijke rente wordt verlaagd, zullen kleine consumptieve kredieten verdwijnen. De kosten kunnen dan immers niet worden opgebracht. Dit gat zal noch door de banken, noch door de huidige kredietverleners worden opgevuld en zo worden mensen gedwongen om bij woekeraars aan te kloppen. Natuurlijk kan er een beroep worden gedaan op de Volkskredietbanken, maar die zullen geen lening verschaffen voor de aanschaf van een zonnebank. Mensen die geen enkele andere schuld hebben, kunnen voor zo’n kleine lening dan nergens meer terecht.

Er is een probleem, maar dit moet worden aangepakt door in kaart te brengen waaruit de schulden bestaan en hoe ze tot stand zijn gekomen. Mensen die hun huidige schulden niet kunnen afbetalen en toch opnieuw een lening willen afsluiten, moeten door de markt worden afgewezen. De markt kan dit alleen maar doen als zij werkelijk inzicht heeft in de schuldenlast van mensen. Nu is dit niet het geval, maar de markt werkt hier wel aan. Zij moet worden gestimuleerd om op deze weg verder te gaan. Als alle schulden in kaart zijn gebracht, moeten dit overzicht zo breed mogelijk toegankelijk zijn, dus ook voor energiebedrijven, woningbouwcorporaties, enz.

Vervolgens zou de minister ook nog andere mogelijkheden moeten onderzoeken die van verschillende kanten zijn geopperd zoals de mogelijkheid van doorberekening van achterstanden, enz. Dit probleem kan niet met één maatregel worden opgelost.

De heer Douma (PvdA) vindt het goed dat deze wet ertoe leidt dat assurantietussenpersonen onder toezicht worden geplaatst en dat de provisies transparant worden. De wet regelt nog een aantal andere zaken en zou daarom zo snel mogelijk van kracht moeten worden.

De wet is vooral in het leven geroepen om de belangen van de consumenten te beschermen. Er is voorzien in een geschillenregeling en een geschillencommissie. Onder andere de Consumentenbond heeft gevraagd waarom die geschillencommissie niet zodanig wordt samengesteld dat de onafhankelijk beter gewaarborgd is. Als voorbeeld wordt dan de Stichting Geschillencommissies Consumentenzaken genoemd.

Veel levensverzekeringen blijken in de praktijk beleggingsproducten te zijn. Zouden de dienstverleners die hierover adviseren, dan niet hetzelfde kennisniveau moeten hebben als de adviseurs die adviezen verstrekken over beleggingsfondsen?

Volgens de regeling hoeft het financiële advies maar één jaar bewaard te worden. De producten hebben echter een veel langere levensduur. Er kunnen in een latere fase alsnog problemen ontstaan, maar dan is het advies niet meer te achterhalen. Het lijkt daarom logischer om het financiële advies te bewaren gedurende de looptijd van het product.

Er kan worden volstaan met een verwijzing naar de financiële bijsluiter. De heer Douma zou het beter vinden als de bijsluiter bij ieder product wordt verstrekt.

Op 9 november zijn de resultaten van een onderzoek van de AFM naar buiten gekomen. Er wordt onder meer gewezen op tekortkomingen van banken bij de verkoop van beleggingsproducten in de hele keten van productontwikkeling tot verkoop. Wil de minister op deze bevindingen van de AFM ingaan? Zijn zij wellicht aanleiding om het besluit aan te scherpen?

De banken mogen over zowel bank- als verzekeringsproducten adviseren, maar verzekeraars mogen alleen over verzekeringsproducten adviseren. Ziet de minister hier een mogelijkheid voor een «level playing field»?

De Kamer heeft de vrijstellingsregeling nog niet ontvangen, maar de heer Douma gaat ervan uit dat er uiteindelijk een situatie zal ontstaan waarin iedereen die dit type activiteiten uitvoert, niet alleen als hoofdactiviteit maar ook als een substantiële nevenactiviteit, onder het toezicht van de AFM valt. Zo kan worden voorkomen dat andere typen organisaties die dit soort activiteiten uitvoeren, buiten dit toezicht blijven.

Hij verwelkomt de aankondiging van de minister met betrekking tot het maximale kredietvergoedingspercentage. Ook de verlaging van het bedrag dat wordt getoetst van € 1000 naar € 250 is een welkome verbetering. Dit roept echter wel de nodige vragen op. De minister schrijft dat hij in samenwerking met het BKR en andere instellingen onderzoekt welke organisaties aan het systeem zouden moeten deelnemen. Hoe denkt de minister hierover? Het toenemend belang van het BKR roept weer nieuwe vragen op. Welke garanties zijn er dat eenmaal aangemelde kredieten die zijn afgelost, uit het register verdwijnen? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat de burger inzicht heeft in de gegevens die het BKR over hem of haar heeft opgeslagen? Hoe kan worden bereikt dat een burger daar eventueel wijziging in kan brengen?

De Raad voor de Rechtsbijstand heeft gepleit voor uitbreiding van de mogelijkheden voor gemeentelijke krediet- en stadsbanken voor de verstrekking van cruciaal krediet. Dit kan de toename van de schuldenproblematiek voorkomen en ertoe bijdragen dat bestaande problematische schulden worden verlicht. Hoe denkt de minister over dit voorstel?

De heer Irrgang (SP) wijst erop dat er mensen zijn die zoveel schulden hebben dat zij nauwelijks meer de huur kunnen betalen of zelfs op straat komen te staan. Het Bfd is een goede stap vooruit in de aanpak van de problematische schuldenlast.

De Europese Commissie heeft voorstellen gedaan voor een richtlijn. Hoe verhoudt het Bfd zich tot die voorstellen? Daarin worden onder meer regelingen getroffen voor het recht op vervroegd aflossen, het verbod op leningen waarbij de terugbetaling afhankelijk is van een onzeker rendement zoals aandelenlease en wordt uitgegaan van twee weken bedenktijd. Vooral die laatste mogelijkheid zou ook in het Bfd moeten worden opgenomen, omdat op die manier impulsaankopen kunnen worden voorkomen.

De Commissie spreekt ook over een verplichting om maandlasten en kosten van een krediet in een advertentie te vermelden. In het conceptbesluit werd nog expliciet uitgegaan van een dergelijke vermelding in radio- en televisieadvertenties, maar in het voorliggende besluit komt dit niet meer terug. Is dit het gevolg van de consultatie van de marktpartijen ofwel de lobby van de commercie? De heer Irrgang dringt erop aan dat deze bepaling opnieuw wordt opgenomen. In advertenties waarin mensen wordt voorgehouden dat zij na een telefoontje zorgeloos op vakantie kunnen gaan, zou ook duidelijk naar voren moeten komen wat die zorgeloze vakantie hen per maand kost.

Hij is blij met de maatregelen die de minister aankondigt in zijn brief over de overkreditering. Dit geldt voor de verlaging van de maximum rente voor consumptief krediet, maar ook voor de uitbreiding van de schuldenregistratie die een belangrijke bijdrage kan leveren aan de oplossing van de schuldenproblematiek. Het BKR is geen publiek orgaan. Welke garantie heeft de minister dat de registratie wordt uitgebreid? Op welke termijn moet het overleg resultaat opleveren? Ook de heer Irrgang dringt erop aan dat schulden bij energiebedrijven en woningbouwcorporaties in de registratie worden opgenomen. Verder onderschrijft hij het pleidooi voor registratie van studieschulden.

Er wordt al lang gesproken over de instelling van een geschillencommissie in de financiële sector. Die doelstelling is nog steeds niet bereikt. In de huidige geschillencommissies zijn geen vertegenwoordigers van consumenten opgenomen. Hoe lang zal het nog duren voordat er één commissie wordt ingesteld? Worden de consumenten in die commissie wel vertegenwoordigd?

De heer Vendrik (GroenLinks) vindt dat de conclusies van het rapport van de AFM over de uitoefening van de zorgplicht door de banken er niet om liegen. De banken hebben in reactie hierop laten weten dat zij al bezig zijn met verbetertrajecten en dat zij vol goede bedoelingen zijn. Dit neemt niet weg dat nu wel duidelijk is dat de zorgplicht in dit welvarende land bepaald niet goed is geregeld. De kern van dit wetsvoorstel is dan ook dat financiële dienstverleners zich in hun dagelijkse doen en laten en tegen alle commerciële druk in, rekenschap moeten geven van het belang van hun cliënt en de vraag of een lening op tijd kan worden terugbetaald of dat een product past bij de cliënt in kwestie.

De AFM legt de vinger bij een moeilijk punt waar al eerder over is gesproken, namelijk de beloningsstructuur. De basale mentaliteit van zoveel mogelijk productie draaien die nog eens wordt aangewakkerd door een verkeerde beloningsstructuur, staat haaks op de voornemens die de minister in dit goede besluit heeft neergelegd. Wil hij hierop reageren?

Een bedrijf dat in de pauze van een televisie-uitzending in lovende woorden een krediet aanprijst, hoeft niet te vermelden wat dit krediet uiteindelijk kost. De heer Vendrik dringt erop aan dat dit wordt veranderd. De consument moet in een oogopslag kunnen zien wat een lening hem in totaal kost. Als het voorliggende artikel 27, lid 2 wordt gevolgd, zal er in het telefoongesprek terloops worden gesproken over de kredietsom, looptijd en totale prijs. Zo moet het niet, want dit is te indirect en zal consumenten niet van impulsleningen weerhouden. Daarom moet in grote letters op het scherm komen te staan wat een dergelijke lening kost.

Er komt een reclamecode voor complexe producten, maar voor een eenvoudige lening is dit niet nodig. Het is het hier niet mee eens. Voor elk financieel product dat via radio, televisie, kranten of hoe dan ook wordt aangeprezen, moet een waarschuwing verplicht worden gesteld.

Hij vindt het een goede zaak dat het maximale kredietvergoedingspercentage is verlaagd, maar het is nog tamelijk hoog. De minister geeft op die manier nog veel ruimte voor de markt om behoorlijke percentages te behalen. Deze operatie moet ertoe leiden dat mensen worden weerhouden van impulsleningen waarvan zij de gevolgen niet kunnen overzien. De ene lening moet de andere dekken en zo ontstaat er een oninbare schuldenlast waar de gemeenten uiteindelijk voor opdraaien.

De heer Vendrik onderschrijft het voornemen om te komen tot uitbreiding van de schuldenregistratie, maar het verbaast hem dat de minister alleen een faciliterende rol voor zich ziet weggelegd. De concentratie van alle schulden van een burger op een punt levert buitengewoon gevoelige informatie op. De minister zou daar zelf verantwoordelijkheid voor moeten dragen en zeggenschap in hebben. Hij zou een wet moeten formuleren waarin een en ander wordt geregeld. Ook de toegang tot de informatie moet goed worden geregeld en is in de eerste plaats een overheidstaak.

Het antwoord van de minister

De minister gaat ervan uit dat de schuldenproblematiek niet alleen met een verlaging van het maximale kredietvergoedingspercentage kan worden opgelost. Daarom worden er nog andere maatregelen voorgesteld, zoals de plicht om het BKR te raadplegen voor krediet boven de € 250 en de uitbreiding van de schuldenregistratie. Bovendien wordt verantwoorde kredietverlening zo gemakkelijker. Kleine kredieten zijn duurder, zij leveren vrijwel net zo veel werk op als een groot krediet. De kosten zijn dus relatief hoog en daardoor is het rentepercentage hoger dan voor grotere kredieten. In dit rentepercentage zit een risico-opslag voor wanbetalers. Als deze flankerende maatregelen ertoe leiden dat het risico op wanbetaling kleiner wordt, is het alleszins verantwoord om het percentage te verlagen. Er is nog een andere redenering. Bij een lager percentage zijn aanbieders wel gedwongen om nog serieuzer dan nu te bezien of de kans dat het krediet wordt terugbetaald, wel reëel is.

Dit pakketje maatregelen heeft dus ook oog voor het financiële belang van de kredietverschaffer. Hij heeft minder kans om via hogere percentages wanbetaling af te wentelen op degenen die wel terugbetalen, maar hij heeft minder reden om met opslagen te werken omdat er een betere positie ontstaat voor het beoordelen van de kredietwaardigheid.

De Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) steunt dit voorstel en kan met dit percentage uit de voeten. De andere kredietaanbieders moeten het hier dus ook mee kunnen doen.

Het is belangrijk dat op deze manier een opeenstapeling van schulden kan worden voorkomen. Afgelopen week is er een gesprek gevoerd met de organisaties die het initiatief hebben genomen om tot uitbreiding van de schuldenregistratie te komen. Een van die organisaties is het Leger des Heils waarmee ook overleg wordt gevoerd over de problematiek van de dak- en thuislozen. Vaak is een onoplosbare schuldenlast als gevolg van onder andere huurachterstanden en schulden bij het energiebedrijf de oorzaak van die problematiek. Beide moeten in hun onderlinge samenhang worden bezien.

De minister gelooft niet in een verbod op het verschaffen van krediet anders dan door de NVVK voor mensen met een inkomen beneden een bepaalde grens. Als dit op een fatsoenlijke manier door de private sector kan worden geregeld, moet daar ook ruimte voor zijn. Een gedwongen winkelnering waardoor mensen met een bepaald inkomen alleen nog bij de NVVK terecht kunnen, wijst hij van de hand. Zo ontstaat er een ongewenste tweedeling in de maatschappij.

Het ligt voor de hand dat de kredietregistratie wordt uitgebreid naar huurachterstanden, schulden bij het energiebedrijf, leveranciers van telecomdiensten en de studiefinanciering. Met de verlaging van de registratiegrens wordt zo een flinke uitbreiding van het overzicht bereikt. Hij is echter niet enthousiast over de suggestie dat de overheid dit ter hand zou moeten nemen. Het is verheugend dat een groep organisaties zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid wil nemen. Natuurlijk moet de privacy gewaarborgd zijn. Daarom heeft hij zijn hulp aangeboden bij het zoeken naar een vorm die de toets van het toezicht van het College Bescherming Persoonsgegevens kan doorstaan. Daarbij moet ook worden geregeld wie er toegang hebben tot het register en of betrokkene zelf daar ook toegang toe krijgt. Met de minister van OCW zal worden gesproken over de mogelijkheid om de studieschulden in het register op te nemen en met de banken over de roodstanden. Ook zal er binnenkort een gesprek worden gevoerd met de hypotheekverschaffers over de tophypotheken en de mogelijke overfinanciering in die sfeer. Desgevraagd zegt hij toe dat hij in dit gesprek ook zal vragen hoe ver het staat met de positieve registratie van hypotheken.

Het initiatief van de organisaties verdient steun en de overheid zal behulpzaam zijn waar dit nodig is. Als het desondanks toch mislukt, kan terecht worden gezegd dat de overheid haar verantwoordelijkheid moet nemen omdat marktpartijen hier niet toe in staat zijn. De uitgebreide registratie zal in de loop van volgend jaar een feit moeten zijn; voor de zomer moet in ieder geval duidelijk zijn dat dit initiatief op afzienbare termijn realiteit wordt. De organisaties hebben natuurlijk zelf ook belang bij een goede schuldenregistratie. De kans op succes is zeker aanwezig nu woningbouwcorporaties, energiebedrijven en de grote telefoniebedrijven willen meewerken. De minister voegt hieraan toe dat de Kamer hem kan aanspreken als de organisaties in juni 2006 nog steeds met elkaar in gesprek zijn.

Op de vraag wat de juridische implicaties zijn als een organisatie afgaat op de informatie in het register antwoordt hij dat dit een reden is om dit niet als overheidsdomein te willen kwalificeren. Dan zou de overheid in gebreke worden gesteld als er een administratief foutje is gemaakt. Nu is dit een dienst van private partijen die zij zelf hebben georganiseerd; zij binden zich om dingen te melden en te toetsen.

Roodstanden die ouder zijn dan drie maanden vallen onder het maximale kredietvergoedingspercentage. Voor korte kredieten geldt dit niet, zij het dat in de praktijk de percentages die de banken in rekening brengen, zich bewegen tot aan het percentage dat nu wordt voorgesteld. Als dit tot praktische problemen zou leiden, is het altijd nog mogelijk om dit ook onder de maximering brengen.

De keuze voor de grens van de kredietwaardigheidtoets is in zekere zin willekeurig. Op basis van het proportionaliteitsbeginsel in relatie tot de administratieve lasten is er gekozen voor € 250. Met dit bedrag wordt een groot deel van de kredieten bereikt, zonder overdadige overlast te creëren. Deze voorstellen leiden ontegenzeggelijk tot verzwaring van de administratieve lasten, maar die wordt tot het uiterste beperkt.

Overigens moet die administratieve lastenverzwaring worden gecompenseerd binnen het totaal voor de administratieve lasten financiële sector. De doelstelling is op 29% vastgesteld. De vereenvoudiging van de arbowetgeving is geen middel tot compensatie van de administratieve lasten van de financiële diensten al is die natuurlijk ook interessant voor financiële dienstverleners.

Een kredietverstrekker moet altijd de kredietwaardigheid van de cliënt beoordelen. Dit betekent dat het inkomen bekend moet zijn en dat er bij kredieten boven de € 250 een kredietwaardigheidtoets moet worden toegepast. Zo kan hij zich ervan verzekeren dat de bestaande schuldenpositie niet prohibitief is om krediet te verschaffen. Bij grotere kredieten moet de kredietverstrekker zich nog wat verder verdiepen in de situatie van de cliënt om vast te stellen of het type krediet geschikt is voor betrokkene.

De minister is van mening dat de wet op 1 januari aanstaande van kracht moet worden. Het is nu nog de vraag voor welke onderdelen iets meer tijd moet worden uitgetrokken. Hopelijk kan dit besluit snel in de Staatscourant worden geplaatst. Iedereen is er dan mee bekend, maar vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat de vergunningaanvragen voor 1 februari moeten worden ingediend.

Degenen die al lang hun beroep uitoefenen, kunnen ook langs een andere weg dan het afleggen van examens laten zien dat zij gekwalificeerd zijn, namelijk door middel van een assessment. In zo’n assessment wordt een praktijksituatie nagebootst en wordt beoordeeld of betrokkene daar dankzij zijn ervaring voldoende op reageert. Oude diploma’s tellen ook mee. Ook al is betrokkene lang actief in de branche, zo’n assessment is toch nuttig, al is het maar om vast te stellen of hij inderdaad in staat is om adequaat advies te geven.

Op verzoek van de minister merkt de heer Th. H. Harms (Hoofd Afdeling Marktgedrag en Effectenverkeer) op dat het College van Deskundigen zal toetsen of eventuele nieuwe aanbieders van het assessment verantwoord te werk gaan. De aanbieders zullen niet door het College maar door de minister worden erkend. In het oorspronkelijke voorstel was het College van Deskundigen een zelfstandig bestuursorgaan, maar het wordt nu aangemerkt als een adviescollege. De taken van het college zijn verder onveranderd.

De minister merkt vervolgens op dat er aan de vrijstellingsregeling wordt gewerkt. Het adviseren van een bedrijf mag niet de hoofdactiviteit worden van accountants en belastingadviseurs. Zo is het niet de bedoeling dat zij met provisie van een verzekeraar verzekeringsadviezen verstrekken. Indien zij wel provisie ontvangen, vallen ze niet onder de vrijstelling. De vrijstelling staat wel toe dat zij in incidentele gevallen hun licht laten schijnen over een element van financiële dienstverlening, maar dit moet beperkt blijven tot een marginale activiteit die niet wordt betaald door de aanbieders van producten. Hij heeft geen hoge verwachtingen van een verbod op dergelijke marginale activiteiten, want er zal altijd een natuurlijke neiging zijn om een vertrouwde adviseur te raadplegen. Er zal echter niet worden toegestaan dat iemand onder het motto van belastingadviseur ook bemiddelaar in verzekeringen en kredieten wordt. De vrijstellingsregeling wordt hopelijk nog deze maand afgerond.

De herziening van de provisiestructuur maakt onderdeel uit van de WfT en zal in juni 2006 zijn beslag krijgen. Overigens is dit gefaseerde wijziging van de huidige provisiestructuren.

Adviseurs die denken dat zij advies kunnen geven zonder zich iets van de WfT aan te trekken, aangepakt. Dit geldt ook voor adviseurs uit het buitenland die zich in Nederland willen vestigen.

De heer Harms voegt hieraan toe dat betrokkenen op basis van de richtlijn Verzekeringsbemiddeling in Nederland kunnen bemiddelen in verzekeringen als zij in hun eigen land een vergunning hebben verworven. Als zij zich bij de SER melden voor een vergunning, vallen zij onder het Nederlandse toezicht.

De minister merkt nog op dat de standaarden en minimumnormen van de Europese richtlijnen voor de financiële dienstverleners van alle lidstaten gelden. Bovendien zal de taalbarrière vaak een belemmering vormen om financiële producten te verkopen op een manier die voldoet aan de eisen van de Europese regelgeving. Op het praktisch opereren van aanbieders en bemiddelaars, ook als zij afkomstig zijn uit een andere lidstaat, zal de AFM toezicht houden. Er zijn afspraken gemaakt over de samenwerking tussen de toezichthouders. Tot nu toe zijn er nog geen klachten ontvangen over buitenlandse verzekeringsadviseurs.

De hypotheekmodule is ruim geformuleerd, omdat het vaak voorkomt dat een hypotheekbemiddelaar een inboedel- en opstalverzekering en een arbeidsongeschiktheidsverzekering verkoopt. In de opleiding voor een hypotheekkwalificatie wordt ook ingegaan op aanvullende producten en beleggen. Een kandidaat moet dit alles beheersen om een kwalificatie te verkrijgen. Als de hypotheekbemiddelaar gespecialiseerde schadeverzekeringen wil aanbieden, moet hij de opleiding schadeverzekeringen met succes hebben afgerond. In de module levensverzekering is de arbeidsongeschiktheidsverzekering opgenomen.

De module Beleggen A maakt verplicht onderdeel uit van de modules levensverzekering en hypotheken. De combinatie doet zich zo vaak voor, dat de bemiddelaar sowieso de basisbeginselen van het beleggen onder de knie moet hebben.

Er is een berekening gemaakt van de directe toezichtkosten. Het gemiddeld tarief zal bij een vergunningverlening ongeveer € 800 zijn. De doorloop- en toezichtkosten bedragen jaarlijks zo’n € 1200.

Om een enorme bureaucratische operatie te voorkomen, wordt de verklaring van goed gedrag alleen gevraagd van nieuwe medewerkers. Daarbij wordt er ook vanuit gegaan dat de huidige medewerkers al een bewijs van hun goede gedrag hebben geleverd.

De wet staat de eventuele stichting van een concurrent van de StFD niet in de weg. De AFM weet dat de bij de StFD aangesloten instellingen zich goed hebben georganiseerd. Daarom is het gerechtvaardigd dat de toerekening van kosten van de AFM aan de georganiseerde instellingen lager is. Dit zal ook een stimulans zijn om zich aan te sluiten bij een dergelijke organisatie zonder dat dit wettelijk verplicht is.

De heer Harms merkt op dat de AFM een partner kiest waar hij vertrouwen in heeft, omdat er dan minder tijd hoeft te worden besteed aan de partijen die daarvan deel uitmaken. Als de AFM een partner vindt die aan de kwaliteitscriteria voldoet, honoreert het ministerie van Financiën dit via de kostenregeling, dat wil zeggen met een korting op de heffing.

De minister voegt hier aan toe dat het feit dat zijn ministerie de heffingsstructuur bepaalt, hem een enorme hefboom geeft. De stichting wordt betaald door de aangesloten leden. Daar staat een iets lagere heffing AFM tegenover.

Hij deelt de beschouwing over de omgekeerde bewijslast niet. Het bedrijf moet zelf aangeven waarom het van mening is dat het aan de normen voldoet. Dit is een kwestie van zelfwerkzaamheid en biedt de toezichthouder de gelegenheid om het bedrijf kritisch te bevragen. De AFM past deze techniek toe om de overlast voor de bedrijven te beperken.

De bewaarplicht is niet bedoeld voor civiele procedures, maar wordt ingevoerd opdat het publieke toezicht kan controleren of partijen hun bedrijf zo hebben ingericht dat zij structureel aan de normen kunnen voldoen. Voor het publieke toezicht is een jaar genoeg. In de praktijk zullen aanbieders, zeker bij grotere contracten, wel geneigd zijn de administratie langer te bewaren al is het maar om eventuele problemen met cliënten te kunnen ondervangen. Een algemeen voorschrift dat de administratie voor alle producten gedurende de looptijd bewaard moet blijven, zou een enorme en overbodige administratieve verplichting opleveren.

De onafhankelijkheid van de geschillencommissie is een eis van de overheid; de organisatie van de commissie wordt vrijgelaten. Het past niet bij die onafhankelijke status dat er een vertegenwoordiger van de consumenten of verzekeringsmaatschappijen wordt opgenomen. De leden moeten verstand van zaken hebben en een eerlijk en redelijk oordeel geven. Het Dutch Securities Institute is hier een goed voorbeeld van.

Een verplichte uitreiking van de financiële bijsluiter levert extra administratieve lasten op en is overigens in de praktijk weinig effectief. Mensen moet wel actief attent worden gemaakt op de gegevens die beschikbaar zijn. De bijsluiter zal worden vereenvoudigd en er zal voor worden gezorgd dat hij ook grafisch leesbaar wordt. Bovendien moet de bijsluiter in een vroeg stadium beschikbaar zijn en niet pas als de handtekening is gezet. De bijsluiter moet altijd elektronisch toegankelijk zijn en op schrift ter beschikking worden gesteld als daarom wordt gevraagd.

Uit het reglement van de kredietregistratie volgt wie er toegang krijgt tot die registratie.

Nederland loopt met deze regelgeving niet vooruit op een eventuele Europese richtlijn Consumentenkredieten. Er is juist op dit vlak heel weinig beweging in Brussel doordat er grote onenigheid is tussen de lidstaten onderling en ook met het Europees Parlement.

De minister voelt weinig voor een verbod op reclame op radio en televisie voor consumentenkrediet. Voordat een transactie wordt afgesloten, moeten de gegevens die de wet voorschrijft aan de cliënt zijn overhandigd. In een algemene radio- of televisiespot over kredietverlening kunnen dergelijke tabellen moeilijk worden opgenomen. De suggestie om in zo’n reclame-uiting aan de hand van een concreet voorbeeld aan te geven wat een lening in totaal kost, neemt hij echter wel in overweging, omdat dit een goed compromis lijkt.

Het voorstel om een waarschuwingszin te verplichten voor eenvoudige producten neemt hij niet over. De mensen moeten ook niet al te zeer worden onderschat. Iedereen die een lening neemt, weet dat hij moet terugbetalen en dat hij rente moet betalen. Als er dan ook nog een voorbeeld wordt gegeven van de effectieve maandlast, zou dit voldoende moeten zijn.

Het onderzoek van de AFM was gericht op de effecten van bestaande wetgeving en heeft aangetoond dat de AFM actief is, maar ook dat het goed is dat de Wfd er komt.

De handhaving wordt nu voortvarend ter hand genomen en dit zal ook voor de andere producten gelden als de Wfd wordt ingevoerd. Uit deze exercitie blijkt dat de AFM corrigerend optreedt. Er is geen reden om de regels aan te scherpen, want de AFM heeft niet geconstateerd dat er in strijd met de regels wordt gehandeld.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Tichelaar

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Berck


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Koopmans (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD) en Irrgang (SP).

Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), De Krom (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), Jan de Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Stuurman (PvdA), Luchtenveld (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), Bibi de Vries (VVD), Van Beek (VVD) en Gerkens (SP).

Naar boven