29 507
Regels voor de financiële dienstverlening (Wet financiële dienstverlening)

nr. 29
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 26 april 2005

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 30 maart 2005 overleg gevoerd met vice-minister-president, minister Zalm van Financiën over:

– het concept-Besluit financiële dienstverlening (Bfd) (29 507, nr. 28).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Koomen (CDA) stelt het op prijs dat de Kamer net als de sector en de consultatiepartijen de mogelijkheid krijgt om opmerkingen te maken met het oog op de definitieve versie van het besluit. De Wet financiële dienstverlening (Wfd) is van groot belang, zodat goede en zorgvuldige besluitvorming nagestreefd moet worden. Het concept is de Kamer met voorrang toegestuurd als onderdeel van de Wet op het financieel toezicht (Wft), in reactie op enkele vervelende voorvallen in de maatschappij. Doel van wet en besluit is om «mis-selling» en overkreditering tegen te gaan.

Bij «mis-selling» is in februari over de provisiestructuur gesproken, waarvan de Kamer een nadere uitwerking verwacht. Publiciteit omtrent ongelofelijk hoge afsluitprovisies op inkomensverzekeringen maakt duidelijk dat dit probleem aangepakt moet worden.

Bij het Besluit financiële dienstverlening (Bfd) is gekozen voor vormvrijheid. Dat wekt verbazing omdat bij behandeling van de Wet financiële dienstverlening de indruk is gewekt dat in het besluit veel vastgesteld en geregeld moet worden. Toch is ervoor gekozen om op veel punten een mate van vormvrijheid open te laten: klachtenregeling, interne bedrijfsvoering en financiële bijsluiter. Deze insteek kan werken, maar dan moet de toezichthouder er op dezelfde wijze mee omspringen. Duidelijk is echter dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) nadere regels mag stellen, wat inperking van de ongebreidelde regelzucht van deze instantie nodig maakt. Bij het opstellen van de definitieve versie moet de minister op een rijtje zetten wat de AFM nader mag invullen, of dat wenselijk is, waarom daarvoor gekozen is en waarom het niet in het besluit geregeld wordt.

Mevrouw Koomen merkt op dat in het Bfd het nodige over kredieten wordt gezegd. Toch lijkt de nadruk op reclame niet de oplossing voor het probleem van overkreditering. Dit probleem kan op twee verschillende manieren aangepakt worden. Ten eerste door het maximumpercentage dat dienstverleners mogen vragen voor consumptieve kredieten, 20,9 volgens de Wet consumentenkrediet (WCK), aanzienlijk naar beneden bij te stellen. Uit analyses blijkt dat de meeste problematische schulden ontstaan doordat mensen verschillende kleine kredieten afsluiten. Kleine leningen, tot € 1000, kunnen immers volgens de wet zonder toetsing of andere vormen van controle afgesloten worden. Bij verlaging van het rentepercentage met bijvoorbeeld 6 procentpunt worden dienstverleners gedwongen om een grondige risicoanalyse te maken. Dat betekent waarschijnlijk dat beduidend minder kleine kredieten gemakkelijk aan worden gegaan. Ook moet overwogen worden om bij leningen vanaf € 250 te kiezen voor registratie bij het Bureau kredietregistratie (BKR). Dit kan plaatsvinden zonder noemenswaardige verhoging van de administratieve lastendruk. Mogelijk dat de sector overgaat tot zelfregulering op dit vlak. Anders moet het percentage wettelijk verlaagd worden.

Misleidende en onjuiste reclames moeten inderdaad aangepakt worden. Veel reclames, bijvoorbeeld voor leningen en vakantiereizen, zijn irritant en vervelend en hebben bovendien ongewenste gevolgen. Volgens de minister geldt voor een substantieel deel van de consumenten dat de keuze voor de aankoop in belangrijke mate wordt bepaald door de indruk van een reclame-uiting. De algemene eis dat reclame-uitingen niet misleidend mogen zijn, beschermt de consumenten onvoldoende volgens de minister. Waarop baseert hij echter deze stellingen? Een onderzoek van Research International over 43 landen stelt immers dat consumenten er steeds beter in slagen om door reclameboodschappen heen te prikken. De Reclamecodecommissie kan reeds veel reclames aanpakken. Wellicht is het goed om een aantal reclame-eisen te verscherpen. De eisen van het Bfd, bijvoorbeeld die over risicotabellen, lijken reclame echter bijna ondoenlijk te maken. Faire, begrijpelijke, heldere en juiste reclame moet mogelijk blijven.

Mevrouw Koomen merkt op dat de AFM zich gaat bezighouden met de risico-indicatoren. Ook op Europees vlak zijn er ontwikkelingen gaande op dit terrein. Nederland moet ervoor zorgen niet uit de pas te lopen met de overwegingen binnen de Europese Unie.

Klopt het dat er voor de complexe regelingen, bijvoorbeeld spaarproducten, een ministeriële regeling in de maak is? Kan dit niet alsnog ingebed worden in de Wft of in een algemene maatregel van bestuur? De hoop is dat het Wft-traject met vier delen en dertien AMvB' s afgerond is, exclusief allerlei ministeriële regelingen en talloze AFM-regelingen.

Mevrouw Koomen heeft begrepen dat het idee van een onafhankelijk college van deskundigen door de sector naar voren is gebracht. Daarbij lijkt de angst te ontstaan van een behoorlijke kostenpost met de nodige fte' s. Kan de minister dit toelichten? In de tekst van het concept-Bfd wordt de term krediet niet eenduidig gebruikt. Worden dergelijke zaken nog doorgelopen voordat de definitieve versie verschijnt?

Aandacht voor de overgangstermijnen is van belang. Die termijnen moeten reëel zijn, mede in het licht van de andere wetgeving voor deze sector per 1 januari 2006. Wanneer kan de Kamer overigens de definitieve versie van het Besluit financiële dienstverlening verwachten?

Mevrouw Van Egerschot (VVD) vindt de eerder door Financiën verzorgde technische briefing over dit onderwerp bijzonder nuttig. Ook uit de consultatiestukken van de markt blijkt veel zorg over de administratieve lasten en de berekeningswijze daarvan. Uit de memorie van toelichting blijkt dat er na overleg met de markt over die berekening een second opinion is gevraagd. De «position papers» van de markt blijven echter ook na de officiële consultatieronde zorgen uiten over de (berekeningsmethode van de) administratieve lastendruk. Zijn de berekeningswijzen inmiddels naar tevredenheid van de sector aangepast?

De markt blijkt eveneens problemen te hebben met het vormvrije model. Dat is bijzonder gezien de algemene oproep van de sector tot verdere lastenverlichting. Voorkoming van een dergelijk vormvrij model vergt immers veel regelgeving. Het lijkt vooralsnog onduidelijk wat de markt precies wil op dit vlak.

Mevrouw Van Egerschot is onbekend of het door de minister te benoemen college van deskundigen uit de markt gevormd wordt. Aan welke samenstelling en grootte wordt gedacht? Wat wordt de uiteindelijke kostenverdeling, structureel en qua opstartkosten?

Artikel 30 van het concept-Bfd gaat in op informatieverstrekking. Dat betekent dat bij de keuze van een dienstverlener voor een product aangegeven moet worden waarom de keuze niet op andere producten is gevallen. Bij rendementen moeten daarnaast ook kosten en risico's worden getoond. De memorie van toelichting maakt echter niet duidelijk hoever de informatieverstrekking precies moet gaan.

Mevrouw Van Egerschot hoopt dat er één loket komt ten aanzien van klachten en geschillen, zodat een werkelijke procesbenadering mogelijk is. Dat kan het nodige betekenen voor de vermindering van de administratieve lastendruk.

Bij de bedrijfsvoering wordt gekozen voor het vormvrije model, waarbij de AFM «best practices» levert. Op dergelijke richtinggevende principes kan de markt zich vervolgens baseren. Gebruik van een voorbeeldmodel biedt het voordeel dat men nooit door de AFM berispt kan worden. Bij de technische briefing is gemeld dat bij afwijking van deze voorbeelden, in geval van door de koepel- en brancheorganisaties ontwikkelde modellen, bij de AFM gevraagd kan worden of die AFM-bestendig zijn. Is dat nog steeds de inzet van het ministerie van Financiën? Worden de «best practices» bijtijds bekendgemaakt? Is het bovendien wenselijk dat de AFM nadere regels mag stellen?

Bij de consumentenorganisaties bestaat angst voor een enorme markt voor consultants die met Bfd-bestendige modellen de markt opgaan, ook als die afwijken van de «best practices» en niet voorgelegd zijn aan de AFM. Is dat gevaar reëel? Uit de consultatierondes blijken telkens duidelijke problemen omtrent enige definitiebepalingen. Is dit probleem al opgelost? Wanneer kan de Kamer het uiteindelijke besluit verwachten? Wanneer moet een en ander in werking treden?

Mevrouw Van Egerschot wil op het vlak van de reclame weten in hoeverre de voorliggende eisen praktisch realiseerbaar zijn op televisie en internet. Zo zijn er mogelijk technische problemen bij zogenaamde «banners» op het internet.

Mevrouw Kant (SP) spreekt mede namens de heer Vendrik van de fractie van GroenLinks.

De route van Wfd en Bfd verdient alle steun. Mensen ondervinden immers te veel negatieve gevolgen van onder meer de huidige reclame en het gebrek aan zorgplicht. De regels met betrekking tot reclame zijn positief. Dat geldt ook voor het verbod op adverteren met kredietpercentages waarbij rekening is gehouden met de fiscale aftrekbaarheid. Ook positief is de verplichting om kosten van krediet en maandlasten te vermelden. Negatief is de keuze voor vormvrijheid bij de zorgplicht, die dan ook grote twijfels oproept. De keuze voor een vormvrij toezichtsmodel lijkt vooral ingegeven door de belangen van de kredietverstrekkers bij vermindering van de administratieve lastendruk. De aandacht moet echter gericht zijn op het beëindigen van de tendens van een steeds grotere schuldenproblematiek.

De zorgplicht, nu vaag en onduidelijk, moet opgenomen worden in het besluit, bijvoorbeeld met een wettelijk verplicht inkomensonderzoek en het checken van alle kredieten. Ook de invulling van verantwoorde kredietverlening moet scherper. De Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) vraagt zich in dit verband af waarom alleen bij grote kredieten de verplichting bestaat om de consument op registratie bij de BKR te toetsen. Inzake overkreditering moet de huidige grens van registratie van consumptieve kredieten beneden een grensbedrag opgegeven worden. Vele kleine postorderkredieten kunnen immers snel leiden tot overkreditering. Goede en eenvoudige voorlichting over producten is van groot belang, inclusief de verplichting om de totale kosten van een product over de gehele looptijd te vermelden. Volgens de stukken is een risico-indicator alleen verplicht bij een complex product. Wat is de argumentatie hiervoor? Een combinatie van niet-complexe producten kan het totaal immers alsnog complex maken. Vallen pensioenen overigens ook onder de categorie van complexe producten?

Informatie moet volgens het besluit feitelijk juist en niet misleidend zijn. De Consumentenbond vraagt zich in dit verband af waarom niet gekozen is voor informatie die duidelijk en onomwonden begrijpelijk voor de consument moet zijn. Feitelijk juist en niet misleidend, betekent immers niet dat die informatie voor iedereen te volgen is. Het besluit maakt bovendien verschil tussen verplichte en onverplichte precontractuele informatie. Kan niet eenvoudigweg aangegeven worden welke informatie precontractueel, meestal middels reclame, moet worden verstrekt? Volgens de NVVK nemen consumenten immers op basis van deze informatie hun beslissing.

Mevrouw Kant is onduidelijk of het register in het besluit openbaar is. Aangenomen mag worden van wel, omdat dit van belang is voor de consumenten. De regeling verdient overigens aanscherping. Bij verwijdering van bedrijven uit het register moet dat gedurende een periode van drie jaar worden vermeld, met redenen omkleed. Consumenten zijn dan immers extra gewaarschuwd om niet met bepaalde dienstverleners in zee te gaan. In artikel 12 staat dat een financiële dienstverlener de gegevens van de consument, waarop een product is aanbevolen, slechts een jaar hoeft te bewaren. Waarom is niet gekozen voor de lengte van de overeenkomst die met de klant is afgesproken?

Mevrouw Kant maakt zich zorgen over de te stellen eisen aan de deskundigheid. Artikel 15 lijkt hierbij een uitweg te bieden, namelijk via de inrichting van de bedrijfsvoering. Kan de minister hierop een toelichting verstrekken? De financiële bijsluiter hoeft volgens het besluit slechts beschikbaar te zijn. Waarom wordt die niet verplicht aan de consument verstrekt, zeker vanwege de hogere attentiewaarde?

De bedoeling is dat de verschillende geschilleninstanties fuseren. De vraag is echter hoe dat zal plaatsvinden. Een ander zorgpunt is of er wellicht kosten verbonden zijn aan klachtenafhandeling via geschillencommissies. Voor consumenten die reeds in de schulden zitten, kan dat immers belemmerend werken.

De heer Heemskerk (PvdA) heeft de indruk dat de inspraak door de sector, net als het traject tot nu toe, prima verloopt. Het concept-besluit ziet er prima uit. De Kamer moet zich daarnaast niet te veel met uitvoeringszaken bemoeien.

Bij de keuze voor vormvrijheid is een voordeel dat die niet meetelt bij de definitie van administratieve lastendruk. De keuze geeft instellingen daarnaast de mogelijkheid om maatwerk te voeren. Om alles vanuit het ministerie met regels voor te schrijven, is simpelweg te gecompliceerd. Het idee van een aantal «best practices» is in ieder geval voor de wat kleinere speler helder en prettig.

Bij de beleidsregels van de toezichthouder moet zeer terughoudend geopereerd worden. Technische details zijn aan de toezichthouder. Dat betekent niet dat te veel open normen of beleidsregels aan die toezichthouder toegestaan moeten worden. Die verhogen veelal de administratieve lastendruk.

De heer Heemskerk vindt de keuze voor een simpeler en toegankelijker bijsluiter goed. De AFM zal echter voor de vrij ingewikkelde grafische risico-indicator toch met regels moeten komen. Hoe ziet de minister daarbij de balans tussen beleid en techniek?

De overheid kent zeer diverse faciliteiten voor de bevordering van het eigenwoningbezit. Hoe staat het met het prachtige plan van de Kamerleden Hofstra en Duivesteijn? Is dat een risicovol of een aantrekkelijk product? Worden huizenbezitters hierop pro-actief geattendeerd binnen de systemen?

De heer Heemskerk is van mening dat Nederland te veel geschillencommissies kent, zoals de Stichting Geschillencommissie, Dutch Securities Instituut (DSI), de Ombudsman en de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (VFN). Dat moet teruggebracht worden tot één loket. De concrete suggestie daarbij is dat de minister snel met een voortgangsrapportage komt voor dit samenwerkingsverband. Tevens moet de minister de suggestie van de Consumentenbond overnemen van een tijdelijke vergunning aan geschilleninstanties. Zo kan goed de vinger aan de pols worden gehouden.

In artikel 29 staat dat alle informatie in de Nederlandse taal moet worden gesteld. Het is echter bekend dat prospectussen ook in het Engels worden gepubliceerd. In hoeverre is dit een dwingende bepaling die ook geldt voor professionele producten? Advisering over de zorgverzekeringswet, die waanzinnig ingewikkeld is door de mogelijkheid van 26 000 verschillende polissen, zal een nieuwe markt voor intermediairs en adviseurs laten zien. Valt dit echter onder de Wfd? Juist bij de ziektekostenpremies moet de overheid extra inspanningen plegen om misleidende reclame tegen te gaan. Deze markt moet doorzichtig worden gemaakt. De vraag van de CDA-fractie naar de mogelijkheid om het maximumrentepercentage op kleine kredieten naar beneden te brengen wordt gedeeld.

Als de sector er niet uitkomt bij het uitsplitsen van het «total expense ratio» moet overgegaan worden tot provisietransparantie. De antwoorden op de vragen over de Cardiff-zaak zijn inmiddels binnen. Die laten zien dat er soms tot 60% aan provisies aan tussenpersonen wordt uitgedeeld.

Het antwoord van de minister

De minister heeft de kwestie van open normen en vormvrijheid veel aandacht gegeven. Daarbij is het uitgangspunt dat vormvrijheid de verantwoordelijkheid van betrokkenen beter invult. Iemand die alles volgens de regels doet, kan zich immers daarachter verschuilen zonder aandacht te schenken aan de achterliggende doelstellingen. Zo leidt gedetailleerde regelgeving vooral tot het uithollen van de eigen verantwoordelijkheid. Vermeden moet eveneens worden dat vervolgens een andere instantie de gekozen vormvrijheid moet invullen, bijvoorbeeld middels «ruling» vooraf. Ervaringen op dit vlak bij de arbeidsomstandigheden zijn dan ook niet positief. In het overleg in het Platform financiële dienstverlening heeft het AFM aangegeven zo min mogelijk open concepten in te vullen. Dat laat onverlet dat het AFM corrigerend kan optreden. Er is dan ook geen sprake van een nieuw pakket regels, en detail, onder de wet. Waar sprake is dat de AFM nadere regels kan stellen, zal de minister dat nog eens tegen het licht houden. Principes gaan immers boven regels. Het stellen van regels kan bovendien beter door de wetgever dan door de AFM plaatsvinden.

De dienstverleners moeten simpelweg voldoen aan de basiseisen die de wet stelt inzake zorgvuldigheid, zorgplicht enz.. Bij de zorgplicht is niet gekozen voor regelgeving en detail, maar voor de eis van fatsoenlijk gedrag. Op die verantwoordelijkheid moeten ook financiële dienstverleners altijd aangesproken kunnen worden. De gekozen route is om de intrinsieke bedoelingen van de wetgever voorop te stellen en vervolgens alleen regels te stellen voor zover nodig. Dat voorkomt tevens vluchtwegen zoals: dat was niet geregeld of het is gebeurd binnen de regels, zonder rekening te houden met de bedoeling daarvan. Dit «catch all»-karakter, in de zin van de onrechtmatige daad van artikel 162, Boek 6 van het BW, drukt de sector met de neus op de eigen verantwoordelijkheid. De achterliggende bedoeling van de wet kan zo bovendien altijd als afrekenmaatstaf worden gebruikt bij onzorgvuldig opereren.

De minister legt uit dat na consultatie van de sector en de Kamer het concept-besluit waarschijnlijk in mei wordt voorgelegd aan de Raad van State. Daarna wordt bezien of het besluit nog voor verbetering vatbaar is. Vervolgens wordt het definitieve voorstel aan de Kamer voorgelegd middels een voorhangprocedure. Het besluit is waarschijnlijk gereed op 1 oktober 2005, waarna per artikel de inwerkingtreding bekeken moet worden. Het proces wordt afgesloten met een overgangsregime.

De nieuwe wet kent geen maximumrente. De prijsregulering verschuift van de toezichtswetgeving naar het Burgerlijk Wetboek. De minister geeft daarom in overweging, met minister Donner te overleggen over het terugbrengen van de maximumrente. Verlaging van de rente maakt het overigens slechts aantrekkelijker voor mensen om leningen af te sluiten en dus schulden aan te gaan. De situatie dat mensen vooral door het afsluiten van verschillende kleine kredieten in de problemen komen is bekend. De grens voor aanmelding bij de BKR is bij € 1000 gelegd. Daarbij is de bewerkelijkheid en de grootte van de probleemschulden in overweging genomen. Buiten postorderkredieten worden er met het oog op de transactiekosten door de markt overigens weinig kredieten beneden de € 1000 verstrekt. Een andere, eveneens willekeurige grens is moeilijk voorstelbaar.

De minister ziet reclame als het eerste contact tussen aanbieder en consument. Dat betekent vaak dat, bijsluiter of niet, de keuze door de consument al is gemaakt. Vandaar dat de nadruk wordt gelegd op regelgeving bij de reclame, bijvoorbeeld door de risico-indicator verplicht te stellen. Die wordt betrekkelijk eenvoudig vormgegeven met iets van een genuanceerde vijfpuntsschaal, van rood (zeer riskant) naar groen (veilig). Eveneens moet vermeld worden waar de nadere informatie te vinden is, die overigens eenvoudiger gesteld moet worden dan in de huidige bijsluiters. Dit is de beste «routing», ook in termen van kosten en effecten. Evaluatie van de huidige bijsluiter laat zien dat die de sector veel kost, maar vervolgens nauwelijks wordt gebruikt door de consument. Vandaar het zwaartepunt op de precontractuele informatievoorziening in allerlei vormen en reclame-uitingen. Dat komt in de plaats van het verplicht meesturen van de financiële bijsluiter. Een en ander moet nader en ordentelijk uitgewerkt worden. Daarbij is het niet de bedoeling om het maken van reclame onmogelijk te maken. Er moet door een dienstverlener duidelijke informatie verschaft worden op de kernelementen die voor de consument van belang zijn bij het maken van een keuze. Daarbij moet een balans worden gecreëerd tussen negatieve risico's en grote kansen.

Er bestaat een Europese richtlijn die de mogelijkheid biedt voor het ontwikkelen van een Europese risico-indicator. Van een dergelijke ontwikkeling is echter geen sprake. Het college van deskundigen krijgt als taak om exameninstituten te erkennen en toezicht te houden op de werkwijze daarvan. Ook moeten eisen gesteld worden aan permanente educatie en moeten eindtermen in toetstermen vertaald worden. Overigens moet nog bekeken worden of het zal gaan om een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) of een adviescollege aan de minister. Het voordeel van de laatste optie is dat de minister rechtstreeks aanspreekbaar is.

De minister merkt op dat met de sector veel gesproken is over de berekening van de administratieve lastendruk. Nadat de sector met alternatieve berekeningen kwam, is Cap Gemini, een bedrijf met veel expertise en algemeen aanvaarde methodieken op dit vlak, ingeschakeld om met een berekeningsmethodiek te komen. Ruimte voor een «third opinion» is er niet. Wel moet bekeken worden of eventuele veranderingen in het besluit nog tot veranderingen in de administratieve lastendruk leiden.

Simpele producten, zoals consumptieve kredieten, zijn niet vrijgesteld van de reclame-eisen. Zo moet het verhuld weergeven van de kosten van kredieten worden tegengegaan. De AFM moet met de «best practices» aan de slag, zonder dat dit leidt tot normen waarnaar dienstverleners zich gaan gedragen om verwijtbaar gedrag te ontwijken. De markt moet zijn voordeel kunnen doen met dergelijke voorbeelden. Wie naar de geest daarvan handelt, zal weinig last hebben van de AFM. Het is echter geen excuus om af te zien van de verantwoordelijkheid die hoort bij een meer open filosofie.

Naar de onbedoelde verschillen in definities in het besluit zal worden gekeken. Consultants die «Wfd-proof»-adviezen geven, lijken soms op marskramers met recepten om lood in goud te veranderen. De behoefte aan dergelijke adviseurs zal na het bekend worden van de wet vanzelf afnemen.

De minister legt uit dat er geen kwantitatieve invulling gegeven is aan het onverantwoord verstrekken van krediet. Er geldt een zorgplicht, inclusief een afweging tussen te verstrekken krediet en inkomen. Bekend is overigens dat met het «doodregelen» van dit punt niet alle problemen ondervangen worden.

In artikel 30, lid 2, van de Wfd staat dat de verstrekte informatie niet misleidend mag zijn. De bewaarplicht voor consumentgegevens geldt niet gedurende de gehele looptijd van het contract. De bedoeling is dat de AFM een jaar lang de kans heeft om de informatie in te zien. Meer in het algemeen geldt dat dienstverleners of aanbieders van producten er privaatrechtelijk belang bij hebben om bij langlopende verplichtingen contractgegevens en consumentgegevens met het oog op de zorgplicht te bewaren.

De minister hoort stemmen opgaan om tot één geschilleninstantie te komen. Interessant is de suggestie om via de tijdelijke erkenning of een evaluatie na een of twee jaar van de vergunningen een samenvoeging af te dwingen. Een en ander zal nader worden bekeken.

Bij het deskundigheidsvereiste moet gedifferentieerd worden naar inhoudelijke contacten met de klant. Daarbij zijn niet alleen diploma' s van belang, maar ook vereisten van ervaring of bedrijfsvoering. Zogenaamde contactmedewerkers moeten voldoende deskundigheid hebben, dat kan ook door te beschikken over adequate computersystemen.

De minister legt uit dat adviezen over producten die onder de zorgverzekeringswet vallen, onder de Bfd vallen. De faciliteit ontworpen door de Kamerleden Hofstra en Duivesteijn geldt naar alle waarschijnlijk niet als een complex product. Het gaat immers om een eenvoudige hypotheek met een overheidsgarantie en een subsidie.

Het vergunningenregister is openbaar. Wat daarbij te doen bij verwijdering van dienstverleners wordt nog bekeken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Tichelaar

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Berck


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Bakker (D66), Crone (PvdA), Van Egerschot (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Koopmans (CDA), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Dittrich (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Duyvendak (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), De Ruiter (SP), Mosterd (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Van Bommel (SP), Jan de Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Stuurman (PvdA), Luchtenveld (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), Bibi de Vries (VVD).

Naar boven