nr. 26
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 september 2004
Tijdens de plenaire behandeling van het voorstel van Wet financiële
dienstverlening op 14 en 16 september jl. heeft het lid Blok een amendement
ingediend dat ertoe strekt de definitie van het begrip beleggingsobject te
verruimen (Kamerstukken II 2003/2004, 29 507, nr. 14). Volgens het amendement
zou de voorwaarde dat sprake moet zijn van een rendement in geld, komen te
vervallen. De heer Blok wil op die manier voorkomen dat aanbieders van beleggingsobjecten
de Wfd gemakkelijk kunnen omzeilen door een rendement in natura in het vooruitzicht
te stellen. Ik heb het amendement afgeraden, maar tevens toegezegd mijn standpunt
graag schriftelijk verder te willen toelichten.
De voorwaarde van een rendement in geld betekent dat elke aanbieding van
een beleggingsobject waarbij het rendement geheel of gedeeltelijk in geld
luidt, onder de Wfd valt. Het maakt daarbij niet uit of dit rendement tijdens
de looptijd wordt uitgekeerd of aan het eind daarvan (of beide). Van het «omzeilen»
van de Wfd op de manier die de heer Blok vreest kan dus alleen sprake zijn
als het rendement uitsluitend in natura wordt uitgekeerd, zowel tijdens de
looptijd als bij afloop van het contract. Zoals ik tijdens het plenaire debat
al heb betoogd is de situatie in zo'n geval veel eerder vergelijkbaar met
kopen op termijn dan met beleggen.
Het toezicht op beleggingsobjecten heeft tot doel zekere waarborgen te
bieden wanneer producten worden aangeboden die een duidelijk beleggingskarakter
hebben, en voor potentiële afnemers niet of nauwelijks te onderscheiden
zijn van andere financiële beleggingsproducten. De afnemer moet zich
in zo'n geval een reëel en betrouwbaar beeld kunnen vormen van de aanbieding,
het te verwachten rendement en de te lopen risico's. Het toezicht is niet
bedoeld voor de situaties die het amendement onder de reikwijdte van de Wfd
beoogt te brengen. Het op termijn kopen van grond, een perceel bomen of een
wijngaard is, ook al gebeurt dit uit een beleggingsmotief, duidelijk te onderscheiden
van de aanschaf van een financieel beleggingsproduct.
Ik onderschrijf uiteraard het streven om te komen tot een effectieve regeling,
die niet op een eenvoudige manier kan worden omzeild. Het amendement is daarvoor
echter niet nodig. Het zal er juist toe leiden dat het toezicht wordt uitgebreid
in onbedoelde en ongewenste richtingen. Dit zal met vrijstellingen moeten
worden rechtgetrokken. Voor de betrokken partijen brengt een en ander onvermijdelijk
rechtsonzekerheid en administratieve lasten mee. Ook om die reden meen ik
dat de definitie van het begrip beleggingsobject niet moet worden aangepast
zoals in het amendement is verwoord.
De Minister van Financiën,
G. Zalm