29 507 Regels voor de financiële dienstverlening (Wet financiële dienstverlening)

Nr. 117 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 juli 2013

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Financiën naar aanleiding van de brief van 24 juni 2013 inzake de verplichte examinering in het kader van Wft permanente educatie (PE) en inhaalprogramma’s (Kamerstuk 29 507, nr. 116).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juli 2013.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de commissie, Berck

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de minister inzake de petitie van Adfiz Wft Permanente Educatie. Deze leden hebben hierbij de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de fractie van de VVD zijn van mening dat een consument altijd goed geadviseerd moet worden door een vakbekwame adviseur. Er zijn inmiddels verschillende maatregelen genomen, zoals productbeoordeling en provisieverbod. Alle partijen hebben zich ook positief uitgelaten over een nieuw vakbekwaamheidsbouwwerk voor financiële dienstverleners, ook Adfiz, NVF, OvFD, NVGA en CFD die een petitie hebben overhandigd. Dat staat dus niet ter discussie.

Adfiz, NVF, OvFD en NVGA hebben een reactie gegeven op het consultatiedocument «Herziening Wft vakbewaamheidsstructuur: eind- en toetstermen». Hierin wordt een achttal bezwaren uiteengezet. Kan de minister per bezwaar aangeven wat zijn reactie ten aanzien hiervan is?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de nieuwe vakbekwaamheidsregeling tweeledig is: een diplomamodel met periodieke PE-examens en de verplichting dat de financiële dienstverlener continu en aantoonbaar over actuele vakbekwaamheid moet beschikken. Kan de minister toelichten waarom gekozen is voor deze systematiek en waarom één van beide niet voldoende is?

De leden van de VVD-fractie merken op dat in MiFID wel eisen aan vakbekwaamheid van beleggingsadviseurs worden gesteld, maar er geen diplomasysteem is. Elke beleggingsonderneming heeft de verplichting om de vakbekwaamheid op een adequate wijze te regelen. Vanzelfsprekend moet deze vakbekwaamheid aantoonbaar zijn voor de toezichthouder. Kan de minister aangeven welke verschillen er zijn tussen de eisen voor vakbekwaamheid en permanente educatie tussen beleggingsadviseur en financieel adviseur? Kan de minister deze verschillen ook nader duiden?

De leden van de fractie van de VVD willen van de minister graag een overzicht ontvangen van de systemen van diploma- en vakbekwaamheidsvereisten van andere sectoren en/of vergelijkbare beroepen/beroepsgroepen? Kan de minister voorts toelichten hoe het een en ander in vergelijkbare (Europese) lidstaten is geregeld?

De leden van de VVD-fractie constateren dat het huidige diplomastelsel zeven jaar geleden is geïntroduceerd met een wijziging in 2012. Kan de minister vertellen of er een evaluatie van het huidige stelsel heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de minister Wft PE examen verplicht stelt voor iedere adviseur. Kan de minister toelichten wat de gevolgen zijn van de invoering van een verplicht Wft PE examen? In hoeverre zal het ertoe leiden dat kleinere financiële dienstverleners en verzekeringsadviseurs verdwijnen? In hoeverre zal de nieuwe systematiek ertoe leiden dat de consumenten vooral in de richting van (rechtstreekse) aanbieders worden gedwongen, in plaats van onafhankelijk advies? Wat vindt de minister van een dergelijke ontwikkeling?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe de AFM gaat handhaven ten aanzien van het nieuwe vakbekwaamheidsbouwwerk? Kan de minister aangeven in hoeverre hij verwacht dat de AFM vooral zal kijken naar de PE-examens omdat dit het meest eenvoudig te controleren zal zijn en minder zal kijken naar permanent actueel (PA), terwijl dit meest van belang is voor de informatievoorziening en advisering van de klant?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de minister voornemens is de adviesvaardigheden en het gedrag/integriteit in elke module opnieuw te testen. Kan de minister toelichten hoe adviesvaardigheden en gedrag en integriteit door middel van bijvoorbeeld multiple choice vragen kunnen worden getest zoals nu de bedoeling lijkt? Waarom moet iemand daar in elke module op getest worden?

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de minister dat teveel adviseurs onvoldoende vakbekwaam zijn. Kan de minister aangeven uit welke onderzoeken dit blijkt, er zijn namelijk al instrumenten als productbeoordeling en provisieverbod ingevoerd? Kan de minister voorts aangeven wat het percentage van de adviseurs is dat momenteel niet vakbekwaam is?

De leden van de VVD-fractie lezen dat bezitters van een geldig initieel Wft-diploma tot 1 juli 2015 de tijd hebben om aan de nieuwe vakbekwaamheidseisen te voldoen door een Wft inhaalexamen gecombineerd met Wft PE met goed gevolg af te leggen. Voor een allround verzekeringsadviseur of financieel adviseur met particulieren en eenvoudige MKB-bedrijven als klant, betekent dit dat de adviseur uiterlijk op 1 juli 2015 waarschijnlijk 5 diploma’s moet hebben verworven. Kan de minister aangeven waarom hij dit redelijk en haalbaar vindt?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie van de minister van Financiën op de petitie van Adfiz over de verplichting tot permanente educatie (PE) voor financieel adviseurs onder de Wet financieel toezicht (Wft). Deze leden delen de opvatting van de minister dat een consument altijd moeten kunnen vertrouwen op de vakbekwaamheid en actuele kennis van de financieel adviseur waar deze advies inwint. De leden van de PvdA-fractie constateren dat uit onderzoeken van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is gebleken dat een aantal adviseurs onvoldoende vakbekwaam zijn en onvoldoende kennis hebben van recente ontwikkelingen in de sector. In dat licht vinden deze leden de conclusies gerechtvaardigd dat het huidige systeem van Wft PE-punten niet afdoende functioneert en dat verbetering gewenst is. De leden van de PvdA-fractie hebben wel nog enkele vragen aan de minister over de toelichting en onderbouwing van het uitgewerkte plan.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat elke adviseur die consumenten van financieel advies voorziet ongeacht of deze werkzaam is in een kleine of grote adviesonderneming moet voldoen aan enkele minimale vakbekwaamheidseisen. Kan de regering wel nader toelichten hoe deze vakbekwaamheidseis zich verhoudt tot het Europees recht aangaande het vrije verkeer van diensten of vestiging? Begrijpen deze leden het goed dat met het nieuwe voorstel voor een toelatingsexamen ook het oude onderscheid tussen kleine en grote adviesondernemingen – met betrekking tot bekwaamheidsvereisten voor adviseurs – verdwijnt?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de introductie van een toegangsexamen (Wft PE-examen) tot het beroep van financieel adviseur in beginsel een geschikt instrument kan zijn om de kwaliteit van het financieel advies te borgen. Deze leden willen de regering wel vragen om een nadere toelichting over het verplichte driejaarlijkse herhaalexamen voor financieel adviseurs, waarbij deze ook ingaat op de verhouding tot andere beroepsgroepen zoals advocaten, notarissen of artsen? Hoewel de leden van de PvdA-fractie van mening zijn dat een toelatingsexamen tot de beroepsgroep geëigend kan zijn, willen zij wel een nadere afweging van de regering van de voor- en nadelen van een verplicht herhaalexamen versus een puntensysteem voor financieel adviseurs na het behalen van een toelatingsexamen.

De leden van de PvdA-fractie zijn voorts kritisch op de mogelijkheid tot onbeperkte herkansing voor het nieuwe Wft PE-examen. Vanuit het oogpunt van de borging van de kwaliteit, professionaliteit en toegevoegde waarde van de sector vinden de leden van de PvdA-fractie deze onbeperkte herkansingsmogelijkheid geen goed idee. Deze leden willen aan de minister vragen hoe deze tegenover het inperken van het aantal herkansingsmogelijkheden per tijdvak staat?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat vanaf 1 juli 2015 elke financieel adviseur in Nederland zijn Wft PE-examen moet hebben gehaald om het beroep van adviseur te kunnen uitoefenen. Deze leden merken op dat de Wft PE examenbank – die hoogstaande en uniforme toetsing moet borgen – echter pas in 2014 operationeel wordt, hoe is voor deze periode de kwaliteit van het Wft PE-examen zeker gesteld? Zal binnen het Wft PE-examen ook de mogelijkheid bestaan om specifiek de kennis over bepaalde specialisaties (bijvoorbeeld hypotheken of levensverzekeringen) van een financieel adviseur te toetsen of komt er een generiek examen? De leden van de PvdA-fractie willen eveneens vragen naar de timing van de Wft PE-toetsing. Om de continuïteit van de beroepsuitoefening van financieel adviseur mogelijk te maken is het van belang dat deze al voor het verstrijken van de termijn van drie jaren weet of het (herhaal)examen is gehaald. In hoeverre staat de systematiek van het Wft PE-examen dit toe willen de leden van de PvdA-fractie weten? Hoe ver van tevoren kan een financieel adviseur al examen afleggen ter verlenging van de geldigheid van zijn diploma?

Tot slot willen de leden van de PvdA-fractie informeren naar de handhaving van het «examenvereiste» voor financieel adviseurs? Hoe zal de AFM het diplomavereiste handhaven en welke sancties zullen op overtredingen worden gezet willen deze leden weten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

Wat zijn de gevolgen van de verplichte examinering voor bestaande assurantiediploma’s/bestaande gevallen?

Is het niet zo dat een reeds behaald diploma met de verplichte examinering (een gedeelte van) zijn waarde verliest?

Welke kosten brengt de verplichte examinering met zich mee voor de financiële dienstverleners?

Betreffen de periodieke examens die moeten worden afgelegd nieuwe wet-en regelgeving, of wordt getoetst in hoeverre de veronderstelde kennis/vakbekwaamheid nog reeds aanwezig is?

Is de minister van mening dat als gevolg van deze permanente educatie «mis-selling» zal afnemen?

Wat gaat de consument hier in de praktijk van merken? Is de verwachting dat de verplichte examinering een kostenstijging voor de consument/tariefverhoging tot gevolg heeft?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de minister op de petitie van Adfiz. Naar aanleiding daarvan hebben zij nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie lezen dat de vakbekwaamheid moet worden aangescherpt om zogeheten «mis-selling» van financiële producten tegen te gaan. Dat zou de afgelopen jaren op grote schaal hebben plaatsgevonden. Zijn daarover cijfers beschikbaar? Kan dit ook niet in het verleden zijn veroorzaakt door «perverse prikkels» als bepaalde provisies? Zijn er reeds effecten zichtbaar van het provisieverbod wat de aanscherping van de vakbekwaamheid onnodig zou maken?

De leden van de SP-fractie kunnen begrijpen dat het verplicht doorstaan van een examen beter borgt dat het vereiste kennisniveau aanwezig is dan het doorlopen van een cursus. Echter de afwijzing van het studiepunten alternatief verdedigt de minister met dat dit voor vakbekwame adviseurs kostbaarder is dan een examen eens in de drie jaar. Deze leden vragen of de minister kan onderbouwen dat voor sommige adviseurs het examen ertoe leidt dat zij geen cursus meer moeten volgen? Hoe houden zij anders hun kennis op peil? Is het niet een achteruitgang als adviseurs in plaats van via een cursus eens in de anderhalf jaar, nu eens in de drie jaar zich verplicht moeten verdiepen in actuele ontwikkelingen? Kan de minister onderbouwen waarom niet gekozen is voor een vorm van toetsing die gekoppeld is aan bijscholing?

De leden van de SP-fractie vragen wat de verwachte kosten zijn voor het doen van een examen? Kan worden aangegeven wat de totale kosten zijn voor adviseurs die op alle onderdelen (allround) advies willen blijven geven? Wat betekenen deze kosten voor adviseurs die nog steeds via cursussen hun kennis blijven bijspijkeren? Is er ook inzicht wat voor effect deze aanscherping samen met het reeds ingevoerde provisieverbod op de gehele sector zal hebben? Is het bijvoorbeeld straks nog wel mogelijk om als kleine zelfstandig adviseur voldoende inkomsten te genereren? Wordt hiermee niet een bepaalde schaalvergroting aangejaagd?

De leden van de SP-fractie vragen hoe de aanscherpte normen zich verhouden tot vergelijkbare beroepsgroepen als de beleggingsadviseur.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de AFM straks gaat toetsten of de kennis van een financiële dienstverlener actueel is? Hoe verhoudt deze doorlopende toetsing zich tot de keuze om daarnaast een succesvol examen als eis te hanteren? Is dit niet dubbelop?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Weet de minister dat er voor financiële dienstverleners het Beleggen-A diploma bestaat?

Weet de minister dat assurantieadviseurs jaarlijks de zogenoemde PE punten (Permanente Educatie) moeten halen, wil de adviseur zijn vergunning niet kwijtraken?

Klopt het dat het een gevolg is van de voorstellen van de minister rond verplichte examinering in het kader van Wft, dat assurantieadviseurs, die reeds een A-diploma bezitten, al jaren werkzaam zijn in de praktijk en jaarlijks hun PE-punten halen, opnieuw een diploma moeten halen, willen ze hun vergunning niet kwijt raken?

Is de minister niet van mening dat dit voor de betreffende groep assurantieadviseurs buiten proporties is en dat de groep assurantieadviseurs met een A-diploma en die jaarlijks trouw haar punten haalt van de eis om opnieuw een diploma te verwerven moet worden vrijgesteld?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie zijn ervan overtuigd dat permanente educatie van groot belang is om goed te kunnen adviseren in de snel veranderende financiële sector. Zij vinden het belangrijk dat klanten erop moeten kunnen vertrouwen dat hun adviseur verstand van zaken heeft. Deze leden hebben echter vragen of de voorgestelde aanpak proportioneel is voor de geconstateerde problematiek.

De minister schrijft dat uit verschillende onderzoeken van de AFM is gebleken dat te vaak adviseurs onvoldoende vakbekwaam zijn. De leden van de D66-fractie vragen de minister welke onderzoeken dit zijn en of deze conclusie geldt voor alle vakgebieden waarvoor nu verplichte PE-examens worden ingevoerd.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre het systeem van vakbekwaamheid zoals dat wordt ingevoerd, vergelijkbaar is met systemen zoals die voor andere kennisintensieve beroepen worden gehanteerd, bijvoorbeeld voor artsen, advocaten en notarissen.

De leden van de D66-fractie merken op dat sinds 1 januari 2013 ook het provisieverbod voor complexe financiële producten van kracht is. De rekening voor het advies komt voor een groter deel bij de klanten te liggen. Dat kan enerzijds tot gevolg hebben dat «mis-selling» vermindert, anderzijds dat klanten beter op de kwaliteit van adviseurs letten. Kan de minister ook deze effecten meegewogen bij de noodzaak tot het vergroten van de vakbekwaamheid?

De leden van de D66-fractie vragen of het juist is dat een allround financieel adviseur/verzekeringsadviseur met een klantenkring van particuliere klanten en eenvoudige MKB-bedrijven vijf examens moet halen en vervolgens elke drie jaar voor elk van deze vijf diploma’s een PE-examen moet afleggen en behalen om zijn werk te mogen blijven doen. Waarom is er gekozen voor een termijn van drie jaar? Zijn er mogelijkheden om het aantal verschillende diploma’s en de geldigheidsduur te verlengen?

De leden van de D66-fractie constateren dat er aanvullend op de diploma-eisen ook de eis geldt voor elke adviseur dat hij continu over actuele vakbekwaamheid beschikt en dat de toezichthouder op deze open norm toetst. Deze leden vragen hoe het stelsel van PE-examens zich verhoudt tot deze open norm. Als het stelsel van PE-diploma’s voldoet, zou een aanvullende open norm toch niet nodig zijn? En als de aanvullende norm wel nodig is, zijn dan de lasten van het examenstelsel niet erg groot ten opzichte van de toegevoegde waarde van de diploma’s? Waarom is er niet gekozen voor alleen een open norm, waarbij de adviseur natuurlijk wel aan de toezichthouder moet kunnen aantonen vakbekwaam te zijn?

II. Reactie van de minister

Ik heb met belangstelling kennis genomen van de opmerkingen en vragen van de leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de PVV, de SP, het CDA en D66. Hieronder ga ik per fractie op de gestelde vragen in.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD fractie geven aan dat de brancheorganisaties Adfiz, NVF, OvFD en NVGA een reactie hebben gegeven op het consultatiedocument «Herziening Wft vakbewaamheidsstructuur: eind- en toetstermen» en een achttal bezwaren uiteengezet hebben. Zij vragen mijn reactie op deze bezwaren. Om deze reactie in een context te plaatsen, licht ik graag eerste toe welke randvoorwaarden ten grondslag lagen aan de ontwikkeling van een nieuw vakbekwaamheidstelsel:

  • creëer waar nodig een hoger basisniveau, met onderscheid tussen complexe en eenvoudige producten;

  • hergebruik waar mogelijk bestaande eind- en toetstermen;

  • breid de kennisvereisten uit met vaardigheden en competenties;

  • verwerk eindtermen voor «professioneel gedrag» in het bouwwerk;

  • moderniseer de onderwijskundige opzet;

  • schenk meer aandacht aan nazorg.

Het CDFD heeft zich voor deze herziening laten bijstaan door negen (tijdelijke) werkgroepen van inhoudelijke deskundigen. Elk van deze werkgroepen bestond uit praktijkdeskundigen werkzaam bij banken, verzekeraars, intermediair, opleiders en/of exameninstituten.

Ik zal hieronder per bezwaar mijn reactie geven. Voor de volledige reactie van de brancheorganisaties alsmede de terugkoppeling van het CDFD verwijs ik deze leden naar de bijlagen1.

Basismodule:

De basismodule zou gedeeltelijk te ver gaan, onvoldoende raakvlakken hebben met de praktijk, en deels niet ver genoeg gaan. Deze module is destijds geïntroduceerd voor iedereen die in de financiële markt werkzaam is. Enerzijds is deze module bedoeld als een soort «algemene financiële achtergrond» en anderzijds om het niveau van de financiële dienstverlener marktbreed te verhogen. Omdat de module een brede range van onderwerpen behandelt is het onvermijdelijk dat individuele beroepsbeoefenaren niet alle materie vanuit de praktijk zullen herkennen. Omdat er ook gespecialiseerde modules zijn is het tevens onvermijdelijk dat – om dubbelingen te voorkomen – bepaalde elementen ontbreken. CDFD heeft hier een zo goed mogelijke balans in getroffen. Er zijn overigens nauwelijks kennistoetstermen toegevoegd aan deze module. Wel is professioneel gedrag onderdeel gaan uitmaken van de eindtermen.

Eind- en toetstermen

Sommige eind- en toetstermen zouden op een bovenwettelijk niveau geformuleerd zijn, bijvoorbeeld op het gebied van nazorg. Het is inderdaad denkbaar dat de gevraagde vakbekwaamheid hier en daar verder reikt dan de letterlijke eisen die de Wft aan dienstverlening stelt. Als de wet bijvoorbeeld niet voorschrijft dat altijd nazorg wordt geboden (en financieel dienstverleners dat contractueel tot op zekere hoogte mogen uitsluiten) kan het nog steeds zo zijn dat een goed beroepsbeoefenaar wel in staat moet worden geacht tot het bieden van goede nazorg. Het begrip «nazorg» is overigens n.a.v. de consultatiereacties vervangen door beheer en/of mutaties.

Beroepsvreemde eind- en toetstermen

Alle consultatiereacties zijn naar aanleiding van de consultatiereacties zorgvuldig nagegaan en er zijn aanpassingen gedaan en keuzes gemaakt op basis van de praktijkervaring van de experts die deelnamen aan de werkgroepen.

Inconsistente structuur en doublures

Het consultatiedocument is integraal nagelopen op consistenties en doublures en er hebben tekstuele aanpassingen plaats gevonden.

Volmacht

Volgens de vier genoemde brancheorganisaties horen de meeste toetstermen in deze module thuis in andere modules en kunnen de drie volmachtmodulen worden teruggebracht tot één module. Het onderbrengen van de toetstermen bij andere modulen betekent echter weer een verzwaring van de andere modulen en overtollige ballast voor bepaalde financiële dienstverleners. Het CDFD heeft op advies van de werkgroep Volmacht en haar eigen expertise daarom toch besloten om de drie volmachtmodulen te handhaven.

Eind- en toetstermen professioneel gedag

N.a.v. de consultatiereactie zijn de teksten zorgvuldig nagekeken en aangepast om consistentie te bevorderen. In sommige gevallen is echter bewust een afwijkende tekst geformuleerd, wanneer geoordeeld werd dat dit in de context nodig was. Professioneel gedrag is bewust in het hele bouwwerk verweven omdat dit bijdraagt aan het herstel van het vertrouwen in de markt.

Hergebruik bestaande eind- en toetstermen

Het CDFD heeft zoveel mogelijk eind- en toetstermen geprobeerd te hergebruiken en is van mening dat zij hierin voor een groot gedeelte is geslaagd, vooral op kennisniveau.

Complexe structuur

De brancheorganisaties stellen in hun brief een andere structuur van het vakbekwaamheidsbouwwerk voor met een aparte module adviesvaardigheden en een minder productgerichte opzet. Er is niet gekozen voor een aparte module Adviesvaardigheden omdat het CDFD van mening is dat vaardigheden en competenties uit zowel onderwijskundig- als praktisch oogpunt in de context getoetst moeten worden. De vaardigheden en competenties die bijvoorbeeld verlangd worden van een pensioenadviseur zijn andere dan verlangd worden van een adviseur consumptief krediet. Daarnaast zijn de klanten waarmee adviseurs te maken hebben steeds van een andere aard of kaliber. De beroepskwalificaties zijn daarnaast omgevormd naar de behoefte van de klant (verzekeren, vermogen opbouwen, huis financieren etc.), zonder de relatie met producten los te laten.

De leden van de VVD fractie vragen waarom gekozen is voor een tweeledige systematiek: een diplomamodel met periodieke PE-examens en de verplichting dat de financiële dienstverlener continu en aantoonbaar over actuele vakbekwaamheid moet beschikken. Zij vragen waarom één van beiden niet voldoende is. Op dit moment geldt de verplichting reeds dat de financiële dienstverlener, via het bedrijfsvoeringmodel, de vakbekwaamheid dient te borgen. Deze verantwoordelijkheid wordt verder aangescherpt tot het zorgdragen voor actuele kennis. Daarnaast moeten diplomahouders momenteel elke anderhalf jaar via programma’s of een examen aan de Permanente Educatieverplichting voldoen. Uit de in 2011 uitgevoerde Evaluatie Vakbekwaamheidsbouwwerk Financiële Dienstverleners blijkt echter dat het stelsel niet naar behoren werkt. Bij permanente educatie is er een duidelijke stroming richting het laagste niveau zichtbaar en het CDFD geeft aan dat het tegen die achtergrond niet mogelijk is om de kwaliteit van het huidige systeem op een redelijke manier duurzaam te borgen. Daarnaast biedt het enkel bijwonen van programma’s geen garantie over het bereikte vakbekwaamheidsniveau van de deelnemer. Vanaf 2014 wordt de toetsing van de permanente educatie daarom geüniformeerd, waarbij tevens de frequentie wordt verlaagd naar eens in de drie jaar. De toets eens in de drie jaar toont aan of de actualiteit voldoende is bijgehouden en goed in praktijkvoorbeelden kan worden toegepast. Het loont daardoor ook niet het vak niet bij te houden. Of dat is gebeurd kan de toezichthouder op een andere manier nauwelijks tot niet bij iedereen vaststellen. De verplichting om continu de kennis bij te houden vloeit voort uit het belang van de klant altijd een actueel advies te krijgen. Het volstaat daarmee niet eens in de drie jaar te studeren. Het continu bijhouden van het vak is het uitgangspunt.

De leden van de VVD-fractie vragen welke verschillen er zijn tussen de eisen voor vakbekwaamheid en permanente educatie tussen beleggingsadviseur en financieel adviseur en of ik deze verschillen kan duiden. De vakbekwaamheidseisen voor financiële adviseurs maken onderdeel uit van een totaalpakket van maatregelen om de kwaliteit van de financiële dienstverlening in de volle breedte te verbeteren, waaronder het provisieverbod, toezicht op productontwikkeling en de invoering van een dienstverleningsdocument. Er is bij de ontwikkeling van vakbekwaamheidregels in de Wft specifiek gekeken naar de financiële dienstverleners in plaats van de vakbekwaamheidregels te spiegelen aan de vakbekwaamheidregels in de MiFID van beleggingsondernemingen. De verschillen, die er dus al waren, vloeien voort uit de ruimte die Europese regelgeving biedt.

De leden van de VVD-fractie hebben aangegeven graag een overzicht te ontvangen van de systemen van diploma- en vakbekwaamheidvereisten van andere sectoren en/of vergelijkbare beroepen/beroepsgroepen. Hieronder schets ik de vakbekwaamheidvereisten van medisch specialisten en advocaten:

  • Medisch specialisten hebben per type specialisatie een beroepsvereniging die de PE regelt. Internisten dienen zich bijvoorbeeld iedere vijf jaar opnieuw te registreren en dienen hiervoor PE punten te behalen en aan te tonen voldoende praktijkuren te hebben gemaakt. PE punten kunnen behaald worden door een aantal uren verplichte nascholing middels cursussen of conferenties waartoe een aantal punten zijn toegewezen. De nascholing en praktijkuren betreffen jaarlijkse verplichtingen.

  • Advocaten dienen verplicht hun vakbekwaamheid te onderhouden door jaarlijks opleidingspunten te behalen. Die hebben deels betrekking op juridische kennis en deels op vaardigheden en kunnen behaald worden middels het bijwonen van een geaccrediteerde opleiding en/of seminar/congres.

Hierbij wil ik nog opmerken dat deze beroepsgroepen verschillen van financieel adviseurs. Zo is er bij bovengenoemde beroepsgroepen sprake van een duidelijk afgebakende groep, zijn er hoge instapeisen (waaronder een afgeronde academische opleiding), is er een beroepsvereniging, kent men een systeem met formele mentoren (bijvoorbeeld de patroon in de advocatuur) en speelt de normerende werking van het tuchtrecht een belangrijke rol. De groep financieel adviseurs is veel diffuser, de instapeisen zijn minder stringent, er is geen vergelijkbaar systeem van formeel mentorschap en de normerende werking van een beroepsvereniging met tuchtrecht ontbreekt.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of ik kan toelichten hoe het een en ander in vergelijkbare (Europese) lidstaten is geregeld.

In Europese regelgeving zijn de vakbekwaamheidseisen veelal per onderwerp bepaald. Zo kent de richtlijn betreffende verzekeringsbemiddeling (IMD) andere regels op het gebied van vakbekwaamheid dan de richtlijn voor hypotheken. Echter, het streven is om dit in de toekomst zoveel mogelijk in overeenstemming met elkaar te brengen. In de IMD is vakbekwaamheid een open norm (minimum harmonisatie). Lidstaten hebben daardoor ieder een eigen oplossing gekozen. Thans wordt in Europa over een herziening van de IMD onderhandeld, waarbij het de ambitie is om de lat hoger te leggen.

De vakbekwaamheidsregels voor beleggingsadviseurs die uit MiFID volgen betreffen maximum harmonisatie. Er geldt geen verplicht diplomastelsel. Het Verenigd Koninkrijk (VK) heeft dit echter naast zich neergelegd; zij kennen wel degelijk een diplomaplicht voor beleggingsadviseurs. Nederland heeft dit destijds bij de inwerkingtreding kort overwogen, maar er uiteindelijk voor deze groep niet voor gekozen. De vraag is of het VK na de herziening van MiFID nog kan afwijken. Als de herziene Mifid die mogelijkheid biedt zal ik die afweging opnieuw maken.

Overigens kiest het VK er ook voor om het niveau van vakbekwaamheid op te schroeven (van niveau 3 naar niveau 5 of 6). Zij vinden dat dit past bij de rol van de adviseur in een toenemende complexe wereld. Dit is in lijn met de tendens in ons vakbekwaamheidsbouwwerk om het niveau te verhogen, met name in de meer complexe modules. Dat is in 2012 met pensioenadvisering gebeurd en nu met de kwalificaties Inkomen en Vermogensopbouw.

De leden van de VVD-fractie vragen of er een evaluatie heeft plaats gevonden en wat daarvan de uitkomst was. Het huidige diplomastelsel is zeven jaar geleden geïntroduceerd en in 2011 geëvalueerd, hetgeen heeft geleid tot een aantal wijzigingen die in werking treden op 1 januari a.s.

In mei 2011 heb ik de Kamer hierover geïnformeerd middels een brief met de evaluatie als bijlage. De evaluatie vond plaats naar aanleiding van signalen van de Tweede Kamer, toezichthouders, marktpartijen en consumentenorganisaties waaruit bleek dat verbeteringen van het bouwwerk noodzakelijk zijn. Het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) hebben bijdragen geleverd aan de evaluatie. Voor de volledige uitkomsten van de evaluatie verwijs ik naar het evaluatiedocument. Ik zal hier kort ingaan op de algemene conclusie en enkele specifieke bevindingen waarover vragen zijn gesteld:

  • Uit onderzoeken van de AFM is het beeld ontstaan dat een groot aantal adviseurs de vaardigheden mist om op goede wijze een adviesgesprek te doorlopen. Het inrichten en structureren van het gesprek is vaak onvoldoende. In het evaluatiedocument in de bijlage wordt een aantal voorbeelden genoemd.

  • Ook kennis blijkt in de praktijkwaarneming van de AFM vaak een beperkende factor te zijn. Om passend te adviseren constateert de AFM dat meer kennis benodigd is dan specifiek noodzakelijk voor de advisering van een bepaald product conform de modulestructuur. De AFM concludeert dat er wel enige vooruitgang zit in de kwaliteit van advisering maar dat het tempo van verbetering te laag is.

  • Over PE wordt in de evaluatie opgemerkt dat het onvoldoende mogelijk is om de kwaliteit van het huidige systeem te borgen en adequaat toezicht te houden. Er is een stroming richting het laagste niveau zichtbaar. De reden daarvoor kan zijn dat bij PE-instituten op verschillende wijzen vorm kan worden gegeven aan de toetsing door middel van het zogenaamde «toetsend element». In de praktijk blijkt dat veruit het grootste gedeelte van de markt aan de PE-plicht voldoet door het volgen van een PE-programma en niet door het afnemen van een PE-toets bij een exameninstituut. Een van de redenen daarvoor kan zijn dat de slagingspercentages bij PE-instituten over het algemeen een stuk hoger liggen dan bij exameninstituten. In een ideale wereld zouden deze hoge slagingspercentages een teken kunnen zijn van de effectiviteit van een PE-programma. De toezichtervaringen van het CDFD in de PE-cyclus leren echter dat het niveau van de PE-programma’s te laag was. Het CDFD heeft in de cyclus van 2011 maatregelen genomen om de handhaving van het wettelijk minimumniveau te bevorderen, doch het CDFD heeft meermaals aangegeven dat dat in de bestaande systematiek niet op een duurzame en kosteneffectieve manier te borgen is.

De leden van de VVD fractie vragen mij een inschatting te maken van de gevolgen na invoering van de verplichte PE-examinering. Mijn verwachting is dat de PE-examinering geen grote gevolgen heeft voor vakbekwame financiële dienstverleners die momenteel actief zijn in de markt. Op dit moment dient iedere dienstverlener er reeds zorg voor te dragen dat zijn medewerkers altijd vakbekwaam zijn. De eisen zijn iets opgeschroefd. Het effect daarvan is dat adviseurs hun vakbekwaamheid op een hoger niveau moeten brengen, voor zover men daar al niet aan voldeed. Dat zou echter zonder verplichte toets ook moeten. Ik verwacht niet dat consumenten door de nieuwe vakbekwaamheidseisen meer richting aanbieders worden gedwongen. Er vervalt zelfs een voordeel dat aanbieders mogelijk hadden (kenden geen diplomaplicht).

De leden van de VVD fractie vragen voorts op welke wijze de AFM toezicht zal houden ten aanzien van het nieuwe vakbekwaamheidsbouwwerk. De AFM zal net als nu het geval is risico georiënteerd toezicht houden op de nakoming van de PE verplichting. Dit betekent dat de AFM acteert op signalen en daar optreedt waar zij de grootste risico’s ziet. Alle financiële ondernemingen dienen via de bedrijfsvoering zorg te dragen dat de adviseur «permanent actueel» op de hoogte is van relevante ontwikkelingen in zijn vakgebied. Financiële ondernemingen zijn zelf verantwoordelijk deze open norm intern te organiseren. Ook nu al zijn financiële ondernemingen verplicht om via de bedrijfsvoering er voor te zorgen dat hun klantmedewerkers te allen tijde vakbekwaam zijn. Als de AFM een onderzoek uitvoert dan zal zowel gekeken worden naar de diploma’s en PE als naar hoe de financiële onderneming via de bedrijfsvoering een permanent actuele vakbekwaamheid borgt van haar klantmedewerkers.

In het nieuwe systeem worden de adviesvaardigheden en het professioneel gedrag in elke module opnieuw getoetst, zoals deze leden opmerken. Er is gekozen voor het modulegewijs toetsen omdat vaardigheden, competenties en integriteit pas in de context hun concrete invulling krijgen. Van een pensioenadviseur worden immers andere vaardigheden verlangd dan van een schadeadviseur. In eerste instantie zal dit gebeuren door het gebruik van automatisch na te kijken vragen. In een dergelijke omgeving kunnen adviesvaardigheden en professioneel gedrag bijvoorbeeld middels een film of beschrijving van een praktijkvoorbeeld worden getoetst waarbij de kandidaat vervolgens dient aan te geven welke reactie van de adviseur adequaat is. Op termijn is uitbreiding naar serious gaming denkbaar, zodra dat een kosteneffectieve toetsing mogelijk maakt.

De leden van de VVD-fractie vragen uit welke onderzoeken blijkt dat teveel adviseurs onvoldoende vakbekwaam zijn en wat het percentage van de adviseurs is dat momenteel niet vakbekwaam is?

Uit verschillende onderzoeken van de AFM is gebleken dat er nog veel mis is met de kwaliteit van advisering. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de grote onderzoeken naar hypotheekadvies en Tweede Pijler pensioenadvies. Ook op het gebied van vermogensopbouw en consumptief krediet heeft de AFM belangrijke tekortkomingen geconstateerd. Dit wijt de AFM onder meer aan de vakbekwaamheid van de adviseur. Ook andere elementen zoals provisie en het financiële product zelf spelen een rol bij «misselling». De verhoging van de vakbekwaamheidseisen is dan ook onderdeel van een groter pakket van maatregelen om de kwaliteit van financiële dienstverlening te verbeteren.

In 2010 heeft de AFM onderzoek verricht naar de vakbekwaamheid van 450 willekeurige financiële dienstverleners. Getoetst is of de benodigde diploma’s en PE certificaten op orde waren. Bijna 82% van de onderzochte kantoren voldeed aan de vakbekwaamheidseisen. De overige kantoren voldeden niet. In de meeste gevallen waren de PE certificaten niet behaald. Eind 2011 heeft de AFM in een nieuwe steekproef getoetst of de PE certificaten 2010–2011 behaald waren. Alle 15 geselecteerde kantoren bleken op dat moment te voldoen aan de PE verplichting. Het probleem van de huidige PE is echter niet zozeer de naleving. Zoals uit de evaluatie bleek is er bij PE een duidelijke stroming richting het laagste niveau zichtbaar en het CDFD geeft aan dat het tegen die achtergrond niet mogelijk is om de kwaliteit van het huidige systeem op een redelijke manier duurzaam te borgen. In het nieuwe stelsel wordt een uniform niveau middels centrale toetsing gegarandeerd. Via deelname aan een (vrijblijvend) programma is dat niet mogelijk.

De leden van de VVD-fractie vragen of de minister het redelijk en haalbaar vindt dat een allround verzekeringsadviseur of financieel adviseur met particulieren en eenvoudige MKB-bedrijven als klant, uiterlijk op 1 juli 2015 waarschijnlijk 5 diploma’s moet hebben verworven. Ik verwacht deels dat adviseurs zich steeds meer gaan specialiseren en hun activiteiten gaan beperken tot één of twee beroepskwalificaties waarbij de consument waar nodig zal worden doorverwezen naar een relevante andere specialist. Daarnaast is het bouwwerk van de verschillende modules zodanig opgebouwd dat met het behalen van één extra deel-diploma al snel over een extra terrein geadviseerd mag worden, als gevolg van de synergie met andere modules.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie geven aan van mening te zijn dat elke adviseur die consumenten van financieel advies voorziet moet voldoen aan enkele minimale vakbekwaamheidseisen. Zij vragen in dat kader naar de verhouding tussen vakbekwaamheid- en het Europees recht aangaande het vrije verkeer van diensten. In de vakbekwaamheidseisen, zowel de oude als de nieuwe, wordt geen onderscheid gemaakt tussen Nederlandse dienstverleners en dienstverleners uit andere lidstaten: iedere financiële dienstverlener dient zorg te dragen voor de vakbekwaamheid van zijn werknemers en andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan consumenten of cliënten. Voor zover dit voor dienstverleners uit een andere lidstaat een belemmering oplevert om in Nederland diensten te verlenen, is dit geoorloofd met het oog op de belangen die met de vakbekwaamheidseisen worden beschermd.

Overigens bestaat voor houders van vakbekwaamheidsdiploma’s behaald in de Europese Unie (en Zwitserland) de mogelijkheid om een verzoek voor waardering en erkenning in te dienen bij het CDFD. Dit betekent dat beoordeeld wordt in hoeverre het diploma gelijk gesteld wordt met de Wft-kwalificaties en eventueel welke kennis ontbreekt. Dit is een nationale verplichting en vloeit voort uit artikel 5 Algemene Wet erkenning EG Beroepskwalificaties. Het CDFD is aangewezen om deze taak uit te voeren voor wat betreft de WFT-diploma’s.

Verder vragen deze leden of met het nieuwe voorstel voor een toelatingsexamen ook het oude onderscheid tussen kleine en grote adviesondernemingen – met betrekking tot bekwaamheidsvereisten voor adviseurs – verdwijnt. Het antwoord luidt bevestigend. Waar in het oude stelsel alleen bij kleinere onderneming (deels) sprake was van een diplomaplicht, zal onder het nieuwe stelsel iedere adviseur, ongeacht de grootte van de onderneming waar de adviseur werkzaam is, over de relevante diploma’s dienen te beschikken.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts waarom gekozen is voor het verplichte driejaarlijkse herhaalexamen voor financieel adviseurs en niet voor een PE-puntenstelsel, waarbij deze leden vragen om in te gaan op de verhouding tot andere beroepsgroepen zoals advocaten, notarissen of artsen.

Permanente educatie is niet nieuw; ook in het huidige stelsel is een vorm van PE vereist. Een groot gedeelte van de markt voldoet thans aan de PE-plicht door het volgen van een PE-programma. Uit de in 2011 uitgevoerde Evaluatie Vakbekwaamheidsbouwwerk Financiële Dienstverleners blijkt echter dat het stelsel niet naar behoren werkt. Bij PE is er een stroming richting het laagste niveau zichtbaar en het CDFD geeft aan dat het tegen die achtergrond niet mogelijk is om de kwaliteit van het huidige systeem op een redelijke manier duurzaam te borgen.

Om de kwaliteit van het PE-stelsel te versterken, heb ik gekozen voor een combinatie van bedrijfsvoeringeisen en PE-examens. Financiële dienstverleners dienen ervoor te zorgen dat hun bedrijfsvoeringsmodel het bijhouden van actuele ontwikkelingen te allen tijde real-time borgt, zodat deze op een adequate manier door de medewerkers worden opgepakt en toegepast. Om vast te stellen of de adviseurs de actualiteiten van de afgelopen periode goed tot zich hebben genomen, worden zij verplicht periodiek een PE-examen af te leggen. Deze beoogde systematiek kent een aantal voordelen. Ten eerste kunnen ondernemingen permanente educatie in brede zin op hun eigen manier vormgeven. Zij kunnen de permanente borging van vakbekwaamheid op een manier inrichten die het beste aansluit bij de eigen onderneming. Gecombineerd met de centrale examenbank is er hierdoor geen mechanisme voor accreditatie van en toezicht op opleidingen nodig. Een dergelijk mechanisme zou de nodige kosten met zich meebrengen. Bovendien zou, gezien de tendens richting het laagste niveau, het zeer de vraag zijn of de kwaliteit op deze manier op duurzame wijze geborgd kan worden.

Ten tweede is het beoogde systeem ook voor adviseurs efficiënter. Gezien de eis aan ondernemingen om actuele ontwikkelingen real-time te borgen, zullen adviseurs in principe ook permanent op de hoogte zijn van de laatste ontwikkelingen. Het PE-examen zal daardoor geen probleem moeten zijn. Voor adviseurs kan bijgevolg de frequentie omlaag waarmee zij aan hoeven te tonen aan PE te hebben voldaan, namelijk van eenmaal in de anderhalf jaar naar eenmaal in de drie jaar. Een systeem van PE-punten zal een grotere additionele inspanning vragen van de adviseur zelf met de nadruk op tijdsinspanning in plaats van «output». Het is daarom de vraag of de individuele adviseur met een dergelijk alternatief puntenstelsel qua tijdsbeslag en dus ook kosten beter af is.

Uiteraard is een stelsel met PE-punten, zoals bij artsen, notarissen en advocaten gebruikelijk is, overwogen. Deze beroepsgroepen verschillen echter van de financieel adviseurs. Zo is er bij deze beroepsgroepen sprake van een duidelijk afgebakende groep, zijn er hoge instapeisen (waaronder een afgeronde academische opleiding), is er een beroepsvereniging, kent men een systeem met formele mentoren (bijvoorbeeld de patroon in de advocatuur) en speelt de normerende werking van het tuchtrecht een belangrijke rol. De groep financieel adviseurs is veel diffuser, de instapeisen zijn minder stringent, er is geen vergelijkbaar systeem van formeel mentorschap en de normerende werking van een beroepsvereniging met tuchtrecht ontbreekt. Gezien de verschillen en de hierboven besproken aspecten, ben ik van mening dat het beoogde stelsel van PE de meest efficiënte oplossing is om het kwaliteitsniveau van PE, binnen de huidige vakbekwaamheidsystematiek, te versterken.

De leden van de PvdA-fractie zijn voorts kritisch op de mogelijkheid tot onbeperkte herkansing voor het nieuwe Wft PE-examen en vragen naar de mogelijkheden om het aantal herkansingsmogelijkheden in te perken. Een individuele diplomahouder dient in de nieuwe situatie uiterlijk 36 maanden na het behalen van het initiële diploma of het vorige PE-examen met goed gevolg een PE examen te behalen. Binnen deze 36 maanden mag een adviseur onbeperkt herkansen. Hoewel ik geen principiële bezwaren heb tegen het inperken van de herkansingsmogelijkheden – via de bedrijfsvoering horen adviseurs immers op de hoogte te zijn van alle relevante ontwikkelingen en moet het PE-examen daarom geen probleem opleveren – begrijp ik de zorgen vanuit de sector over PE-examinering. Ik hoop dat de onbeperkte herkansingsmogelijkheden een deel van die zorgen wegneemt.

De leden van de PvdA-fractie merken terecht op dat de Wft PE examenbank in 2014 operationeel wordt. In dat verband vragen deze leden zich af, hoe voor deze periode de kwaliteit van het Wft PE-examen zeker wordt gesteld. Zoals ook uit de evaluatie naar voren kwam, is op dit moment – dus voor de centrale examenbank operationeel is – de kwaliteit van PE-examens niet duurzaam gewaarborgd. In het nieuwe stelsel zal dat wel het geval zijn.

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie naar de wijze van examinering binnen het PE-stelsel, in het bijzonder of bepaalde specialisaties specifiek getoetst worden er dat er een generiek examen wordt afgenomen. De PE-examens zullen, in overeenstemming met de na overleg met de sector gewijzigde modulestructuur, ook per module afgenomen worden. Er is geen sprake van generieke PE-examens.

De leden van de PvdA-fractie vragen eveneens naar de timing van de Wft PE-toetsing. Kan een adviseur «op tijd» de benodigde PE-examens doen, zodat de adviseur voor het verstrijken van de drie jaar duidelijkheid heeft over de geldigheid van zijn diploma? In het initiële voorstel was sprake van een minimumperiode van 18 maanden tussen twee opvolgende PE-examens. Om tegemoet te komen aan de wens om een adviseur in een eigen gekozen tempo PE te laten behalen, is de minimumperiode van 18 maanden tussen examens komen te vervallen. Kennis over de laatste actuele ontwikkelingen wordt immers geborgd door het bedrijfsvoeringsmodel van de financiële onderneming. Er staat een financieel adviseur dus niets in de weg om op tijd, dat wil zeggen voor het verstrijken van de drie jaar, het nieuwe PE-examen af te leggen.

Tot slot informeren de leden van de PvdA-fractie naar de handhaving van het «examenvereiste» voor financieel adviseurs.

De AFM zal net als nu het geval is risico georiënteerd toezicht houden op de nakoming van de PE verplichting. Dit betekent dat de AFM acteert op signalen en daar optreedt waar zij de grootste risico’s ziet. Alle financiële ondernemingen dienen via de bedrijfsvoering zorg te dragen dat de adviseur «permanent actueel» op de hoogte is van relevante ontwikkelingen in zijn vakgebied. Financiële ondernemingen zijn zelf verantwoordelijk deze open norm intern te organiseren. Ook nu al zijn financiële ondernemingen verplicht om via de bedrijfsvoering er voor te zorgen dat hun klantmedewerkers te allen tijde vakbekwaam zijn. Als de AFM een onderzoek uitvoert dan zal zowel gekeken worden naar de diploma’s en PE als hoe de financiële onderneming via de bedrijfsvoering een permanent actuele vakbekwaamheid borgt van haar klantmedewerkers.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV vragen zich af wat de gevolgen zijn van de verplichte examinering voor bestaande assurantiediploma’s/bestaande gevallen. Een Wft-diploma dat op dit moment geldig is zal zijn waarde niet verliezen. Wel kan het zo zijn dat kandidaten beschikken over een bestaand deeldiploma wat op zichzelf onvoldoende is om omgewisseld te worden voor een van de nieuwe modules in het vakbekwaamheidbouwwerk. Zij dienen dan zelf zorg te dragen voor het behalen van diploma’s die gelijk gesteld zijn met de nieuwe modules. CDFD werkt momenteel aan een diplomagelijkstellingenoverzicht wat op korte termijn op haar website zal worden geplaatst.

Er zijn momenteel overigens heel veel verschillende diploma’s in omloop. Nadat een inhaalexamen behaald is kan het oude diploma verwisseld worden voor een nieuw diploma. Dat inhaalexamen zal onderdeel uitmaken van de eerste PE-ronde. Men hoeft daarvoor dus niet vaker examen te doen. De toets kent – naast de actualiteiten – voor het eerst een opwaardering naar vaardigheden en professioneel gedrag en bij twee van de elf kwalificaties (Inkomen en Vermogensopbouw) ook een aantal extra inhoudelijke eisen.

De omwisseling zal leiden tot meer overzicht en eenduidigheid waardoor het makkelijker wordt om het vakbekwaamheidniveau van kandidaten te beoordelen. Dit is goed voor de mogelijkheden om, als men dat wenst, van werkgever te wisselen, hetgeen voor zowel werkgevers als werknemers prettig is. Ook het voor het CDFD en de AFM kent een eenduidig diplomasysteem voordelen.

De wijzigingen van de vakbekwaamheidseisen voor financiële dienstverleners brengen voor de sector geen administratieve lasten met zich mee. Wel zijn er inhoudelijke nalevingskosten verbonden aan de wijzigingen. Zoals ik in 2012 opgenomen heb in de paragraaf «Administratieve lasten» bij het Besluit gedrag financiële ondernemingen» bedragen de inhoudelijke nalevingskosten van de diplomaplicht in de jaren 2015–2018 jaarlijks € 13,6 mln. Daar staat een besparing tegenover van € 10,3 mln. in deze periode door de wijzigingen op het gebied van PE. De totale structurele inhoudelijke nalevingskosten bedragen € 3,3 mln. in de jaren 2015–2018. Dit moet worden afgezet tegen de totale omvang van de adviesbranche.Vanaf 2018 bedragen de jaarlijks structurele inhoudelijke nalevingskosten voor PE € 340.000. Deze daling is het gevolg van het verruimen van de PE periode van 1,5 jaar naar 36 maanden.

De leden van de PVV-fractie vragen mijn mening over de afname van «misselling» n.a.v. de wijzigingen op het gebied van PE. Zoals ik al eerder aangaf maken de nieuwe vakbekwaamheidseisen onderdeel uit van een totaalpakket van maatregelen (met provisieverbod, toezicht op productontwikkeling en dienstverleningsdocument). De bijdrage van deze maatregel is vooral de kwaliteit van advies te verbeteren, waardoor het risico dat een klant aan een voor hem of haar ongeschikt product of oplossing wordt gekoppeld afneemt. Dit draagt uiteraard bij aan het voorkomen van «misselling».

De leden van de PVV-fractie vragen wat de consument in de praktijk zal merken van de verplichte PE-examinering en of er sprake zal zijn van een kostenstijging. Ik ga er vanuit dat de consument een adviseur tegenover zich zal treffen die helemaal op de hoogte is van de laatste actuele ontwikkelingen op zijn vakgebied en voor wie het bovendien niet loont dat structureel te laten versloffen. Ik verwacht niet dat de consument een substantieel hoger tarief voor advisering in rekening wordt gebracht aangezien er slechts sprake is van een zeer geringe stijging van de inhoudelijke nalevingkosten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie vragen om cijfers ten aanzien van «misselling.» Reeds in haar jaarverslag van 2008 signaleert de AFM risico’s op misseling, de verkoop van producten die niet geschikt zijn voor de klant. Ook signaleert de AFM dat de kwaliteit van advies, de adviesvaardigheden en de transparantie in de financiële dienstverlening nog onvoldoende zijn – dit bleek bijvoorbeeld uit onderzoeken naar hypotheekadvies en Tweede Pijler pensioenadvies – en er nog aanzienlijke ruimte voor verbetering bestaat. Zoals ik al eerder aangaf maken de nieuwe vakbekwaamheidregels deel uit van een pakket van maatregelen om «misseling» tegen te gaan. Ook het provisieverbod maakt deel uit van dit pakket. Het is lastig om nu reeds effecten te benoemen van het provisieverbod wat in januari van dit jaar in werking is getreden, al zijn de eerste signalen positief. De kracht zit deels ook in de combinatie van maatregelen die ieder bijdragen aan een goede advisering en de verkoop van geschikte producten aan consumenten en elkaar onderling versterken.

De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen gesteld over een studiepuntensysteem versus verplichte PE examinering die ik hieronder zal beantwoorden. Zoals ik al eerder schetste is het nieuwe vakbekwaamheidsysteem tweeledig: een diplomamodel met periodieke PE-examens voor adviseurs en de verplichting dat de financiële dienstverlener continu en aantoonbaar de vakbekwaamheid van de adviseurs moet borgen. Deze laatste verplichting geldt op dit moment al. Daarnaast dienen er momenteel PE punten behaald te worden via programma’s of een examen binnen een termijn van anderhalf jaar. Vanaf 2014 wordt de PE termijn verruimd naar drie jaar en om er zeker van te zijn dat een adviseur ook daadwerkelijk beschikt over de benodigde kennis wordt dit getoetst middels een PE-examen. Als een adviseur van mening is dat hij voldoende op de hoogte is van de actuele PE ontwikkelingen, die hij zich middels het bedrijfsvoeringmodel ook dagelijks eigen moet hebben gemaakt, en geen extra cursus besluit te volgen dan kan hij dus goedkoper uit zijn dan in de huidige situatie waarin het merendeel van de adviseurs kiest voor een PE programma in plaats van het afnemen van enkel een PE examen. Het bijhouden van het vak moet dus middels het bedrijfsvoeringsmodel continu plaats vinden en de examinering is het toetsend element.

De leden van de SP fractie vragen zich af wat de kosten zijn voor het afleggen van een examen. Het is lastig om hier op voorhand een inschatting van te maken. De prijs van een examen zal bestaan uit een kostendekkend gedeelte wat van overheidswege in rekening wordt gebracht (vergoeding voor de werkzaamheden voor beheerder Dienst Uitvoering Onderwijs, DUO, en de kosten van databank en content) en een opslag vanuit de exameninstituten. Verwacht wordt dat de prijs van een examen vanuit de overheid maximaal enkele tientallen euro’s zal kosten. Ik verwacht dat niet alle adviseurs voor alle beroepskwalificaties examen gaan doen. Zoals ik al eerder aangaf verwacht ik dat ook adviseurs zich gaan specialiseren in een of twee beroepskwalificaties en dat er sprake zal zijn van een model waarbij consumenten in de toekomst voor specifiek advies worden doorverwezen. Zolang een adviseur zich kan onderscheiden met goed, vakkundig advies gericht op de specifieke vraag van de consument verwacht ik dat er voldoende vraag naar advies zal zijn vanuit de consumentenmarkt, ook voor kleinere financiële dienstverleners.

De vakbekwaamheidseisen die gesteld worden aan een financieel adviseur en vastgelegd zijn in de Wft, verschillen van de eisen die gesteld worden aan de beleggingsadviseur die zijn vastgelegd in MiFID. Deze verschillen waren er al en zijn terug te voeren op de Europese regelgeving. In de MiFID worden er wel eisen gesteld aan vakbekwaamheid van beleggingsadviseurs maar is er geen diplomasysteem. Elke beleggingsonderneming heeft de verplichting om de vakbekwaamheid op een adequate wijze te regelen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de AFM in het nieuwe stelsel zal toetsen of de kennis van een financieel dienstverlener actueel is. Ook vragen zij de combinatie van het borgen van het bijhouden van actuele ontwikkelingen via de bedrijfsvoering en PE-examinering niet dubbelop is. In het nieuwe stelsel wordt de PE eens in de drie jaar getoetst met een examen. Daarnaast moet de financiële onderneming er via zijn bedrijfsvoering zorg voor dragen dat zijn adviseurs permanent op de hoogte zijn van de actuele ontwikkelingen die relevant zijn voor zijn vakgebied. Als bijvoorbeeld relevante (fiscale) regelgeving wijzigt, is het van belang dat adviseurs dat direct meenemen in de adviespraktijk en niet wachten totdat het PE examen plaatsvindt. Het borgen van aandacht voor actuele ontwikkelingen via de bedrijfsvoering en PE-examinering liggen daarom is elkaars verlengde en zijn beide van belang voor het goed werkend stelsel van PE.

De AFM zal risico georiënteerd toezicht houden op borging van vakbekwaamheid. Dit betekent dat de AFM acteert op signalen en daar optreedt waar zij de grootste risico’s ziet. Als de AFM een onderzoek uitvoert dan zal zowel gekeken worden naar de diploma’s en PE certificaten als hoe de financiële onderneming via de bedrijfsvoering een permanent actuele vakbekwaamheid borgt van haar klantmedewerkers.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie vragen of ik bekend ben met het Beleggen-A diploma en met het vereiste voor assurantie-adviseurs om jaarlijks de zogenaamde PE-punten te behalen om hun vergunning niet kwijt te raken. Het Beleggen-A diploma waarnaar deze leden verwijzen in de vragen is bij mij niet bekend, ik neem aan dat deze leden het diploma Assurantiebemiddeling A bedoelen. Ik ben bekend met het huidige PE-ysteem waarbij jaarlijks een PE-certificaat behaald dient te worden. De leden van de CDA-fractie refereren in hun vraag naar het PE inhaalexamen voor bestaande diplomahouders. Dit examen is in feite een PE-plus examen en bestaat ten eerste uit vragen die betrekking hebben op actualiteiten. De module Inkomen en de module Vermogen zijn daarnaast inhoudelijk gewijzigd, waardoor deze inhaalexamens ook gedeeltelijk uit inhoudelijke vragen zal bestaan die betrekking hebben op de initiële Wft modules Inkomen en Vermogen. Tot slot worden vaardigheden en professioneel gedrag getoetst. Een Wft-diploma dat op dit moment geldig is, zal zijn waarde niet verliezen. Wel kan het zo zijn dat kandidaten beschikken over een deeldiploma dat op zichzelf niet voldoende overeenstemt met één van de nieuwe modules en daardoor niet één op één omgewisseld kan worden. Zij dienen dan zelf zorg te dragen voor het behalen van diploma’s die gelijk gesteld zijn met de nieuwe modules. Het CDFD werkt momenteel aan een diplomagelijkstellingenoverzicht dat op korte termijn op haar website zal worden geplaatst.

Er zijn momenteel overigens heel veel verschillende diploma’s in omloop. Nadat een inhaalexamen behaald is, kan het oude diploma verwisseld worden voor een nieuw diploma dat zal leiden tot meer overzicht en eenduidigheid, waardoor het makkelijker wordt om het vakbekwaamheidniveau van kandidaten te beoordelen. Dit kan het switchen van werkgever vergemakkelijken. Ook voor het CDFD en de AFM heeft een eenduidig diplomasysteem voordelen.

De leden van de CDA-fractie vragen tot slot of de groep assurantieadviseurs die jaarlijks trouw haar punten haalt niet moet worden vrijgesteld. Ik ben geen voorstander van het vrijstellen van assurantiebemiddelaars. Voor zover zij adviseren, dient de vakbekwaamheid goed en actueel te zijn en dat borgt het nieuwe systeem beter dan het oude. Adviseurs die hun vakbekwaamheid goed bijhielden en houden zullen ook in het nieuwe stelsel goed aan de eisen kunnen voldoen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De minister schrijft dat uit verschillende onderzoeken van de AFM is gebleken dat te vaak adviseurs onvoldoende vakbekwaam zijn. De leden van de D66-fractie vragen de minister uit welke onderzoeken blijkt dat adviseurs te vaak onvoldoende vakbekwaam zijn en of deze conclusie geldt voor alle vakgebieden waarvoor nu verplichte PE-examens worden ingevoerd.

Uit verschillende onderzoeken van de AFM is gebleken dat er nog veel mis is met de kwaliteit van advisering. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de grote onderzoeken naar hypotheekadvies en Tweede Pijler pensioenadvies. Ook op het gebied van vermogensopbouw en consumptief krediet heeft de AFM belangrijke tekortkomingen geconstateerd. Dit wijt de AFM onder meer aan de vakbekwaamheid van de adviseur. Bij de AFM is bovendien het beeld ontstaan dat het niet alleen schort aan de inhoudelijke kennis, maar ook aan vaardigheden zoals bijvoorbeeld luisteren, doorvragen en een vertaalslag maken naar een passend product.

In haar jaarverslag 2010 geeft de AFM aan dat uit voorlopige onderzoekscijfers blijkt dat ongeveer twintig procent van de financiële dienstverleners niet of niet volledig voldoet aan de huidige vakbekwaamheidseisen. Ook blijkt dat het lastig is om op grond van het huidige stelsel goed toe te zien op de vakbekwaamheid van alle adviseurs. Het probleem van de huidige PE is echter niet zozeer de naleving. Zoals uit de evaluatie bleek is er bij PE een duidelijke stroming richting het laagste niveau zichtbaar en het CDFD geeft aan dat het tegen die achtergrond niet mogelijk is om de kwaliteit van het huidige systeem op een redelijke manier duurzaam te borgen. In het nieuwe stelsel wordt een uniform niveau middels examens gegarandeerd. Via een (vrijblijvend) programma is dat niet mogelijk.

Andere elementen zoals provisie en het financiële product zelf spelen uiteraard ook een rol bij misselling. De verhoging van de vakbekwaamheidseisen is dan ook onderdeel van een groter pakket van maatregelen.

De leden van de D66-fractie vragen naar een vergelijking van het nieuwe systeem voor vakbekwaamheid en systemen zoals die voor andere kennisintensieve beroepen (artsen, advocaten en notarissen) worden gehanteerd. In navolging van de beantwoording op vergelijkbare vragen van de leden van de VVD-fractie schets ik hieronder de vakbekwaamheidvereisten van medisch specialisten en advocaten:

  • Medisch specialisten hebben per type specialisatie een beroepsvereniging die de PE regelt. Internisten dienen zich bijvoorbeeld iedere 5 jaar opnieuw te registreren en dienen hiervoor PE punten te behalen en aan te tonen voldoende praktijkuren te hebben gemaakt. PE punten kunnen behaald worden door een aantal uren verplichte nascholing middels cursussen of conferenties waartoe een aantal punten zijn toegewezen. De nascholing en praktijkuren betreffen jaarlijkse verplichtingen.

  • Advocaten dienen verplicht hun vakbekwaamheid te onderhouden door jaarlijks opleidingspunten te behalen. Die hebben deels betrekking op juridische kennis en deels op vaardigheden en kunnen behaald worden middels het bijwonen van een geaccrediteerde opleiding en/of seminar/congres.

Hierbij wil ik wel opmerken dat deze beroepsgroepen verschillen van financieel adviseurs. Zo is er bij bovengenoemde beroepsgroepen sprake van een duidelijk afgebakende groep, zijn er hoge instapeisen (waaronder een afgeronde academische opleiding), is er een beroepsvereniging, kent men een systeem met formele mentoren (bijvoorbeeld de patroon in de advocatuur) en speelt de normerende werking van het tuchtrecht een belangrijke rol. De groep financieel adviseurs is veel diffuser, de instapeisen zijn minder stringent, er is geen vergelijkbaar systeem van formeel mentorschap en de normerende werking van een beroepsvereniging met tuchtrecht ontbreekt.

De leden van de D66-fractie wijzen erop dat sinds 1 januari het provisieverbod voor complexe financiële producten is ingegaan en vragen of de effecten van deze maatregel zijn meegewogen bij de beoordeling van de noodzaak om de vakbekwaamheid te vergroten. Het provisieverbod en de nieuwe vakbekwaamheidregels maken onderdeel uit van een pakket van maatregelen om «misseling» tegen te gaan. Het is lastig om nu reeds effecten te benoemen van het provisieverbod wat in januari van dit jaar in werking is getreden. Daarnaast ligt de kracht deels in de combinatie van maatregelen die ieder bijdragen aan een goede advisering en de verkoop van geschikte producten aan consumenten en elkaar onderling versterken.

De leden van de D66-fractie vragen of het juist is dat een allround financieel adviseur/verzekeringsadviseur met een klantenkring van particuliere klanten en eenvoudige MKB-bedrijven vijf examens moet halen en vervolgens elke drie jaar voor elk van deze vijf diploma’s een PE-examen moet afleggen.

Het nieuwe vakbekwaamheidsysteem is modulair opgebouwd en bestaat uit een aantal beroepskwalificaties. Een beroepskwalificatie is vervolgens opgebouwd uit een aantal modulen. Bijvoorbeeld de adviseur «Consumptief krediet» dient de modulen «Basis» en «Consumptief krediet te behalen en de adviseur Hypothecair krediet de modulen «Basis», «Vermogen» en «Hypothecair krediet.» Het is mijn verwachting dat adviseurs hun PE-examen gaan afleggen per beroepskwalificatie en exameninstituten zullen deze mogelijkheid ook zeker aanbieden. In deze situatie zou er dus, afhankelijk van het aantal beroepskwalificaties, één keer in de drie jaar sprake zijn van het afleggen van een PE examen. Overigens kan ik mij voorstellen dat adviseurs zich gaan specialiseren in bepaalde beroepskwalificaties en dat financieel advies parallellen kan gaan vertonen met het medisch model waarin de huisarts, afhankelijk van de kwaal, doorverwijst naar één of meerdere medisch specialisten.

De leden van de D66-fractie hebben ten slotte een aantal vragen gesteld over het stelsel van PE-examens in verhouding tot de open norm dat medewerkers middels het bedrijfsvoeringmodel altijd vakbekwaam dienen te zijn. Zoals ik al eerder schetste is het nieuwe vakbekwaamheidsysteem tweeledig: een diplomamodel met periodieke PE-examens en de verplichting dat de financiële dienstverlener continu en aantoonbaar over actuele vakbekwaamheid moet beschikken. Op dit moment geldt er al een verplichting dat de financiële dienstverlener, via het bedrijfsvoeringmodel vakbekwaam dient te zijn. Daarnaast dienen er PE punten behaald te worden via programma’s of een examen binnen een termijn van anderhalf jaar. Vanaf 2014 wordt de PE termijn verruimd naar drie jaar. Om er zeker van te zijn dat een adviseur ook daadwerkelijk beschikt over de benodigde kennis wordt dit getoetst middels een PE-examen. Als een adviseur van mening is dat hij voldoende op de hoogte is van de actuele PE ontwikkelingen, die hij zich middels het bedrijfsvoeringmodel ook dagelijks eigen moet hebben gemaakt, en geen extra cursus besluit te volgen dan kan hij dus goedkoper uit zijn dan in de huidige situatie waarin het merendeel van de adviseurs kiest voor een PE programma in plaats van het afnemen van enkel een PE-examen. Het vak bijhouden moet dus middels het bedrijfsvoeringmodel continu plaatsvinden en de examinering is het toetsend element.


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven