29 481
Nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Wet verplichte beroepspensioenregeling)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 oktober 2004

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a

Onderdeel d komt te luiden:

d. beroepsgenoot: een natuurlijk persoon die deel uitmaakt van een bepaalde beroepsgroep;.

b

In onderdeel i, wordt «van enig andere vereniging» vervangen door: van enig andere organisatie.

c

Onderdeel j komt te luiden:

j. beroepspensioenfonds: een voor een bepaalde beroepsgroep werkend pensioenfonds, dat is opgericht ter uitvoering van een beroepspensioenregeling;.

2

In artikel 3, eerste lid, onderdeel b, wordt «die in de betrokken tak van beroep het beroep uitoefenen» vervangen door: die tot de beroepsgroep behoren.

3

In artikel 8, tweede lid, wordt «en vermeldt dat binnen vier weken tegen de inhoud van hetgeen is meegedeeld schriftelijk bij hem zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht» vervangen door: en vermeldt dat binnen vier weken bij hem zienswijzen omtrent het al dan niet voldoen aan artikel 3, eerste lid, onderdeel b, naar voren kunnen worden gebracht.

4

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a

Voor de tekst van artikel 10 wordt de aanduiding «1» geplaatst.

b

In het eerste lid wordt «de betrokken tak van beroep» vervangen door: de betrokken beroepsgroep.

c

Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Indien uitsluitend met betrekking tot de beroepsgenoten die in loondienst werkzaam zijn door de beroepspensioenvereniging niet is aangetoond dat nog wordt voldaan aan artikel 3, eerste lid, onderdeel b, trekt Onze Minister de verplichtstelling in afwijking van het eerste lid, slechts in met betrekking tot die groep.

5

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a

In het eerste lid wordt «artikel 12 lid» vervangen door: artikel 12.

b

In het tweede lid, onderdeel a, vervalt «en».

c

Onder vervanging van de punt aan het slot van het tweede lid, onderdeel b, door «, en» wordt na dat onderdeel een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. deze intrekking niet tot gevolg heeft dat de verplichtstelling slechts resteert voor beroepsgenoten die in loondienst werkzaam zijn.

6

In artikel 18, derde lid, en artikel 19, tweede lid, onderdeel a, wordt «tak van beroep» telkens vervangen door: beroepsgroep.

7

In artikel 44, tweede lid, wordt «het ingegaan» vervangen door: ingegaan.

8

In artikel 53, negende lid, wordt «ingevolge» vervangen door: op grond van.

9

In artikel 88 wordt «het niet naleven van artikelen» vervangen door: het niet naleven van voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen.

10

In artikel 90, tweede lid, wordt «wordt bepaalt» vervangen door: wordt bepaald.

11

In artikel 108 wordt «tak van beroep» vervangen door: beroepsgroep.

12

Artikel 110 komt te luiden:

Artikel 110. Wet inkomstenbelasting 2001

Artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 komt te luiden:

b. een pensioenregeling waaraan deelneming verplicht is op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, de Wet op het notarisambt of de Wet verplichte beroepspensioenregeling;.

13

In artikel 111 wordt na «ten aanzien waarvan artikel 3 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling toepassing heeft gevonden» telkens ingevoegd: of de pensioenregeling waaraan deelneming verplicht is op grond van de Wet op het notarisambt.

14

Artikel 112 komt te luiden:

Artikel 112. Wet op de vennootschapsbelasting 1969

Artikel 5, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 komt te luiden:

b. een pensioenregeling waaraan deelneming verplicht is op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, de Wet op het notarisambt of de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

15

In artikel 113 wordt «Wetstructuur» vervangen door: Wet structuur.

16

Artikel 114 komt te luiden:

Artikel 114. Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993

Artikel 13 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 wordt als volgt gewijzigd:

a. in het derde lid, onderdeel c, wordt «fondsen waarop de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling van toepassing is» vervangen door: fondsen waarop de Wet verplichte beroepspensioenregeling van toepassing is;

b. het derde lid, onderdeel d, komt te luiden:

d. het pensioenfonds waaraan deelneming verplicht is op grond van de Wet op het notarisambt.;

c. het vierde lid, onderdeel d, onder 1°, komt te luiden:

1°. een verplichtstelling op grond van de Wet verplichte beroepspensioenregeling of de Wet op het notarisambt; of

d. in het vierde lid, onderdeel d, onder 2°, wordt «verplichtstellingsbeschikking» vervangen door: verplichtstelling;

e. in het vierde lid vervalt onderdeel e, onder 1° alsmede de aanduiding «2°».

17

Na artikel 114 wordt een artikel ingevoegd, luidende;

Artikel 114a. Wet toezicht effectenverkeer 1995

In artikel 7, tweede lid, onderdeel k, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 wordt «als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, c, d, onderscheidenlijk l, van de Pensioenen spaarfondsenwet» wordt vervangen door «als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, c, d van de Pensioen- en spaarfondsenwet onderscheidenlijk artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling» en wordt «alsmede het pensioenfonds waarop de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds van toepassing is» vervangen door: alsmede het pensioenfonds, bedoeld in artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt.

18

Artikel 115 komt te luiden:

Artikel 115. Wet verevening pensioenrechten bij scheiding

Artikel 1, vierde lid, van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding wordt als volgt gewijzigd:

a. onderdeel e komt te luiden:

e. de Wet op het notarisambt;

b. onderdeel h komt te luiden:

h. een beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;.

19

Na artikel 115 worden een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 115a. Wet op het notarisambt

De Wet op het notarisambt wordt als volgt gewijzigd:

a. aan artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

l. het fonds: de Stichting Notarieel Pensioenfonds, bedoeld in artikel 113a, eerste lid.;

b. na titel IX wordt een titel ingevoegd, luidende:

TITEL IXA HET NOTARIEEL PENSIOENFONDS

Artikel 113a

1. De notarissen en kandidaat-notarissen zijn verplicht deel te nemen in de Stichting Notarieel Pensioenfonds, gevestigd te 's-Gravenhage.

2. In het bestuur van het fonds moeten notarissen en kandidaat-notarissen zitting hebben.

3. Met kandidaat-notarissen worden gelijkgesteld degenen die werkzaam zijn bij een door Onze Minister, gehoord het bestuur van het fonds, op haar verzoek aangewezen instelling, die de behartiging van notariële belangen beoogt. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regelen vastgesteld omtrent de aanwijzing van een instelling en de beëindiging van zodanige aanwijzing.

4. Notarissen, kandidaat-notarissen en overeenkomstig het derde lid aangewezen instellingen, alsmede degenen, die rechten op uitkering ontlenen aan het pensioenreglement zijn verplicht tot naleving van het bij of krachtens de statuten en de reglementen van het fonds te hunnen aanzien bepaalde.

Artikel 113b

1. Van de vaststelling en wijziging van het pensioenreglement van het fonds wordt een notariële akte opgemaakt.

2. De statuten en het pensioenreglement, alsmede de wijzigingen daarin behoeven de voorafgaande goedkeuring door Onze Minister. Alvorens deze goedkeuring te verlenen hoort Onze Minister De Nederlandsche Bank N.V. Van goedkeuring wordt mededeling gedaan in de Nederlandse Staatscourant.

3. Indien een wijziging van de beroepspensioenregeling heeft plaatsgevonden zendt het fonds binnen twee weken nadat de wijziging tot stand is gekomen een afschrift van die wijziging aan Onze Minister en De Nederlandsche Bank N.V.

Artikel 113c

1. De artikelen 1, 2, 18, tweede en derde lid, 19, 20 tot en met 50, 52, tweede lid, 53 tot en met 105 en 116, vijfde, elfde, dertiende, veertiende, vijftiende, zeventiende en twintigste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn van toepassing.

2. Artikel 17 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is van toepassing, met dien verstande dat in het eerste lid voor «verplichtstelling» wordt gelezen: verplichte deelneming op grond van artikel 113a van de Wet op het notarisambt.

3. De artikelen 15 en 116, zesde, zevende, negende, tiende, twaalfde en achttiende lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn van overeenkomstige toepassing.

4. Artikel 116, zestiende lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is ten aanzien van artikel 56, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

20

Artikel 116 wordt als volgt gewijzigd:

a

Het negende lid komt te luiden:

9. Artikel 32 is ten aanzien van aanspraken die zijn opgebouwd voor de inwerkingtreding van artikel 3, eerste lid, voorzover het aanspraken betreft die op de datum van inwerkingtreding van dat artikellid niet voldoen aan de eis van artikel 32, eerste lid, gedurende tien jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3, eerste lid, niet van toepassing, met dien verstande dat de financiering van die aanspraken ten minste in gelijke delen per kalenderjaar plaatsvindt. De Nederlandsche Bank kan toestaan dat, in afwijking van de eerste zin gedurende een langere periode, maar niet langer dan gedurende vijftien jaar geen toepassing wordt gegeven aan artikel 32, voor zover dat noodzakelijk is ter voorkoming van onaanvaardbare financiële gevolgen voor de betrokken beroepspensioenregeling of de betrokken beroepsgenoten.

b

In het twaalfde lid vervalt «29 en».

c

In het veertiende lid, wordt voor «38» ingevoegd: 37, derde lid.

d

In het negentiende lid wordt « tijdsip» vervangen door: tijdstip.

e

Het vierentwintigste lid komt te luiden:

24. Voor de toepassing van de artikelen 7, 8, 9, 11, 13, 42, 43, 72 en 73 wordt onder «beroepspensioenvereniging» gedurende het eerste jaar na inwerkingtreding van artikel 3, mede verstaan: voor de betrokken beroepsgroep voldoende representatieve organisatie van beroepsgenoten.

21

Na artikel 117 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 117a. Intrekking van de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds

De Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds wordt ingetrokken.

Toelichting

Algemeen

Het meest wezenlijke onderdeel van deze nota van wijziging is de aanpassing betreffende de notarissen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel was reeds aangekondigd dat ook de notarissen onder de werkingssfeer van onderhavig wetsvoorstel zullen worden gebracht.

Tot heden hebben de notarissen voor hun pensioenregeling aparte wetgeving, de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds (Wet van 16 september 1954, Stb. 407).

In die wet is geregeld dat iedere notaris en kandidaat-notaris deelnemer is in een notarieel pensioenfonds. Deze situatie is vergelijkbaar met die van de overheidswerknemers waarvoor in de Wet privatisering ABP is bepaald dat zij verplicht zijn deel te nemen in de Stichting pensioenfonds ABP. Beide «beroepsgroepen» hebben dus een wettelijke basis voor hun pensioen.

In het geval van de overheidswerknemers en het ABP is vervolgens zoveel mogelijk de «gewone» pensioenwetgeving, de PSW en ten dele de Wet Bpf 2000, van toepassing. Tot heden geldt echter voor de notarissen een geheel eigen regime. Noch de PSW, noch de Wet Bpr is op hen van toepassing.

De notarissen vallen daardoor ook onder een geheel eigen toezichtregime.

De wettelijke basis van het notarissenpensioen wordt in stand gelaten door middel van een aanvulling op de Wet op het notarisambt. Dit sluit aan op de bijzondere pensioenpositie zoals die tot heden bestaat en ook op de behoefte van de beroepsgenoten in het notariaat.

Op de beroepspensioenregeling en het pensioenfonds van de notarissen wordt zoveel mogelijk de «gewone» pensioenwetgeving voor beroepsgenoten van toepassing. Dit betekent dat op enkele uitzonderingen na, alle bepalingen uit het onderhavige wetsvoorstel van toepassing worden verklaard.

De bepalingen uit onderhavig wetsvoorstel die niet op de notarissen van toepassing worden, zijn niet verenigbaar met de uitzonderlijke pensioenpositie die de notarissen ten opzichte van de overige beroepsgenoten hebben.

De bepalingen betreffende de procedure van verplichtstelling, inclusief de voorwaarden van het draagvlak, worden niet van toepassing. De wettelijk verplichte deelname in het in de wet genoemde pensioenfonds is niet te rijmen met een verzoek om verplichtstelling.

Een beoordeling van het draagvlak voor de op de wet gebaseerde deelname is niet aan de orde. Een te laag draagvlak zou dan namelijk moeten leiden tot wijziging van de wet.

Met de in onderhavige nota van wijziging opgenomen regeling worden alle materiële en prudentiële bepalingen en het toezicht erop uit het wetsvoorstel op de notarissen van toepassing. Dit heeft als gevolg dat ook de notarispensioenen moeten gaan voldoen aan de eisen in het wetsvoorstel betreffende onder andere solidariteit, gelijke behandeling, uitruil en waardeoverdracht.

Hierbij kan worden opgemerkt dat de regeling van de notarissen op dit moment al aan een groot aantal van deze eisen voldoet.

Een belangrijke wijziging zal zijn een verbetering van het toezicht op het notarieel pensioenfonds.

Het toezicht door De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) op het notarieel pensioenfonds is nu nog gebaseerd op de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds en is aanmerkelijk beperkter dan dat op de andere pensioenfondsen. Zo zijn bijvoorbeeld de voorwaarden die door DNB kunnen worden gesteld aan de dekkingsgraad veel minder streng.

Het van toepassing verklaren van het toezichtregime zoals dat voor alle andere pensioenfondsen in Nederland geldt, houdt een verbetering van de waarborgen voor de notarispensioenen in zich. DNB krijgt meer mogelijkheden om het notarieel pensioenfonds te vragen hun financiële positie zeker te stellen dan wel te verbeteren.

In de FTK-notitie (Kamerstukken II 2003/04, 28 294, nr. 4) is afgesproken dat een pensioenfonds binnen 15 jaar aan de solvabiliteitseisen moet voldoen. Dit beginsel zal ook voor het notarieel pensioenfonds gelden.

Het is niet noodzakelijk voor de notarissen bijzonder overgangsrecht te treffen. Het wetsvoorstel bevat al een omvangrijk overgangsrecht. Dit overgangsrecht wordt voor zover nodig, ook op de notarispensioenregeling van (overeenkomstige) toepassing verklaard. Het algemene overgangsrecht biedt naar de mening van het kabinet ook voor de notarissen voldoende uitkomst voor de noodzakelijke aanpassingen die gedaan zullen moeten worden.

Al met al wordt ook nog een bijdrage geleverd aan de wens tot deregulering doordat met onderhavig regeling de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds kan worden ingetrokken.

Artikelsgewijs

Onderdelen 1, 2, 6 en 11

In de artikelen 1, eerste lid, onderdelen d en j, 3, eerste lid, onderdeel b, 10, eerste lid, 18, derde lid, 19, tweede lid, onderdeel a, en 108, wordt de term «tak van beroep» telkens vervangen door de term «beroepsgroep».

Het is in het normale taalgebruik niet (langer) gebruikelijk om te spreken van «tak van beroep». In plaats daarvan wordt doorgaans de term «beroepsgroep» gebruikt.

In artikel 1, eerste lid, onderdeel i, is bepaald dat het lidmaatschap van de beroepspensioenvereniging niet rechtstreeks mag voortvloeien uit het lidmaatschap van enig andere vereniging. Uiteraard is het ook niet gewenst dat het lidmaatschap rechtstreeks voorvloeit uit een organisatie, die geen vereniging is. Het onderdeel is dan ook in zin aangepast.

Onderdeel 3

Artikel 8, tweede lid, is bepaald dat er tegen de inhoud van hetgeen is medegedeeld schriftelijk zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. Zoals ook blijkt uit het derde lid is bedoeld het mogelijk te maken zienswijzen betreffende de representativiteit naar voren te kunnen brengen. Artikel 8, tweede lid, wordt middels deze nota van wijziging dan ook in die zin aangepast.

Onderdeel 4

In artikel 10 is bepaald dat Onze Minister de verplichtstelling intrekt, indien de beroepspensioenvereniging niet kan aantonen dat zij nog representatief is. Dit houdt in dat de beroepspensioenvereniging zowel voor de zelfstandig werkzame beroepsgenoten als (voor zover van toepassing) voor de in loondienst werkzame beroepsgenoten representatief moet zijn.

Indien de beroepspensioenvereniging uitsluitend ten aanzien van de in loondienst werkzame beroepsgenoten niet representatief is, wordt door middel van de hier voorgestelde wijziging niet de gehele verplichtstelling, maar alleen de verplichte deelname van de beroepsgenoten in loondienst ingetrokken. Aangezien het op grond van deze wet niet wenselijk is dat een verplichtstelling blijft voortbestaan uitsluitend voor in loondienst werkzame beroepsgenoten, wordt de verplichtstelling in zijn geheel ingetrokken indien de beroepspensioenvereniging niet representatief is voor uitsluitend de zelfstandig werkzame beroepsgenoten.

Onderdeel 5

In artikel 11, tweede lid, is de mogelijkheid van gedeeltelijke intrekking opgenomen. Het is echter niet wenselijk dat een gedeeltelijke intrekking tot gevolg heeft dat alleen een verplichtstelling ten aanzien van in loondienst werkzame beroepsgenoten resteert.

Om dit te voorkomen is middels deze nota van wijziging aan het tweede lid een nieuw onderdeel toegevoegd.

Onderdeel 9

De formulering van artikel 88 wordt middels deze nota van wijziging in overeenstemming gebracht met de formulering van artikel 85.

Onderdelen 12, 13, 14, 15, 16, 17 en 18

De in deze onderdelen aan de orde zijnde wetten worden gewijzigd in verband met de regeling ten aanzien van de notarissen zoals die in deze nota van wijziging is opgenomen.

In plaats van een pensioenregeling op basis van de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds, krijgen de notarissen op grond van onderhavige nota van wijziging een pensioenregeling waarin de deelname verplicht is op grond van een nieuwe bepaling in de Wet op het notarisambt. Naar die laatste wet wordt in de artikelen in genoemde wetten dan ook verwezen.

Onderdeel 19

Met dit onderdeel worden de notarissen onder de werking van het wetsvoorstel gebracht en dan met name op grond van artikel 113c van de Wet op het notarisambt.

In dit nieuwe artikel worden vrijwel alle bepalingen van het wetsvoorstel van toepassing dan wel van overeenkomstige toepassing verklaard op de deelname in de pensioenregeling van de Stichting Notarieel Pensioenfonds.

De bepalingen uit het wetsvoorstel die voor de notarissen niet van toepassing worden hebben voornamelijk betrekking op de procedure van verplichtstelling. Dit is voor de notarissen niet aan de orde, omdat zij op basis van de wet, te weten het nieuwe artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt, verplicht deelnemen in het pensioenfonds.

De artikelen 113a en 113b van de Wet op het notarisambt bevatten bepalingen die zijn overgenomen uit de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds (de artikelen 1, 4, derde, vijfde en zesde lid, 5, eerste lid, 6, zesde lid en 24, eerste lid, onderdeel a).

Deze bepalingen blijven bestaan omdat de wettelijke pensioenpositie van de notarissen gehandhaafd blijft.

Onderdeel 20

Onder a

Het voorgestelde negende lid van artikel 116 wordt vervangen door een nieuw negende lid.

In het voorgestelde lid was geregeld dat artikel 30 en 34 uitsluitend van toepassing zijn op aanspraken die worden opgebouwd na het tijdstip van inwerkingtreding van het desbetreffende artikel. Ten aanzien van artikel 30 zou dit betekenen dat de deelnemer bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd ten behoeve van zijn partner of echtgenoot recht krijgt op een premievrije aanspraak op nabestaanden- of partnerpensioen. Dit recht op premievrije aanspraak zou alleen betrekking hebben op pensioen dat is opgebouwd na de inwerkingtreding van artikel 30. Ten aanzien van artikel 34 zou dit tot gevolg hebben dat bij scheiding de gewezen echtgenoot recht heeft op een premievrije aanspraak van het nabestaandenpensioen voorzover deze betrekking heeft op aanspraken opgebouwd na de inwerkingtreding van artikel 34.

Nu het voorgestelde lid wordt vervangen, betekent dit dat de hierboven genoemde rechten niet beperkt blijven tot aanspraken opgebouwd voor de inwerkingtreding van de betreffende artikelen, maar zich uitstrekken over alle opgebouwde aanspraken.

Naar aanleiding van de vervanging van het voorgestelde negende lid door een nieuw negende lid wordt hier nog opgemerkt dat ten aanzien van het recht op waardeoverdracht het volgende overgangsrecht, hetgeen is geregeld in artikel 116, twaalfde en dertiende lid, van het wetsvoorstel, geldt.

Het recht op waardeoverdracht is ten aanzien van bestaande verplichtstellingen het eerste jaar niet van toepassing. Dit betekent dat indien de wet in werking treedt op 1 januari 2006, het recht op waardeoverdracht ten aanzien van een al bestaand fonds pas op 1 januari 2007 geëffectueerd kan worden. Het recht op waardeoverdracht heeft betrekking op alle opgebouwde rechten. Wanneer de deelneming voor 1 januari 2006 is geëindigd geldt het recht op waardeoverdracht niet.

Het nieuwe negende lid, in deze nota van wijziging, heeft betrekking op artikel 32, dat de affinanciering voorschrijft. Het hier voorgestelde overgangsrecht heeft tot gevolg dat de pensioenuitvoerder ten aanzien van aanspraken die voor de inwerkingtreding van artikel 3, eerste lid, zijn opgebouwd en die niet voldoen aan de eis van affinanciering tien jaar de tijd heeft om hier alsnog aan te voldoen. Met dien verstande dat de financiering van die afspraken in gelijke delen per kalenderjaar plaatsvindt. De Nederlandsche Bank N.V. kan toestaan dat die termijn wordt verlengd tot maximaal vijftien jaar.

Onder c

Ten aanzien van de sekseneutrale waardeoverdracht geldt het overgangsrecht, zoals opgenomen in artikel 116, veertiende en vijftiende lid, van het wetsvoorstel. De sekseneutrale waardeoverdracht is ten aanzien van alle aanspraken direct van toepassing met dien verstande dat:

– Van collectieve actuariële gelijkwaardigheid slechts sprake hoeft te zijn ten aanzien van de aanspraken die worden opgebouwd vanaf 1 januari 2010.

– Ten aanzien van aanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2010 mag nog gebruik worden gemaakt van de individuele actuariële gelijkwaardigheid, tenzij bij uitruil al in de beroepspensioenregeling was opgenomen dat deze plaatsvindt op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. In dat laatste geval dient dit ook te gebeuren.

Sekseneutrale waardeoverdracht is onder meer van belang in het kader van het recht op uitruil. Het recht op uitruil is opgenomen in artikel 37. Het recht op uitruil is uitsluitend van toepassing op aanspraken die zijn opgebouwd na de inwerkingtreding van dat artikel. Al met al betekent dit dat het recht op uitruil direct na inwerkingtreding ingaat, alleen geldt voor aanspraken die vanaf dat moment zijn opgebouwd, maar dat dit pas voor aanspraken opgebouwd na 1 januari 2010 sekseneutraal (collectief actuarieel gelijkwaardig) hoeft te gebeuren.

Ten onrechte was artikel 37, derde lid, waarin is geregeld dat de uitruil collectief actuarieel gelijkwaardig plaats moet vinden, niet opgenomen in het veertiende lid. In het veertiende lid is geregeld dat waardeoverdracht op grond van artikel 42 slechts voor aanspraken die vanaf 1 januari 2010 worden opgebouwd collectief actuarieel gelijkwaardig hoeft plaats te vinden.

Onder e

In artikel 116, vierentwintigste lid, zijn enkele artikelen toegevoegd, die er rekening mee houden dat gedurende het eerste jaar na de inwerkingtreding van artikel 3 nog geen beroepspensioenvereniging hoeft te zijn opgericht.

Onderdeel 21

Met invoering van titel IXa in de Wet op het notarisambt, opgenomen in onderdeel 19 van deze nota van wijziging, kan de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds worden ingetrokken.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven