29 481
Nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Wet verplichte beroepspensioenregeling)

nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juni 2008

Op 8 februari heb ik Uw Kamer, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bericht (Kamerstukken II, 2007/08, 29 481, nr. 17) dat naar verwachting voor 1 juni 2008 het kabinetsstandpunt aangeboden kan worden naar aanleiding van de evaluatie van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS). Daarbij heb ik gewezen op het complexe karakter van de onderhavige materie. Helaas blijkt dat er meer tijd nodig is om tot een afgewogen en verantwoord kabinetsstandpunt te komen. Met deze brief geef ik Uw Kamer, mede namens mijn ambtgenoot, inzicht in het verdere traject dat het kabinet voor ogen staat naar aanleiding van de evaluatie van de WVPS. Na een korte schets van de hoofdlijnen van de wet ga ik in op het evaluatieonderzoek alsmede op de overige onderzoeken die inmiddels over de wet beschikbaar zijn. Als bijlage bij deze brief treft u het door Uw Kamer gevraagde overzicht aan van jurisprudentie over de directeur-grootaandeelhouder en de WVPS.1 Dit overzicht heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd tijdens het debat in december 2007 over het wetsvoorstel met technische wijzigingen in de pensioenwetgeving (Handelingen II 2007/08, 31 226, blz. 33–2574).

1. Hoofdlijnen van de WVPS

De wet geldt sinds 1 mei 1995. De WVPS ziet uitsluitend op de verdeling van ouderdomspensioen; in de Pensioenwet is geregeld wat er bij een scheiding gebeurt met opgebouwd partnerpensioen. Hoofdregel van de WVPS is dat bij scheiding het tijdens huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen wordt gedeeld, tenzij partijen bij huwelijkse voorwaarden of echtscheidingsconvenant anders afspreken. Gaan partijen uit van de hoofdregel, dan zal de pensioenuitvoerder (het pensioenfonds of de verzekeraar) de deling van het ouderdomspensioen uitvoeren, indien één van beide partijen de scheiding meldt aan de pensioenuitvoerder door inzending van het vereveningsformulier.

Voor de wijze van verdeling geeft de wet een standaardmethode (de standaardverevening), en een afwijkende methode (de conversie). Bij de standaardverevening wordt de verdeling gerealiseerd doordat de uitbetaling van de ouderdomspensioenuitkering deels aan de ouderdomspensioengerechtigde plaatsvindt, en deels aan diens ex-echtgenoot. Bij conversie krijgt de tot verevening gerechtigde ex-echtgenoot een zelfstandig, op het eigen leven «omgerekend» recht op het aan die ex-echtgenoot toekomende deel van het ouderdomspensioen.

2. Beschikbare onderzoeken

Er zijn inmiddels verschillende onderzoeken over de WVPS beschikbaar. Begin 2006 is, in opdracht van Interpolis, door een commissie onder leiding van prof.dr. G.J.B. Dietvorst (Universiteit van Tilburg) een evaluatieonderzoek verricht getiteld «10 jaar Wet Verevening pensioenrechten bij scheiding». In juli 2007 is in opdracht van pensioenkijker.nl een onderzoek verricht naar de invloed van sociale relaties en netwerken, waarin ook specifiek aandacht is besteed aan gescheiden mensen. In oktober 2007 is het evaluatierapport «Evaluatie wet verevening pensioenrechten bij scheiding» van SEO Economisch Onderzoek verschenen. Deze evaluatie is op verzoek van de Ministers van Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitgebracht. Zeer recent (april 2008) is in het blad Pensioenmagazine een onderzoek gepubliceerd dat gebaseerd is op CBS-gegevens.

Deze onderzoeken geven, vanuit verschillende perspectieven, een beeld van de werking van de WVPS in de praktijk. Het onderzoek uit 2006 geeft als hoofdconclusie dat de doelstellingen van de wet behaald zijn. Die doelstellingen zijn: het doorvoeren van het principe van delen van het ouderdomspensioen tussen de voormalige huwelijkspartners, het vereenvoudigen van de pensioenverdeling zoals bedoeld door de Hoge Raad in het Boon/van Loon arrest, en het voorkomen van overbelasting van de rechtspraktijk. De onderzoekers geven aan dat naar hun mening de wet niet «geheel op de schop» zou moeten. Zij bevelen aan de keuze voor conversie te vergemakkelijken, en een aantal technische verbeteringen in de wet aan te brengen.

Het onderzoek dat in opdracht van de pensioenkijker.nl is gedaan vormt onderdeel van een campagne om het thema «pensioen en relaties» onder de aandacht van mensen te brengen. Uit dit onderzoek blijkt dat grote waarde wordt gehecht aan een goede professionele begeleiding bij de beslissing over het ouderdomspensioen bij scheiding.

Het onderzoek van SEO beantwoordt, op basis van een representatieve steekproef onder gescheidenen, de vraag of de wet voldoet, en of de uitkomsten van de wet door mensen die ermee te maken hebben gehad als eerlijk wordt ervaren. Het onderzoek wijst uit, dat bij ongeveer de helft van het aantal scheidingen verdeling van het ouderdomspensioen plaatsvindt. De voornaamste conclusies uit dit onderzoek zijn dat het doel van de wet grotendeels bereikt is, en dat de meerderheid van de mensen bij wie het ouderdomspensioen verevend is dit eerlijk vond. SEO beveelt onder meer aan om conversie de hoofdregel te maken, hetgeen een forse en nogal principiële wijziging van de wet zou betekenen.

Het recente onderzoek op basis van CBS-gegevens is volledig toegespitst op één – wezenlijk – element van de vereveningsregels, te weten het melden van de scheiding – door middel van inzending van het vereveningsformulier – bij de pensioenuitvoerder. Anders dan op grond van het onderzoek van SEO zou mogen worden verwacht wordt dit formulier slechts bij één op de 5 scheidingen ingezonden.

In voornoemde onderzoeken, met name die van het SEO en «10 jaar WVPS» wordt daarnaast ingegaan op relevante ontwikkelingen die zich sinds de inwerkingtreding van de WVPS hebben voorgedaan, zoals de vormgeving van het nabestaandenpensioen, de uitruilmogelijkheden, en het toenemend belang van informatie over en van indexatie van pensioenen.

3. Slechts één gelijkluidende hoofdconclusie: de wet voldoet, maar is onbekend

Zowel het onderzoek van SEO als het rapport «10 jaar WVPS» wijzen uit dat de wet voldoet. Maar ook komt uit alle voornoemde onderzoeken nadrukkelijk naar voren, dat het schort aan bekendheid met de wet bij zowel burgers die met scheiding te maken hebben, als bij beroepsgroepen die bij scheidingen betrokken zijn. Over de vraag in hoeverre dit tot concrete problemen leidt zijn de onderzoeken evenwel niet eenduidig. Zo duidt de evaluatie van SEO er niet op dat er in de praktijk op grote schaal problemen zijn ontstaan naar aanleiding van het niet of te laat inzenden van het vereveningsformulier, maar wijst het recente onderzoek op basis van CBS-gegevens uit dat dit formulier veel minder vaak wordt ingezonden (namelijk slechts bij één op de vijf scheidingen), dan zou mogen worden verwacht op basis van de SEO-evaluatie (namelijk bij de helft van de scheidingen). Een nadere analyse zal moeten uitwijzen hoe deze onderzoeken zich tot elkaar verhouden. Ook op andere wezenlijke aspecten van de wet geven de onderzoeken een divers beeld te zien: zo verschillen bijvoorbeeld de visies over de te prefereren standaardwijze van verevenen (standaardmethode versus conversie), en over de vraag of ook lijfrentes onder de wet zouden moeten worden gebracht. De beschouwingen die in de vakpers, mede naar aanleiding van het SEO-onderzoek, over de wet zijn verschenen bevestigen dat – behalve op het punt van de wenselijkheid van een betere voorlichting aan betrokkenen en met name ook aan de beroepsgroepen – bepaald geen sprake is van een eenduidige benadering.

4. Voorgenomen traject

De veelheid aan beschikbare, waaronder ook zeer recente informatie, de inmiddels ook in de vakpers over de pensioenverevening verschenen beschouwingen, het gegeven dat die informatie niet eenduidig is, de complexiteit van de onderhavige materie alsmede de samenhang met de Pensioenwet maken dat er meer tijd nodig is om tot een afgewogen standpunt te komen inzake mogelijke wijzigingen van de WVPS. Onze inspanning is erop gericht om uiterlijk eind dit jaar het standpunt aan Uw Kamer te doen toekomen.

Het kabinetsstandpunt zal in ieder geval ingaan op de vraag hoe de bekendheid van de wet bij belanghebbenden maar ook bij de bij scheiding betrokken beroepsgroepen kan worden vergroot, daaraan schort het immers overduidelijk. Bezien wordt voorts in hoeverre de wet aanpassing behoeft, gelet op de hiervoor genoemde ontwikkelingen die zich sinds de inwerkingtreding van de wet hebben voorgedaan.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven