29 481
Nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Wet verplichte beroepspensioenregeling)

nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2005

Bij brief van de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 8 december (05-SZW-B-175) verzoekt u mij te reageren op de brief van 2 december 2005 van de UVB. In deze brief geeft de UVB aan een probleem te hebben met het Besluit verplichte beroepspensioenregeling. In het bijzonder heeft de UVB bezwaar tegen de wijze waarop de regels met betrekking tot waardeoverdracht zijn uitgewerkt.

Tevens verzoekt u mij het Besluit verplichte beroepspensioenregeling niet op 1 januari 2006 inwerking te laten treden.

De wijze waarop het recht op waardeoverdracht in het Besluit verplichte beroepspensioenregeling is uitgewerkt is overeenkomstig de wijze waarop dat recht op grond van de PSW is geregeld. Al in een eerder stadium heeft de UVB mij laten weten dat een deze regeling niet onverkort kan gelden voor de beroepspensioenregelingen. Op ambtelijk niveau is dit onderwerp vervolgens met de UVB besproken. Daarnaast heeft SZW hierover ambtelijk overleg met DNB gehad.

Op grond van die gesprekken heb ik geconstateerd dat de problemen bij waardeoverdracht vooral kunnen ontstaan bij vier beroepspensioenregelingen (verloskundigen, fysiotherapeuten, huisartsen en medisch specialisten) waarbij een relatief groot deel van de premie wordt ingezet voor een voorwaardelijke indexatie. In essentie verschillen deze regelingen niet van andere pensioenregelingen. Ook daarbij geldt veelal dat er sprake is van onvoorwaardelijke aanspraken gecombineerd met een voorwaardelijke indexatie. Het verschil zit met name in de verhouding tussen het voorwaardelijke en het onvoorwaardelijke deel.

Naar mijn mening zijn deze ongewenste situaties grotendeels te voorkomen. Een oplossing zou kunnen zijn de regelingen aan te passen in die zin dat een groter deel van de premie wordt ingezet voor de inkoop van nominale aanspraken. Dat heeft tot gevolg dat het onvoorwaardelijke deel stijgt ten koste van de voorwaardelijke indexatie. Uit de eerdergenoemde gesprekken heb ik begrepen dat in de praktijk al een aanzienlijk aantal van de betreffende beroepsgenoten gebruik maakt van de mogelijkheid om op de pensioendatum een deel van de voorwaardelijke (nog te verlenen) indexaties om te zetten in een hoger nominaal pensioen.

Een andere oplossing zou kunnen zijn dat door de betreffende beroepspensioenfondsen bij waardeoverdracht gewerkt wordt met een standaardpensioen, waarbij een deel van de voorwaardelijke indexatie wordt uitgeruild tegen nominale aanspraken. Beide oplossingen kunnen, binnen de wettelijke kaders van de WVB, door de betreffende fondsen zelf worden gerealiseerd.

Op grond van bovenstaande ben ik tot de conclusie gekomen dat aanpassing van het Besluit verplichte beroepspensioenregeling niet nodig is.

Overigens zal op grond van het overgangsrecht, het recht op waardeoverdracht voor bestaande beroepspensioenregelingen pas op 1-1-2007 gaat gelden. Wanneer de beroepsgenoten kiezen voor aanpassing van de pensioenregeling hebben zij daarvoor dus ruim voldoende de tijd.

Los van de inhoudelijk reactie op de bezwaren van de UVB merk ik op dat uitstel van de inwerkingtreding van het Besluit verplichte beroepspensioenregeling niet mogelijk is. Het Besluit is een uitwerking van een aantal artikelen van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB), waarin is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld worden. Eén van die artikelen betreft het recht op waardeoverdracht. De WVB, treedt op 1 januari 2006 in werking. Dat houdt in dat ook het bijbehorende besluit op dat moment in werking moet treden. Het Besluit verplichte beroepspensioenregeling is derhalve al aan de Koningin ter tekening aangeboden

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven