nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 maart 2008
Met deze brief informeer ik u dat ik heden de regering van de Republiek
Kosovo heb geïnformeerd dat het Koninkrijk der Nederlanden de Republiek
Kosovo erkent. Graag licht ik hieronder de overwegingen toe die tot deze beslissing
hebben geleid.
De onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo van 17 februari jl. was
het sluitstuk van een lange geschiedenis van conflict tussen Belgrado en Pristina.
De positie van Kosovo binnen de Servische republiek is decennia lang een precaire
geweest. In de jaren negentig van de vorige eeuw is het gekomen tot toenemende
spanningen en onderdrukking van de Albanese bevolking van Kosovo. In de periode
1998–99 leidde dit tot de vlucht van vele duizenden mensen uit Kosovo
en ernstige gewelddadigheden, die aanleiding vormden voor ingrijpen door de
NAVO. Deze interventie maakte de weg vrij voor de terugkeer naar Kosovo van
de ontheemden. De VN Veiligheidsraad nam in juni 1999 resolutie 1244 aan waarmee
een VN interim bestuur werd ingesteld, in afwachting van een definitieve statusregeling.
Wij moeten constateren dat de onderhandelingen tussen Belgrado en Pristina
in de jaren hierna niet tot de gewenste onderhandelde oplossing hebben geleid.
Ook de Veiligheidsraad is er telkenmale niet in geslaagd te komen tot overeenstemming
c.q. een nieuwe resolutie. De kans op een onderhandelde oplossing, geëndosseerd
door de VR was nihil. De status quo was niet langer houdbaar, zoals ook de
SGVN heeft verklaard.
De EU heeft zich ten volle ingezet om tot de geprefereerde onderhandelde
oplossing te komen, maar ten slotte kan men niet de ogen sluiten voor de realiteit.
De thans uitgeroepen onafhankelijkheid is een onomkeerbare realiteit, die
het verdient nu ook formeel te worden erkend. Dat niet te doen en Kosovo in
onzekerheid laten, zou leiden tot onduidelijkheid, instabiliteit en verdergaande
risico’s.
De EU heeft de lidstaten de ruimte gelaten de eigen constitutionele procedures
te volgen (zie mijn brief van 28 februari jl. aan uw Kamer met het verslag
van de Razeb van 18 februari jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 796)).
Op het moment van schrijven van deze brief hebben 22 landen Kosovo als onafhankelijke
staat erkend.
Kosovo voldoet aan de gebruikelijke volkenrechtelijke criteria voor erkenning:
(a) een permanente bevolking, (b) een afgebakend grondgebied, (c) effectief
gezag, (d) de bekwaamheid om internationale betrekkingen te onderhouden en
(e) afwezigheid van onrechtmatige handelingen bij de totstandkoming van Kosovo.
Daarenboven kan worden opgemerkt dat de uitroeping van de onafhankelijkheid
in dit geval gelijk staat aan eenzijdige afscheiding. Een dergelijke afscheiding
is toegestaan indien (a) het interne zelfbeschikkingsrecht langdurig en op
grove wijze wordt geschonden en alle mogelijkheden zijn uitgeput om het zelfbeschikkingsrecht
binnen de internationale grenzen van de staat te verwezenlijken, of (b) de
fundamentele rechten van de mens op massale en grove wijze worden geschonden.
In het licht van de situatie van voor juni 1999 en het ontbreken van uitzicht
op een onderhandelde statusregeling kan derhalve worden betoogd dat de eenzijdige
afscheiding door het recht op zelfbeschikking op deze gronden wordt gelegitimeerd.
In het licht van de geschiedenis van Kosovo binnen het voormalige Joegoslavië,
de onderdrukking en schending van de mensen- en minderhedenrechten en van
het langdurige interim VN-bestuur onder VR-resolutie 1244, moet Kosovo’s
onafhankelijkheidsverklaring gezien worden als een geval «sui generis»
dat geen precedent vormt. Daarover bestaat ook internationale overeenstemming.
In een eerder stadium heb ik verklaard dat Nederland, alvorens tot erkenning
over te gaan, zorgvuldig de onafhankelijkheidsverklaring en de nieuwe grondwet
zou bestuderen, in het bijzonder daar waar het de rechten van minderheden
en hun culturele en religieuze erfgoed betreft. Ook was een verantwoordelijke
opstelling van de Kosovaarse regering van belang.
Na zorgvuldige analyse van de onafhankelijkheidsverklaring en ontwerpgrondwet
heb ik geconcludeerd dat deze punten op bevredigende wijze zijn geregeld.
De onherroepbaarheid van de verplichtingen die Kosovo op zich neemt in de
onafhankelijkheidsverklaring is essentieel. Deze verklaring is een eenzijdige
rechtshandeling waaraan Kosovo op grond van het internationaal recht permanent
is gebonden ten opzichte van de internationale gemeenschap. De onafhankelijkheidsverklaring
en de ontwerpgrondwet bevatten tal van waarborgen op het gebied van minderhedenrechten.
Zo kent ook de voorliggende ontwerpwet op de gemeenschappen rechten toe aan
de Servische, Turkse, Bosnische, Roma en andere minderheden op de terreinen
van taal, cultuur, media, religie, onderwijs, economische en sociale rechten,
gezondheid en politieke participatie.
Van belang is voorts dat de Kosovaarse regering zich zonder voorbehoud
committeert aan uitvoering van het Comprehensive Proposal
for Kosovo Status Settlement (het Ahtisaari-voorstel) en de executieve
bevoegdheden van het internationale civiele toezicht, de International Civilian Representative (ICR) accepteert. Naar verwachting
zal het Kosovaarse parlement de ontwerpgrondwet, na het proces van consultatie
dat vooralsnog voorspoedig loopt, binnenkort aannemen. De Kosovaarse regering
heeft inmiddels bevestigd nauw samen te werken met de speciaal vertegenwoordiger
van de Europese Unie in Kosovo, de Nederlander Pieter Feith, die inmiddels
tevens is aangewezen als ICR door de «International Steering Group»,
waarvan de instelling in het Ahtisaari-voorstel eveneens was voorzien. Als
hoogste vertegenwoordiger van de internationale gemeenschap zal
hij er op toezien dat de grondwet aan de internationale standaarden zal voldoen
door eventuele aanpassingsvoorstellen te toetsen aan het Ahtisaari-voorstel,
en de regering erop te wijzen wanneer die voorstellen niet aanvaardbaar zijn.
Tot slot is een belangrijke overweging dat de Kosovaarse regering zich
tot dusverre verantwoordelijk heeft opgesteld en dat het leiderschap zich
ontvankelijk heeft getoond voor de visie van de EU.
Het is het voornemen van de regering met Kosovo diplomatieke betrekkingen
aan te gaan, zoals Kosovo ook te kennen heeft gegeven te wensen.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen