29 477
Geneesmiddelenbeleid

nr. 126
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 januari 2010

Hierbij bied ik u het rapport aan van de Inspectie voor de Gezondheidszorg «Gunstbetoon bij nascholing huisartsen: geen overtredingen, wel onduidelijkheid in de regels».1 In dit inventariserend onderzoek is de inspectie nagegaan in hoeverre beroepsbeoefenaren en organiserende farmaceutische bedrijven de regels op het gebied van geneesmiddelenreclame, met name de regels voor gunstbetoon, naleven bij en tijdens nascholingsbijeenkomsten voor huisartsen.

Aanleiding

Aanleiding voor het onderzoek is gelegen in het feit dat 60% van de centraal aangeboden nascholing voor huisartsen georganiseerd wordt door de farmaceutische industrie. Farmaceutische bedrijven bieden hun nascholing weliswaar ter accreditatie aan bij het College voor Accreditatie Huisartsen (CvAH), maar dit biedt geen waarborg voor naleving van de reclameregels bij uitvoering van de geaccrediteerde nascholingen omdat de CvAH de nascholing niet toetst aan de regels over gunstbetoon. De Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) kan die garantie middels preventieve toetsing wel bieden, maar die ontvangt jaarlijks slechts een beperkt aantal verzoeken voor een preventieve toetsing.

Er is derhalve weinig zicht op de naleving van de regels voor geneesmiddelenreclame, in het bijzonder voor gunstbetoon, bij de nascholingsbijeenkomsten. De inspectie achtte een inventariserend onderzoek naar de naleving daarom van belang.

Bevindingen inspectie

De inspectie heeft in het kader van dit onderzoek twaalf door de industrie geïnitieerde en gefinancierde, en door het CvAH geaccrediteerde, nascholingen voor huisartsen beoordeeld. De inspectie heeft de nascholingen onaangekondigd bezocht en alle met betrekking tot de nascholing relevante documenten gevorderd en getoetst aan hoofdstuk negen (Geneesmiddelenreclame) van de Geneesmiddelenwet en de daarop gebaseerde Beleidsregels gunstbetoon.

Het algemene beeld van de door de inspectie beoordeelde nascholingen is positief. De initiërende en financierende bedrijven voldoen overwegend aan de regels op het gebied van geneesmiddelenreclame, met name de regels voor gunstbetoon. Gezien deze positieve bevindingen ziet de inspectie geen aanleiding voor vervolgonderzoek.

Wel is de inspectie van mening dat de Geneesmiddelenwet op een aantal wetstechnische punten enige verduidelijking behoeft. Zo stelt de inspectie dat de Geneesmiddelenwet niet eenduidig is met betrekking tot gunstbetoon en gastvrijheid. Verder is de inspectie van mening dat de tekst van de Geneesmiddelenwet onvoldoende duidelijk maakt of niet-beroepsbeoefenaren aanwezig mogen zijn bij wetenschappelijke bijeenkomsten, hoewel de achterliggende gedachten van die bepalingen op zich zelf wel duidelijk zijn. De inspectie beveelt aan de wetgeving op dit punt te herzien en voor de tussentijd een interpretatierichtlijn op te stellen.

Standpunt

Het onderzoek van de inspectie heeft zich gericht op het nascholingsaanbod voor huisartsen en niet op het nascholingsaanbod voor andere medische specialisten. De bevindingen van de inspectie stemmen mij positief en, hoewel het een beperkt inventariserend onderzoek betrof, acht ik ze een ondersteuning voor mijn beleidskeuze om de farmaceutische industrie niet te verbieden nascholing aan te bieden. Uit gesprekken met veldpartijen blijkt overigens wel dat de meningen hierover verdeeld zijn. Deze verdeeldheid komt onder andere voort uit het feit dat de farmaceutische industrie initiatiefnemer en financier is van ruim 60% van de centraal aangeboden nascholingen voor huisartsen, en daarmee in belangrijke mate de nascholingsagenda voor de huisarts bepaalt.

De Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) zijn zich daar terdege van bewust. Dit heeft ook geleid tot overleg met mijn ambtenaren over het in kaart brengen van de witte vlekken in het nascholingsaanbod en de mogelijkheden om eventuele lacunes op te vullen. De overleggen zijn constructief en in lijn met mijn aandachtspunten voor de na- en bijscholing van de artsen. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 29 april 20091 heb gemeld, zet ik mij in voor het bevorderen van de objectiviteit van de nascholing en voor het bieden van zekerheid over de kwaliteit en volledigheid van de nascholing.

Mijn beleid richt zich op:

1. Het bevorderen van een voldoende breed aanbod aan nascholing door:

a. het zichtbaar maken van de CanMeds competenties in het opleidingsaanbod;

b. het in kaart brengen van de «witte vlekken» in het opleidingsaanbod en het zoeken naar oplossingen voor die «witte vlekken»;

2. Het bevorderen van de objectiviteit van de nascholing door:

a. het professionaliseren van de accreditatie.

Met behulp van een subsidie van VWS werkt de KNMG nu al concreet aan hetgeen onder punt 1 genoemd staat.

Mijn beleid richt zich derhalve op het in overleg met het veld laten aanbrengen van verbeteringen in het medische kwaliteitssysteem van de artsenorganisaties. Dit verbeterde systeem maakt zichtbaar of er een voldoende veelzijdig en compleet aanbod van nascholing beschikbaar is. Mogelijk zal nieuw scholingsaanbod ontwikkeld moeten worden. De professionalisering van de accreditatie zal er verder toe leiden dat kwalitatief onvoldoende nascholing niet geaccrediteerd zal worden. De CGR heeft alle wetenschappelijke verenigingen van artsen een overeenkomst aangeboden die voorzien in een duidelijke afbakening tussen accreditatie van de (wetenschappelijke) inhoud en een (preventieve) toets op het voldoen aan de reclameregels.

Wat de aanbeveling van de inspectie betreft om de Geneesmiddelenwet op een aantal punten te verduidelijken, merk ik op dat deze aanbevelingen uit het onderzoek min of meer zijn achterhaald. In de thans bij de Tweede Kamer aanhangige wijziging van de Geneesmiddelenwet wordt al uitvoering gegeven aan de aanbevelingen van de inspectie. Met name de wijziging van artikel 82 van de Geneesmiddelenwet geeft een verduidelijking ten aanzien van het begrip beroepsbeoefenaar. Na de inwerkingtreding van de gewijzigde Geneesmiddelenwet zullen aan die wijziging aangepaste Beleidsregels Gunstbetoon worden gepubliceerd. Gezien het bovenstaande acht ik een door de inspectie voorgestelde interpretatierichtlijn overbodig.

Ik vertrouw erop dat ik u hiermee voldoende geïnformeerd heb.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 477, nr. 89.

Naar boven