29 476 (R 1754)
Wijziging van de Schepenwet in verband met de totstandkoming van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid en de invoering van een nieuwe regeling van tuchtrechtspraak voor de zeescheepvaart

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 19 mei 2004

De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de in dit verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende beantwoordt, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de fractie van de PvdA hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel voor wijziging van de Schepenwet.

De leden van de VVD fractie hebben met interesse kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Na lezing hebben deze leden nog een aantal vragen waarop zij graag een gefundeerd antwoord van de regering ontvangen.

In reactie op het advies van de Raad van State concludeert de regering dat de overwegingen van de Raad geen beletsel vormen voor onderhavig wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie vernemen graag waarom de regering op het gebied van tuchtrechtspraak een duidelijke voorkeur heeft voor nationale wetgeving in plaats van handhaving in een rijkswet. Welke meerwaarde heeft het opnemen van de tuchtrechtspraak in nationale wetgeving? Kan de regering een overzicht geven van alle voor- en nadelen?

De argumentatie van de regering op het advies van de Raad van State maakt duidelijk dat zij het Statuut niet noodzakelijkerwijs van toepassing acht op de tuchtrechtspraak in de zeescheepvaart. De regering noemt als argument dat de Schepenwet bij de inwerkingtreding van het Statuut voor het Koninkrijk in 1954 onterecht in zijn geheel de status van rijkswet heeft gekregen. Die status was eigenlijk alleen bedoeld voor een bepaald deel van de Schepenwet, namelijk de in hoofdstuk II opgenomen veiligheidsvoorschriften. Met betrekking tot het onderzoek naar de oorzaak van scheepvaartongevallen en het bijbehorende tuchtrecht stelt de regering dat dit geen koninkrijksaangelegenheden betreft. Een toelichting op deze conclusie ontbreekt. Kan de regering deze alsnog geven?

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd hoe lang deze «vergissing» bekend was en waarom pas in 1998 voorstellen zijn gedaan om die «ongedaan» te maken. Het wekt de indruk dat de status van rijkswet heeft bijgedragen aan de adequate uitvoering van de wet in alle delen van het Koninkrijk. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Raad van State in zijn advies stelt dat de grondslag voor regelgeving met betrekking tot schepen onder Nederlandse vlag op het niveau van het Koninkrijk ligt. Waarom acht de regering het nodig hiervan af te wijken? Welke redenen liggen daaraan ten grondslag? Indien dit niet het geval is, waarom volgt de regering het advies van de Raad niet?

De leden van de VVD-fractie willen graag weten of de minister van Verkeer en Waterstaat overleg heeft gevoerd met de minister van Justitie en de minister van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties over het onderhavige wetsvoorstel en met name het advies van de Raad van State. Zo ja, op welke wijze heeft dit overleg plaatsgevonden en wat zijn de reacties van beide ministers op het advies van de Raad? Indien dit niet het geval is verzoeken de leden van de VVD-fractie de regering om een reactie van de minister van Justitie en de minister van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties op het advies van de Raad van State te vragen. Deze leden verzoeken de inhoud van deze reacties aan de Tweede Kamer kenbaar te maken.

Verder constateren de leden van de VVD-fractie dat bij de behandeling van de Zeevaartbemanningswet de minister van Verkeer en Waterstaat melding heeft gemaakt van een onverwacht klein probleem dat was gerezen bij de behandeling van onderhavig wetsontwerp in de Rijksministerraad van 16 januari jl. Wat was dat onverwachte probleem en hoe is dat opgelost?

3. Het onderzoek van scheepvaartongevallen

De leden van de PvdA-fractie vragen naar aanleiding van het verschil van inzicht tussen de Raad van State en de regering met betrekking tot de vraag of onderzoek naar scheepsrampen een koninkrijksaangelegenheid betreft,

• om een heldere uiteenzetting van voors en tegens van de voorgestelde constructie door de Raad van State,

• om een antwoord op de vraag welke effecten eventueel kunnen optreden wanneer in een later stadium alsnog blijkt dat sprake is van strijdigheid met artikel 94, tweede lid, onder b van het VN-zeerechtverdrag en

• of de minister bereid is om het nader rapport dat is opgesteld naar aanleiding van het advies van de Raad van State voor een reactie naar de Raad van State toe te zenden.

4. Overige taken van de Raad van de Scheepvaart

De leden van de PvdA-fractie informeren naar de toekomstige werkwijze bij het onderzoeken van een klacht met betrekking tot misdragingen van de kapitein. In de Memorie van Toelichting wordt namelijk gemeld dat die taak van de Raad voor de Scheepvaart geen vervolg krijgt in een andere vorm.

5. Wet Raad voor de Transportveiligheid

De leden van de PvdA-fractie informeren naar de voortgang van de inwerkingtreding van de Wet Raad voor Transportveiligheid.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1, onderdelen D en E

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven wat de ontwikkelingen zijn in het verkrijgen van de status «Ultra Perifeer Gebied» (UPG) voor de Nederlandse Antillen en welke relatie deze procedure heeft met onderhavig wetsvoorstel en andere wetgeving op het gebied van zeescheepvaart en havens.

Artikel 4

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de tweede alinea op bladzijde 5 van het nader rapport sprake is van een gefaseerd verval van de hoofdstukken III, IV en V van de Schepenwet voor de Nederlandse Antillen en Aruba, en onmiddellijk verval voor Nederland. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft tijdens de behandeling van de Zeevaartbemanningswet een gefaseerde inwerkingtreding in tijd toegezegd. Dit houdt volgens de leden van de VVD-fractie in dat de wijzigingen in de Schepenwet pas in werking treden op het moment dat Aruba en de Nederlandse Antillen hun eigen wetgeving vastgesteld hebben. Waarom is de regering afgeweken van deze toezegging? Waarom kiest de regering er voor de Raad voor de Scheepvaart te laten voortbestaan voor Aruba en de Nederlandse Antillen en niet voor Nederland? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag? De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een overzicht van de verwachte kosten voor het in stand houden van de Raad voor de Scheepvaart én de oprichting van een nieuw tuchtcollege voor de scheepvaart.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts welke redenen er zijn om na 6 jaar radiostilte rondom dit wetsvoorstel deze nu te behandelen terwijl Aruba en de Nederlandse Antillen nog geen wetgeving gereed hebben die voorkomt dat een tuchtloze periode in delen van het Koninkrijk ontstaat. Wanneer verwacht u dat Aruba en de Nederlandse Antillen deze wetgeving gereed hebben?

De voorzitter van de commissie,

Atsma

De griffier van de commissie,

Roovers


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Dijksma (PvdA), Hofstra (VVD), Ondervoorzitter, Atsma (CDA), Voorzitter, Van Gent (GL), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van As (LPF), Mastwijk (CDA), Duyvendak (GL), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Bruls (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), De Krom (VVD), Hermans (LPF) en Dezentjé Hamming (VVD).

Plv. leden: Heemskerk (PvdA), Samsom (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Hessels (CDA), Vos (GL), Smeets (PvdA), De Ruiter (SP), Slob (CU), Aptroot (VVD), Szabó (VVD), Van Dijken (PvdA), Waalkens (PvdA), Herben (LPF), Van Winsen (CDA), Halsema (GL), Jager (CDA), Vergeer (SP), Ten Hoopen (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Giskes (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Van Dam (PvdA), Verdaas (PvdA), Van Beek (VVD), Van den Brink (LPF) en Luchtenveld (VVD).

Naar boven