29 473
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer vereenvoudiging van de bekostigingsbepalingen

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2004

Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van de leden van uw Kamer inzake vereenvoudiging van de bekostiging VO.

De vragen werden mij gesteld in het wetgevingsoverleg van 14 juni 2004.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Antwoorden op de vragen van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesteld op 14 juni 2004

1

Graag meer informatie over het gelijktrekken van de basisformatie lyceum/atheneum.

De basisformatie van een school hangt af van de samenstelling van de school. Waar ik in het vervolg spreek over lycea: een lyceum is een combinatie van gymnasium en atheneum. Als het gaat om het gelijktrekken van de basisformatie lyceum/atheneum zijn drie groepen schoolsoorten van belang:

1. categoriaal gymnasium, atheneum, lyceum Het systeem van bekostiging houdt wel rekening met categoriale lycea, maar deze bestaan niet en zijn dus niet verder relevant in de discussie. Categoriale athenea en gymnasia bestaan wel. Zij hebben nu dezelfde basisformatie en ze hebben na aanvaarding van het onderhavige wetsvoorstel nog steeds een gelijke basisformatie.

2. scholengemeenschap atheneum/havo, lyceum/havo en gymnasium/havo Het systeem van bekostiging houdt wel rekening met een scholengemeenschap gymnasium/havo, maar deze bestaat niet. De combinaties atheneum/havo en lyceum/havo bestaan wel. Een scholengemeenschap lyceum/havo heeft nu een hogere basisbekostiging dan een scholengemeenschap atheneum/havo. In het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld de basisbekostiging voor deze twee schoolsoorten gelijk te trekken op het gemiddelde niveau.

3. scholengemeenschap atheneum/havo/mavo, lyceum/havo/mavo en gymnasium/havo/mavo Het systeem van bekostiging houdt wel rekening met een scholengemeenschap gymnasium/havo/mavo, maar deze bestaat niet. De combinaties atheneum/havo/mavo en lyceum/havo bestaan wel. Een scholengemeenschap lyceum/havo heeft nu een hogere basisbekostiging dan een scholengemeenschap atheneum/havo/mavo. In het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld de basisbekostiging voor deze twee schoolsoorten gelijk te trekken op het gemiddelde niveau.

De conclusie van het bovenstaande is dat noch zelfstandige gymnasia, noch gymnasia in combinatie met havo(/mavo) er als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel op achteruitgaan wat betreft hun basisformatie.

De motivatie voor het gelijktrekken van de basisformatie voor lycea en havo(/mavo) en voor atheneum en havo(/mavo) is de volgende:

Gelijkschakeling van deze vaste voeten doet meer recht aan de feitelijke situatie van scholen. Er zijn athenea die Griekse taal en letterkunde en/of Latijnse taal en letterkunde aanbieden. Daarmee wordt hun onderwijsaanbod feitelijk gelijk aan dat van een lyceum. Dat maakt het logisch dat zij op dezelfde wijze worden bekostigd. Nu is het nog zo dat een lyceum dat geen gymnasiumleerlingen heeft, meer geld ontvangt dan een atheneum met leerlingen die Griekse en/of Latijnse taal- en letterkunde volgen. Het onderhavige wetsvoorstel maakt aan deze situatie een einde.

Gelijkschakeling gebeurt op het gemiddelde van de basisformatie. Mijn uitgangspunt is immers dat het hier gaat om een budgettair neutrale operatie. In deze budgettair krappe tijden zie ik helaas geen mogelijkheid hier op dit punt van af te wijken.

2

Graag meer informatie over de telling van leerlingen en leeftijden van leraren. Daarbij graag aandacht voor het oordeel van Cfi over de uitvoerbaarheid de invoering van de kalenderjaarbekostiging in combinatie met het handhaven van de leeftijdscorrectie.

Ik heb hierover in het debat gezegt dat het technisch uitvoerbaar is, maar dat dit tot ongewenste complicaties leidt.

Ik heb hierover op uw verzoek navraag gedaan bij Cfi en dat leert mij het volgende.

Het huidige proces van tellingen gaat uit van een leerlingtelling op 1 oktober voorafgaand aan het daaropvolgende schooljaar. Deze telling wordt thans gebruikt voor de bekostiging van het daaropvolgende schooljaar. De scholen moeten de telling uiterlijk op 15 oktober aanleveren. Eerst dan kan controle van de telling plaatsvinden. De controle van de telling is cruciaal voor de scholen. Daarom is er geruime tijd nodig om controle van de gegevens te laten plaatsvinden. Omdat het om forse budgetten gaat, vindt hierbij uiteraard hoor en wederhoor met de scholen plaats. Uiteindelijk is in de eerste week van december grotendeels bekend om hoeveel leerlingen het gaat. Medio januari zijn de nog ontbrekende gegevens aangevuld. Deze leerlingen kunnen nu voor bekostiging in aanmerking worden gebracht. Met deze leerlingtelling wordt het normatieve aantal fte's per school bepaald. Tevens wordt bepaald tot welke schoolsoort een school behoort. Door fusie of opheffing van bv. een afdeling VBO kan een school immers in een andere schoolsoort terecht komen. Al met al zijn de gegevens niet eerder beschikbaar dan half januari.

Voor wat betreft de telling van de leeftijd van de leraren wordt gebruik gemaakt van het CASO-systeem. Dat is het salarissysteem waarvan de meeste scholen in het VO gebruik maken. De gegevens op de datum 1 oktober komen op 22 november beschikbaar. De verklaring voor dit tijdsverschil is dat ook hier gegevens gecontroleerd en waar nodig aangepast moeten worden. Dat kost enige tijd. Op dat moment is de gewogen gemiddelde leeftijd per school bekend.

Om de leeftijdscorrectie te kunnen uitvoeren is echter meer informatie nodig. De gemiddelde leeftijden van alle scholen moeten worden gebruikt om te komen tot de gemiddelde leeftijd per schoolsoort. Daartoe moeten deze leeftijden worden gewogen met de aantallen fte's waar een school recht op heeft. Zoals ik hierboven heb uitgelegd, kunnen die aantallen fte's pas berekend worden als er, half januari, een betrouwbare leerlingtelling is. Pas als ik beschik over de gewogen gemiddelde leeftijd per schoolsoort kan ik de formule voor de gpl aanpassen, zodat de leeftijdscorrectie budgettair neutraal kan plaatsvinden (immers de jongere scholen moeten de meerkosten van oudere scholen compenseren). Op dit moment is de tijd tot half maart nodig om de berekeningen te maken en het budget via regeling en brief bekend te maken. Immers ook het publiceren van de gpl kost de nodige tijd.

Kalenderjaarbekostiging vindt brede ondersteuning in uw Kamer. Als de leeftijdscorrectie voor leraren gehandhaafd wordt, ontstaat een tijdsprobleem. Dan zouden scholen op basis van voorlopige berekeningen geïnformeerd worden over de hoogte van hun bekostiging. Zoals ik hierboven heb aangegeven zijn de definitieve bekostigingsbrieven pas in maart te versturen omdat de gegevens dan pas definitief zijn. Dat heeft tot gevolg dat een school gedurende het bekostigingsjaar haar beleid moet aanpassen om met de bijgestelde bekostiging uit te komen.

Mijn conclusie, mede gebaseerd op informatie van Cfi, is dat het weliswaar technisch mogelijk is kalenderjaarbekostiging in te voeren met handhaving van de leeftijdscorrectie voor leraren, maar dat er belangrijke gevolgen zijn voor scholen in het bekostigingsjaar. Ik acht het bestuurlijk niet gewenst dat scholen pas tijdens het lopende bekostigingsjaar weten waar zij aan toe zijn.

Naar boven