29 469
Regels met betrekking tot het verstrekken van een brede doeluitkering aan provincies en regionaal openbare lichamen ten behoeve van de uitvoering van een integraal verkeer- en vervoerbeleid (Wet BDU verkeer en vervoer)

nr. 10
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 6 september 2004

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1. Na artikel 17b worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 17c

De Spoorwegwet (Stb. 2003, 264) wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 1, onderdeel q, 58, derde en vierde lid, 60, derde lid, 63, eerste en tweede lid, 70, eerste en tweede lid, en 71 tot en met 76 wordt «raad van bestuur» telkens vervangen door: directeur-generaal.

B

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

a. het uitvoeren van het beheer;

b. de uitoefening van een veiligheidsfunctie;

c. de uitoefening van een wettelijke taak;

d. het uitvoeren van werkzaamheden in opdracht van een spoorwegonderneming die beschikt over een veiligheidsattest als bedoeld in artikel 32, eerste lid, of een proefattest als bedoeld in artikel 34.

2. Toegevoegd wordt een lid, luidende:

3. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod. Artikel 21, tweede lid, tweede en derde volzin, zijn van toepassing.

C

In artikel 48, tweede lid, wordt «Wet justitiële gegevens» vervangen door: Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

D

Artikel 58, derde lid, komt te luiden:

3. Met inachtneming van artikel 3, vierde lid, van richtlijn 2001/14/EG stelt de beheerder de netverklaring tegen vergoeding van ten hoogste de kostprijs algemeen verkrijgbaar en zendt haar aan de betrokken spoorwegondernemingen en de directeur-generaal NMa.

E

Artikel 71 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. De directeur-generaal NMa geeft zijn oordeel over de klacht uiterlijk twee maanden na ontvangst van de gegevens en bescheiden die voor zijn oordeel nodig zijn.

2. In het vierde lid vervalt de tweede volzin.

F

Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

2. De directeur-generaal NMa kan desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van diens taak benodigde gegevens of inlichtingen verstrekken.

3. Onze Minister kan desgevraagd aan de directeur-generaal NMa de voor de uitoefening van diens taak benodigde gegevens of inlichtingen verstrekken.

G

In artikel 75 wordt «een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 4 500» vervangen door: een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien het een onderneming of ondernemingsvereniging als bedoeld in artikel 1 van de Mededingingswet betreft en indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de onderneming, onderscheidenlijk van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.

H

Artikel 124 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Bij de eerste toepassing van artikel 2 kunnen in afwijking van artikel 2, tweede en vijfde lid, spoorwegen als hoofdspoorwegen worden aangewezen» vervangen door «In afwijking van artikel 2, tweede en vijfde lid, kunnen spoorwegen als hoofdspoorwegen worden aangewezen» en wordt «de datum van inwerkingtreding van artikel 2» vervangen door: de datum van inwerkingtreding van artikel 2, tweede lid.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Tot 1 januari 2008 kunnen in afwijking van artikel 2, tweede en vijfde lid, spoorwegen als hoofdspoorwegen worden aangewezen, indien Railinfrabeheer b.v., of Railinfratrust b.v., gevestigd te Utrecht, of hun rechtsopvolger rechthebbende is ten aanzien van deze spoorwegen.

Artikel 17d

Artikel 40, onderdeel A, van de Wet kabelbaaninstallaties komt te luiden:

De Spoorwegwet (Stb. 1875, 67) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Deze wet is niet van toepassing op hoofdspoorwegen, aangewezen krachtens artikel 2 of 124 van de Spoorwegwet.

2. Na artikel 20a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20b

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 19 maart 2001 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mededingingswet in verband met het omvormen van het bestuursorgaan van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot zelfstandig bestuursorgaan (Kamerstukken 27 639) tot wet is verheven en in werking treedt, wordt in de artikelen 1, onderdeel q, 58, derde en vierde lid, 60, derde lid, 63, eerste en tweede lid, 70, eerste en tweede lid, en de artikelen 71 tot en met 76 van de Spoorwegwet (Stb. 2003, 264) «directeur-generaal» telkens vervangen door: raad van bestuur.

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 19 maart 2001 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mededingingswet in verband met het omvormen van het bestuursorgaan van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot zelfstandig bestuursorgaan (Kamerstukken 27 639) tot wet is verheven en eerder in werking treedt dan artikel 17c, onderdelen D, E en F, wordt in die onderdelen «directeur-generaal» telkens vervangen door: raad van bestuur.

3. Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

4. Artikel 21a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Artikel 17c, onderdeel A, werkt terug tot en met de datum van inwerkingtreding van de in dat artikel genoemde bepalingen van de Spoorwegwet (Stb. 2003, 264).

TOELICHTING

Algemeen

Deze nota van wijziging bevat enkele juridisch-technische verbeteringen van de nieuwe Spoorwegwet (Stb. 2003, 264, nog niet in werking getreden). Tussen haakjes is tussengevoegd om welke Spoorwegwet het gaat, want op dit moment geldt nog de oude Spoorwegwet (St. 1875, 67). Deze oude Spoorwegwet blijft vooralsnog ook gelden na inwerkingtreding van de nieuwe Spoorwegwet, namelijk voor andere spoorwegen dan hoofdspoorwegen als bedoeld in de nieuwe Spoorwegwet. Om de oude Spoorwegwet ook in de toekomst te onderscheiden van de nieuwe Spoorwegwet, wordt op het moment van de inwerkingtreding van de nieuwe Spoorwegwet, de citeertitel van de oude Spoorwegwet gewijzigd in Spoorwegwet 1875. Zie hierover nader de toelichting bij de nota van wijziging bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet kabelbaaninstallaties, Kamerstukken II 2002/03, 28 843, nr. 6, blz. 2.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Onderdeel 1

Artikel 17 c (wijziging nieuwe Spoorwegwet)

A (vervanging «raad van bestuur NMa» door «directeur-generaal NMa»)

Ten tijde van het opstellen van de nieuwe Spoorwegwet werd ervan uitgegaan dat bij inwerkingtreding van deze wet de NMa de status zou hebben van zelfstandig bestuursorgaan. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet (Kamerstukken I 2002/03, 27 639, nr. 228) dat deze verzelfstandiging regelt is echter nog niet aanvaard door de Eerste Kamer. Zolang deze wijziging van de Mededingingswet niet in werking is getreden, is er nog geen raad van bestuur en is de directeur-generaal NMa het bevoegde orgaan. Wanneer de wijziging van de Mededingingswet in werking treedt, wordt de raad van bestuur het bevoegde orgaan (zie ook de toelichting bij onderdeel 3).

B (wijziging artikel 22)

Met het voorstel voor wijziging van artikel 22, tweede lid, wordt beoogd de groep personen die bevoegd is het spoor te betreden uit te breiden. In de huidige tekst mogen bijvoorbeeld storingsmonteurs van spoorwegondernemingen zich niet op of naast de hoofdspoorwegen bevinden, terwijl dat voor de uitoefening van hun werk nodig zal zijn (onderdeel d). Met de toevoeging van lid 3 aan artikel 22 wordt beoogd ook in bijzondere gevallen een uitzondering mogelijk te maken.

C (wijziging artikel 48)

De citeertitel van de Wet justitiële gegevens wordt gewijzigd in Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Stb. 2004, 315, artikel I, onderdeel M). In de nieuwe Spoorwegwet wordt nog uitgegaan van de oude citeertitel; dat wordt hier gecorrigeerd.

D (wijziging artikel 58)

In artikel 58, derde lid, van de nieuwe Spoorwegwet is de termijn voor de openbaarmaking van de netverklaring zoals voorgeschreven door artikel 3, vierde lid, van richtlijn nr. 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2001 inzake toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede veiligheidscertificering (PbEG L 75) onjuist geïmplementeerd. Dit voorstel dient ertoe om dat te corrigeren.

E (wijziging artikel 71)

Artikel 71, vierde lid, van de nieuwe Spoorwegwet bevat een verplichting om in geval van het opleggen van een last onder dwangsom een begunstigingstermijn in acht te nemen van maximaal 2 maanden. Het moment waarop de begunstigingstermijn eindigt valt in de huidige redactie van de nieuwe Spoorwegwet samen met de afloop van de termijn waarbinnen de NMa het besluit zelf moet nemen (artikel 71, derde lid, Spoorwegwet). Deze begunstigingstermijn kan echter, afhankelijk van het geval, verschillen. Omdat soms een begunstigingstermijn nodig zal zijn die langer is dan de twee maanden die de wet nu voorschrijft, is dit artikel aangepast.

F (wijziging artikel 72)

De wijziging van artikel 72 is bedoeld om buiten twijfel te stellen dat de directeur-generaal NMa en Onze Minister bevoegd zijn om wederzijds informatie uit te wisselen. Voordeel van wederzijdse informatieuitwisseling is dat diegene aan wie om informatie wordt gevraagd, maar één maal bevraagd wordt. Dit past in het kabinetsbeleid de administratieve lasten terug te dringen.

G (wijziging artikel 75)

In de Mededingingswet is de maximale hoogte van de boete bij niet medewerking met de NMa verhoogd van € 4 500 naar € 450 000 of, indien het een onderneming betreft en indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de onderneming in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking (Stb. 2004, nr. 345, in werking getreden met ingang van 1 augustus 2004). Met dit voorstel wordt de maximale boete in de nieuwe Spoorwegwet in overeenkomstige zin aangepast.

H (wijziging artikel 124)

Artikel 124 in de nieuwe Spoorwegwet is een overgangsbepaling waarmee toch spoorwegen als hoofdspoorweg kunnen worden aangewezen, zolang nog niet aan de criteria van artikel 2, tweede lid, wordt voldaan. Deze overgangsbepaling blijkt in de praktijk echter in de tijd te beperkt geformuleerd te zijn.

Zo kan met de huidige formulering maar één maal gebruik worden gemaakt van artikel 124, eerste lid, te weten alleen «bij de eerste toepassing van artikel 2». Het is echter wenselijk om ook op latere momenten nog de mogelijkheid te hebben spoorwegen als hoofdspoorweg te kunnen aanwijzen als nog niet aan de criteria van artikel 2, tweede lid, wordt voldaan, maar wel aan de criteria van artikel 124, eerste lid. Deze criteria zijn dat de spoorwegen in overwegende mate moeten zijn aangelegd op kosten van het Rijk en voldoende moet komen zijn vast te staan dat Railinfrabeheer b.v. de afgelopen twee jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 2 van de Spoorwegwet het onderhoud heeft verricht.

Ook artikel 124, tweede lid, is als overgangsartikel te beperkt. Dit artikel biedt de mogelijkheid om tot 1 januari 2005 ook spoorwegen aan te wijzen als hoofdspoorweg (en als zodanig aangewezen te houden), indien Railfinfrabeheer b.v. of Railinfratrust b.v. rechthebbende is ten aanzien van deze spoorwegen. Vanaf 1 januari 2005 moet op grond van artikel 2, tweede en vijfde lid, de Staat rechthebbende zijn van de spoorwegen om als hoofdspoorweg aangewezen te worden, respectievelijk aangewezen te blijven. Bij het opstellen van de nieuwe Spoorwegwet werd uitgegaan van een snellere inwerkingtreding dan nu het geval is. Het ziet er echter naar uit dat als gevolg hiervan bij het overgrote deel van de spoorwegen, de Staat op 1 januari 2005 nog geen rechthebbende zal zijn. Vandaar dat wordt voorgesteld om de overgangstermijn van 1 januari 2005 te verlengen naar 1 januari 2008 en om tot die datum niet alleen afwijking toe te staan van het tweede lid van artikel 2, maar ook van het vijfde lid van dat artikel.

Artikel 17d (wijziging Wet kabelbaaninstallaties)

In artikel 40 van de Wet kabelbaaninstallaties (wijziging van artikel 69 van de huidige Spoorwegwet (Stb. 1875, 67) wordt per abuis alleen verwezen naar spoorwegen die op grond van artikel 2 van de nieuwe Spoorwegwet zijn aangewezen als hoofdspoorweg. Er kunnen echter ook spoorwegen worden aangewezen of grond van artikel 124 van de nieuwe Spoorwegwet. Ook op dergelijke spoorwegen is de huidige Spoorwegwet dan niet meer van toepassing.

Onderdeel 2

Artikel 20b (afstemming met wetsvoorstel 27 639)

Een aantal voorgestelde wijzigingen van de Spoorwegwet in deze wet hangt nauw samen met het wetsvoorstel voor wijziging van de Mededingingswet, waarmee de NMa wordt omgevormd tot zelfstandig bestuursorgaan (wetsvoorstel 27 639). Zolang dit wetsvoorstel nog niet in werking is getreden, is de directeur-generaal NMa het bevoegde orgaan. Wanneer de wijziging van de Mededingingswet echter in werking treedt, wordt de raad van bestuur het bevoegde orgaan (zie ook de toelichting bij onderdeel 3). Dat is geregeld in het eerste lid van artikel 20b.

Onderdeel 4

Artikel 21a

Het toegevoegde tweede lid treedt alleen in werking als de nieuwe Spoorwegwet eerder in werking treedt dan deze wet. In dat geval is de directeur-generaal NMa, zolang deze wet nog niet in werking is getreden, niet bevoegd. Door artikel 17c, onderdeel A, terugwerkende kracht te geven, wordt dit bevoegdheidsgebrek hersteld.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Naar boven