Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29462 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29462 nr. 6 |
Vastgesteld 29 april 2004
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
1. Algemeen 1
2. Nieuwe saneringsaanpak 2
3. Procedurele wijzigingen 3
4. Bodemsanering bedrijventerreinen 4
5. Financiële consequenties 4
6. Artikelsgewijs 4
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel beoogt de wettelijke verankering tot stand te brengen van de gegroeide praktijk van het bodembeschermingsbeleid, dat is vormgegeven in het kader van de Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER). De leden van de CDA-fractie vragen of de laatste beleidsnota van de staatssecretaris van VROM, waarin nieuw beleid wordt aangekondigd2, voldoende uitgevoerd kan worden met de voorliggende wetswijziging.
Ook de leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgestelde wetswijziging en vernemen graag welke essentiële wijzigingen nog nodig zijn voor de implementatie van de Beleidsbrief Bodem van 24 december 2003.
De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. De in 1997 ingezette beleidswijziging op terrein van bodemsanering werd destijds door de VVD-fractie gesteund en kan nog steeds op de steun van de VVD-fractie rekenen. De leden zijn dan ook verheugd dat nu eindelijk het wettelijke kader voor de beleidswijziging voorligt ter bespreking. Hoewel de leden van de VVD-fractie zich op hoofdlijnen kunnen vinden in de voorgestelde wetswijziging hebben zij hierbij nog wel een aantal kanttekeningen en vragen. In aansluiting op de opmerkingen van de CDA-fractie en PvdA-fractie vragen deze leden in hoeverre en zo ja op welke punten de voorliggende wetswijziging vooruitloopt op de Beleidsbrief Bodem die nog in de Tweede Kamer besproken moet worden. En waarom is in het wetsvoorstel geen melding gemaakt van het verschuiven van de termijn voor de te behalen doelen uit het NMP3 van 2023 naar 2030? Zou dit de duidelijkheid niet ten goede komen?
De leden van de CDA-fractie begrijpen de kritiek van de Raad van State dat de zeer lange duur van de totstandkoming van het wetsvoorstel heeft geleid tot niet, of slecht door wetgeving gedekte situaties, en tot risico's van rechtsonzekerheid. De leden willen graag geïnformeerd worden over de termijn waarop de, in het wetsvoorstel genoemde, algemene maatregelen van bestuur en regelingen kunnen worden verwacht, om zo snel mogelijk het beleid en de juridische verankering van dat beleid met elkaar in overeenstemming te brengen.
In de brief van de minister en de staatssecretaris van VROM d.d. 17 oktober 2003 over de herijking van de VROM-regels wordt inbouw van de Wet Bodembescherming in de Wet Milieubeheer nagestreefd. Waarom is niet al in een eerder stadium de afweging gemaakt om deze omvangrijke wetswijziging in te bouwen in de Wet Milieubeheer?
Op diverse plekken in het wetsvoorstel wordt de term «ernstige verontreiniging» gehanteerd. In de saneringspraktijk bestaat veel onduidelijkheid over het ruime begrip «geval van ernstige verontreiniging». De leden van de CDA-fractie vragen of de regering dit begrip exacter kan aanduiden.
Het wetsvoorstel beoogt een einde te maken aan de stagnatie in de bodemsanering. Het goedkoper maken van de bodemsanering wordt mogelijk door rekening te houden met de functie van de bodem en het stimuleren van de toepassing van nieuwe technieken, naast het vereenvoudigen van procedures voor eenvoudige gevallen. De leden van de CDA-fractie menen dat het voornemen om de stagnatie te beëindigen nog sterker wordt beïnvloedt door het beschikbare budget, naast het ontdekken van (nieuwe) vervuilingen? Onderkent de regering dit ook? Kan de regering ingaan op de gevolgen van de nieuwste inventarisatie en het benodigde budget en de verdeling daarvan? Op welke wijze wil de regering de spanning verminderen tussen het beschikbare budget en de verplichting tot sanering met bijbehorend recht op subsidie?
De leden van de CDA-fractie constateren dat twee middelen om de stagnatie in de bodemsanering te doorbreken zijn: het stimuleren van derden tot (markt)investeringen en het geven van meer ruimte aan decentrale overheden om bij de inzet van overheidsmiddelen beter te kunnen aansluiten op de maatschappelijke dynamiek en de locale behoeften. Kan de regering aangeven op grond van welke meer concrete wijze van opereren derden tot (markt)investeringen zouden komen? Zou een experimenteerartikel, dat ruimte biedt voor nieuwe innovatieve saneringsmethoden, daartoe een bijdrage kunnen bieden?
De leden van de PvdA-fractie willen weten waarop de regering haar uitspraak baseert dat «het merendeel van de saneringen op eigen initiatief van de bedrijven in gang zal worden gezet».
De leden van de VVD-fractie vragen of het toestaan van deelsaneringen een aantal problemen zou kunnen ondervangen. In de praktijk blijkt het niet toestaan van deelsaneringen bij ingewikkelde gevallen van bodemverontreiniging op problemen te stuiten. De bedrijven zijn aangewezen op een gefaseerde aanpak waarbij alle saneringskosten direct moeten worden opgenomen in de subsidieaanvraag. Het inzicht in de totale kosten ontbreekt in de beginfase echter vaak omdat nog niet duidelijk is welke saneringstechnieken toegepast worden op de verschillende gevallen van verontreiniging. Bovendien kan geen rekening gehouden worden met de ontwikkeling van nieuwe technieken in de toekomst. Deze onzekerheid leidt er toe dat gefaseerde sanering op problemen stuit en daarmee tot vertragingen leidt.
In artikel 38 is de ondergrens van het saneringsdoel vastgelegd. De bodem moet «ten minste» geschikt worden gemaakt voor de functie die de bodem na sanering krijgt. Betekent dit dat het bevoegde gezag ook niet meer dan dit kan eisen?
De leden van de CDA-fractie zijn ingenomen met het feit dat het wetsvoorstel een grondslag bevat voor een algemene maatregel van bestuur die algemene regels bevat voor uniforme saneringen. De Raad van State merkt op, dat het beoogde doel ongewis is als niet in de toelichting bij het wetsvoorstel meer inzicht gegeven wordt in de wijze van invulling van de algemene maatregel van bestuur. De leden van de CDA-fractie delen deze zorg en verzoeken de regering duidelijker aan te geven hoe met deze vereenvoudigde procedure een zo groot mogelijk aantal saneringen kan worden opgepakt.
De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de, in voorbereiding zijnde, algemene maatregel van bestuur gereed is. Tevens vernemen zij graag van de regering waar de schatting op is gebaseerd dat er sprake is van een vereenvoudiging voor circa 50% van alle saneringen in Nederland.
De uniforme subsidieregeling voor bedrijven (art. 76j) is voor de leden van de VVD-fractie een belangrijke factor om de investeringen in bodemsanering te stimuleren. De leden zijn van mening dat het wetsvoorstel onvoldoende duidelijk maakt hoe invulling gegeven zal worden aan de regels voor het verstrekken van deze subsidie, zoals de criteria op basis waarvan subsidie verleend wordt. Subdelegatie lijkt daarom niet voor de hand te liggen. Waarom wordt deze mogelijkheid opengehouden en is er niet voor gekozen deze regels bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur te stellen?
Kan de regering aangeven of de daadkrachtregeling uit het convenant bodemsanering een plaats heeft in dit wetsvoorstel? Zo ja, op welke manier? Zo neen, wat is hiervan de achterliggende reden?
Kan de regering nader ingaan op de eisen voor het nazorgplan uit artikel 39d, vragen de leden van de CDA-fractie. Het is van belang om ook hier criteria te formuleren ter voorkoming van extra eisen op lokaal niveau.
Ook de leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het wetsvoorstel eisen stelt aan het nazorgplan. Is voor betrokkenen voldoende duidelijk welke maatregelen van hen verwacht mogen worden? De leden van de VVD-fractie zijn hiervan nog niet overtuigd.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af in hoeverre beperkingen in de wet zijn opgenomen ten aanzien van het stellen van financiële zekerheid. De memorie van toelichting geeft weliswaar aan dat slechts in een beperkt aantal gevallen (langdurige saneringen) financiële zekerheid gevraagd zal worden, maar hoe wordt verzekerd dat dit ook alleen dan gebeurd?
De memorie van toelichting stelt dat het nodig is dat de overheid zich kan indekken tegen risico's door een financiële zekerheid te vragen. De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van dit instrument. Zij zijn echter van mening dat dit instrument alleen dan moet worden ingezet wanneer dit ook echt noodzakelijk is. In het wetsvoorstel lijken geen beperkingen aan de inzet van het instrument gesteld te worden. Kan worden aangegeven waarom dit niet is gedaan? Acht de regering dit niet wenselijk? Is het mogelijk om een aantal criteria voor het stellen van financiële zekerheid vast te stellen, zodat duidelijk is wanneer het instrument door de overheid gebruikt kan worden? Dit zou ook de nodige duidelijkheid voor bedrijven kunnen scheppen die hiermee te maken krijgen.
4. Bodemsanering bedrijfsterreinen
De leden van de VVD-fractie vernemen dat volgens artikel 55b in geval van ernstige verontreiniging van bedrijfsterreinen een saneringsplicht aan de eigenaar kan worden opgelegd. In de memorie van toelichting wordt hierover gesteld dat deze saneringsplicht pas geëffectueerd wordt wanneer er naast ernstige verontreiniging ook sprake van spoedeisendheid is. Wanneer deze spoedeisendheid ontbreekt wordt de saneringsplicht pas geëffectueerd op het moment waarop handelingen worden verricht met betrekking tot de verontreinigde bodem. Waarom zijn deze bepalingen ten aanzien van het tijdstip waarop de saneringsplicht in werking treedt niet in de wettekst verankerd?
Is het juist te veronderstellen dat het bevoegde gezag de saneringsplicht voor een ernstig vervuild terrein dat niet spoedeisend gesaneerd hoeft te worden en onveranderd dezelfde functie houdt, niet in werk in kan laten treden? Ook niet voor 2030?
Deze leden vragen de regering vervolgens of bedrijven waarvoor een saneringsplicht geldt recht hebben op een subsidie als bijdrage in de netto-saneringskosten. Zo ja, waarom is dit niet in de wet vastgelegd? Zo neen, waarom niet? Kan aangeven worden of een voorschotregeling in plaats van subsidieverlening achteraf een bijdrage zou kunnen leveren aan de versnelling van bodemsaneringen?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering inzicht te geven in een meerjarige kostenraming voor de sanering tot 2009.
Op welke manier en door wie wordt de systematiek vastgelegd, die wordt toegepast om vast te stellen wat het risico van een verontreiniging voor mens, plant of dier is en of spoedige sanering noodzakelijk is? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat hiervoor in heel Nederland dezelfde systematiek gebruikt zou moeten worden zodat gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Het risico dat een bodemverontreiniging in een speeltuin in Groningen met zich mee brengt is niet groter of kleiner dan in Limburg.
In Artikel 38 lid 1 aanhef en onder a. staat dat de bodem «ten minste» geschikt moet worden gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt. Deelt de regering de visie van de leden van de CDA-fractie dat deze woorden niet zo moeten worden uitgelegd dat het bevoegd gezag meer kan eisen dan functiegericht saneren?
De leden van de VVD-fractie willen weten wat precies bedoeld wordt met het antwoord op het advies van de Raad van State over artikel 38 waarin wordt gesteld dat «goede nota» genomen is van de opmerking van de Raad van State dat bij omzetting van de inhoud van de Kaderrichtlijn water subdelegatie niet toelaatbaar is.
Het voorgestelde artikel V vult artikel 52 a. Woningwet aan. De leden van de CDA-fractie twijfelen over het nut van de afstemmingsregeling tussen bouwvergunning en bodemsanering. Zou het schrappen van deze regeling een vermindering van de administratieve last kunnen opleveren?
Samenstelling:
Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Geluk (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA) en Veenendaal (VVD).
Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GL), Luchtenveld (VVD), Boelhouwer (PvdA), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Algra (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GL), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Giskes (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Wolfsen (PvdA) en Oplaat (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29462-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.