nr. 63
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 februari 2007
Naar aanleiding van het mondelinge vragenuurtje van 30 januari jl.
heb ik u toegezegd op 16 februari een besluit te nemen omtrent de ontstane
situatie bij AWV Eigen Haard te Velsen (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar
2006–2007, nr. 36, blz. 2270–2271).
In dat mondelinge vragenuurtje heb ik tevens aangegeven veel waarde te
hechten aan initiatieven in dit verband door de brancheorganisatie en het
oordeel van de Commissie Aedescode. Ik ben een groot voorstander van zelfregulering
van de sector en ik heb in deze kennis genomen van de initiatieven die Aedes
op dit punt heeft ondernomen. Mij is gebleken dat Aedes de zaak uiterst serieus
opneemt.
De Commissie komt tot de conclusie dat de Raad van Toezicht van AWV Eigen
Haard, niet bereid dan wel in staat is om in de situatie, waarbij de onderlinge
relaties zodanig zijn verstoord dat van een vruchtbare samenwerking geen sprake
is, verbetering te brengen.
Ik ben tot de conclusie gekomen dat er een situatie is ontstaan die leidt
tot strijdigheid met het volkshuisvestelijk belang. Met name de wijze waarop
AWV Eigen Haard inhoud geeft aan de governance binnen de corporatie leidt
ertoe dat het draagvlak voor het functioneren van de corporatie in ernstige
mate tekort schiet. Een goede samenwerking met alle partners is van essentieel
belang voor de invulling van volkshuisvestelijke taken van de corporatie.
Naar aanleiding van de ontstane situatie, als gevolg van de benoeming
van de heer Vinken als directeur-bestuurder van AWV Eigen Haard door de RvT,
acht ik het noodzakelijk om – op grond van artikel 43 van het Besluit
beheer sociale-huursector (Bbsh) – gebruik te maken van mijn bevoegdheid
om een extern toezichthouder aan te stellen. Ik zal zo spoedig mogelijk tot
de benoeming van een extern toezichthouder overgaan.
In de opdracht aan de extern toezichthouder wordt opgenomen:
1. dat de extern toezichthouder zich een beeld vormt van de wijze waarop
de corporatie inhoud geeft aan governance binnen de instelling;
2. dat de extern toezichthouder zich een beeld vormt – tegen de
achtergrond van de ontstane problematiek – van de wijze waarop tot genormaliseerde
werkverhoudingen gekomen kan worden, zowel intern als extern;
3. dat de extern toezichthouder mij schriftelijk, na één
maand, rapporteert over de situatie bij AWV Eigen Haard of zoveel eerder als
de extern toezichthouder dat nodig acht.
De rapportage van de extern toezichthouder zal bepalend zijn voor vervolgacties
in dit dossier.
Ik verwacht u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
P. Winsemius