29 453 Woningcorporaties

Nr. 512 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MILIEU EN WONEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 januari 2020

Zoals aangegeven in het VAO woningcorporaties/Evaluatie van de Woningwet en het huurakkoord van 15 januari (Handelingen II 2019/20, nr. 41, VAO Woningcorporaties/Evaluatie van de woningwet en het huurakkoord (AO d.d. 12/12)) ga ik hierbij in op de gewijzigde motie van het lid Dik-Faber over het in kaart brengen wat nodig is om meer goedkope sociale huurwoningen te bouwen (Kamerstuk 29 453, nr. 511) en de gewijzigde motie van het lid Ronnes over kwantitatieve afspraken over daklozen (Kamerstuk 29 453, nr. 510).

Het doel van de motie van mevrouw Dik-Faber om knelpunten te inventariseren en de bouw van goedkope sociale huurwoningen te stimuleren en hierover afspraken met relevante partijen te maken ondersteun ik van harte. In het debat heeft mevrouw Dik-Faber aangegeven dat zij zou nadenken over met welke partijen er afspraken zouden moeten worden gemaakt om meer goedkope sociale huurwoningen te bouwen. Nu de motie aangeeft dat die afspraken met de koepels van woningcorporaties en gemeenten kunnen worden gemaakt in plaats van met afzonderlijke gemeenten en woningcorporaties, wil ik de motie oordeel Kamer laten. Ik wil hierbij ook de link leggen met de aanpak dakloosheid van Staatssecretaris Blokhuis, aangezien dergelijke woningen voor de doelgroep van daklozen uitkomst kunnen beiden. Essentieel onderdeel van de aanpak is het realiseren van woonplekken met voldoende begeleiding. Ik zal hierover spoedig samen met Staatssecretaris Blokhuis in gesprek gaan met Aedes en de VNG, waarbij ik ook de opgedane kennis uit actieprogramma Weer Thuis! meeneem.

Ten aanzien van de motie van het lid Ronnes heb ik in het debat aangegeven dat ik ruimte wil houden om te beoordelen of provincies een mogelijke rol kunnen hebben bij het bijdragen aan het behalen van kwantitatieve afspraken over de huisvesting van daklozen, alvorens uit te werken hoe provincies hierin een mogelijke rol kunnen hebben. De motie is op dit punt aangepast en daarom laat ik het oordeel van de motie aan de Kamer.

De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer

Naar boven