29 452
Tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel

nr. 66
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 maart 2007

Inleiding

In de brief van 20 februari jl., (Tweede Kamer 2006–2007, 29 452, nr. 58) heeft de minister van Justitie toegezegd binnen enkele weken de gewijzigde geweldsinstructie en het verloftoetsingskader vast te stellen en toe te zenden. Met deze brief kom ik deze toezegging na.1 Achtereenvolgens wordt kort de kern van de wijzigingen aangegeven alsmede een toelichting daarop. Hier wordt tevens ingegaan op het advies van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ).

Deze regelingen zullen in werking treden op het moment dat de verlofadviescommissie gaat functioneren. Dit is naar verwachting op 1 juli 2007.

Verloftoetsingskader

In het verloftoetsingskader wordt een concrete uitwerking gegeven van de verlofregeling. Er zijn drie verlofmogelijkheden vanuit intramuraal verblijf, te weten: begeleid verlof, onbegeleid verlof en transmuraal verlof. Daar kan in een aantal gevallen proefverlof aan worden toegevoegd.

De wijziging betreft hoofdzakelijk het begeleid verlof. In de brief van de minister van Justitie van 11 december (Tweede Kamer 2006–2007, 29 452, nr. 55) is aangekondigd dat aan dit begeleid verlof een beveiligde fase zal worden toegevoegd. Dit betekent dat het begeleid verlof doorgaans volgens het volgende stramien zal verlopen: beveiligde fase, dubbel begeleid verlof en enkel begeleid verlof. De inrichting van het begeleid verlof zal in alle gevallen maatwerk zijn.

In elke verlofaanvraag zal de kliniek daarom moeten aangeven hoe het begeleid verlof wordt opgebouwd en op welke wijze de beveiliging zal plaatsvinden in de te onderscheiden fasen; daar kunnen verschillende gradaties in bestaan, die variëren van het meesturen van daarvoor opgeleide beveiligers tot medewerkers van de tbs-kliniek die een speciale opleiding hebben genoten voor alertheid tot het meesturen van sociotherapeuten als begeleider. Dit is afhankelijk van de uitkomst van de risicotaxatie.

De RSJ heeft in zijn advies kritisch op deze wijziging gereageerd. De Raad wijst er onder meer op dat verlofverlening pas aan de orde is als de behandeling zo ver is gevorderd dat er geen extra beveiliging nodig is. Mocht dit wel nodig zijn dan dient het verlof niet te worden verleend. Volgens de Raad kan begeleid verlof pas aan de orde komen als een zodanige voortgang in de behandeling is bereikt, dat het delictrisico is verminderd tot het niveau waarop begeleid verlof veilig kan plaatsvinden en dit verlof tevens bijdraagt aan de verdere voortgang van de behandeling. Volgens de Raad zou van beveiligd verlof slechts gebruik kunnen worden gemaakt in situaties waarin het gedrag of de situatie van de tbs-gestelde, voor wie volledig stilleggen van het verlof uit hoofde van de behandeling gecontraïndiceerd is, hiertoe aanleiding geeft. Ook in geval van incidenteel verlof kan beveiliging noodzakelijk zijn.

Het commentaar van de RSJ wordt gedeeld door de directeuren van de Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s). Dit advies van de RSJ heeft echter niet geleid tot een wijziging van mijn besluit de beveiligde fase tijdens begeleid verlof in te voeren. Juist in die gevallen die door de Raad worden genoemd, zoals incidenteel verlof op humanitaire gronden, of een terugval in de behandeling van een tbs-gestelde behoeft het niet noodzakelijk te zijn om het verlof in te trekken, maar kan het wel aangewezen zijn om extra beveiliging mee te sturen. Ook bij de aanvang van het begeleid verlof acht ik het voorstelbaar dat het gewenst een aantal keren extra beveiliging toe te passen. Dan kan worden bezien of het verlof volgens verwachting verloopt.

Het gaat erom dat gedurende het gehele begeleid verlof door de FPC’s voldoende maatregelen worden getroffen om de maatschappelijke veiligheid voldoende te waarborgen. Momenteel ben ik in overleg met de betrokken inrichtingen over de wijze waarop aan deze extra beveiliging vorm zal worden gegeven. In de brief over de voortgang van het plan van aanpak tbs die ik u in juni van dit jaar doe toekomen informeer ik u hierover nader.

Door het vaststellen van het verloftoetsingskader ontstaat de volgende situatie: in de aanvraag voor begeleid verlof zal een aparte paragraaf dienen te worden opgenomen, waarin door de kliniek uiteen wordt gezet op welke wijze de maatschappelijke veiligheid gedurende het gehéle begeleid verlof wordt gewaarborgd. Daarbij wordt met name aandacht besteed aan de mate van beveiliging en/of begeleiding die per fase is vereist, en de wijze waarop de overgangen tussen de verschillende fasen van het begeleid verlof worden gereguleerd. Er wordt een overzicht gegeven van de verschillende risico-indicatoren en het daarbij passende risicomanagement.

Tenslotte wijs ik erop dat invoering van de beveiligde fase niet inhoudt dat in een eerder stadium dan voorheen gebruikelijk was, verlof wordt verleend. Er wordt geen ruimere toepassing van de verlofmogelijkheden als zodanig beoogd.

Geweldsinstructie

Invoering van de beveiligde fase tijdens het begeleid verlof heeft geen zin indien niet tevens de geweldsinstructie zodanig wordt aangepast dat het begeleiders is toegestaan passend geweld te gebruiken om onttrekking aan het verlof te voorkomen. Inmiddels heb ik deze gewijzigde geweldsinstructie vastgesteld. Voorts moeten de FPC’s de interne dienstinstructie voor het gebruik van geweld op schrift stellen en in overeenstemming brengen met de aangepaste geweldsinstructie. Deze dienstinstructie dient binnen drie maanden aan mij te worden overgelegd.

De belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op de mogelijkheden om te voorkomen dat een tbs-gestelde zich aan verlof onttrekt. Gebruik van gepast geweld om een onttrekking te voorkomen is daarbij verplicht voor degenen die het verlof beveiligen. De overige begeleiders zijn weliswaar gehouden al het mogelijke te doen om onttrekking tegen te gaan, maar niet verplicht daarbij ook geweld toe te passen. Bij het gebruik van geweld en/of het gebruik van geweldsmiddelen dienen vanzelfsprekend de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te worden genomen. Indien het personeelslid of een derde hierdoor gevaar loopt, dient de toepassing van geweld achterwege te blijven.

De RSJ adviseert deze voorgenomen wijzigingen niet in te voeren. De Raad is van mening dat aan de begeleider een te zware last wordt opgelegd als deze het uitblijven van geweld dient te motiveren. Voorts is de Raad van mening dat aan de toepassing van de geweldsinstructie in de praktijk grote risico’s kleven. De Raad geeft aan dat te voorzien valt dat tbs-gestelden die van plan zijn zich te onttrekken, de begeleider duidelijk zullen maken dat hij maar beter van geweld kan afzien, dit onder het motto: «de eerste klap is een daalder waard».

De RSJ meent daarom dat de maatregel bij de tbs-gestelde gewelddadig gedrag uitlokt en daarmee aan de veiligheid eerder afbreuk wordt gedaan dan dat er iets aan wordt toegevoegd. Daarom pleit de RSJ ervoor om in een situatie van (dreigende) onttrekking van geweldgebruik af te zien. Een instructie met deze strekking getuigt volgens de Raad van professionaliteit. In het verlengde daarvan wijst men erop dat andere organisaties, zoals banken en beveiligingsbedrijven, hun personeel eveneens de instructie geven van geweldgebruik af te zien in geval van bedreigende situaties.

Deze kritiek van de Raad wordt gedeeld door de tbs-directeuren. Men acht het gebruik van geweld principieel in strijd met het feit dat het voor een effectieve behandeling noodzakelijk is dat er een vertrouwensband tussen de tbs-gestelde en de behandelaar aanwezig is. Voorts kunnen juist door het toepassen van geweld gevaarlijke situaties ontstaan, zowel voor het personeel als voor toevallige omstanders; uiteindelijk ontstaat er een onveiliger situatie dan voorheen het geval was Het advies van de Raad om in geval van onttrekking af te zien van het gebruik van geweld, moet worden afgewogen tegen de maatschappelijke risico’s die aan een onttrekking verbonden kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld een ernstige recidive. Het is de ernst van deze gevolgen die met zich brengt dat van begeleiders van tbs-gestelden mag worden verwacht dat zij naar vermogen optreden om onttrekking te voorkomen. Daarmee worden aan begeleiders inderdaad hogere eisen gesteld dan aan medewerkers van bijvoorbeeld een bank. Echter: deze hogere eisen worden gerechtvaardigd door het gegeven dat het risico dat door een onttrekking ontstaat, niet eenzijdig op de samenleving kan en mag worden afgewenteld.

Het huidige stelsel van de tbs, gericht op terugkeer in de samenleving door behandeling, kan alleen het maatschappelijk vertrouwen behouden, als duidelijk is dat de maatschappelijke veiligheid voortdurend voorop wordt gesteld. Daarbij past dat in het geval van een dreigende onttrekking al het nodige wordt gedaan om te voorkomen dat deze daadwerkelijk plaatsvindt. Daarom mag van de beveiliger worden verwacht dat hij actief optreedt.

Tegelijkertijd dient een tbs-kliniek aan het eigen personeel voldoende garanties te kunnen geven dat de eigen veiligheid niet onnodig in gevaar wordt gebracht. Daarom hebben alle begeleiders de bevoegdheid om geweld te gebruiken, maar geldt de opdracht om geweld toe te passen alleen voor de daarvoor speciaal opgeleide beveiligers. Of daadwerkelijk tot toepassing van geweld wordt overgegaan, dient in ieder concreet geval apart te worden beoordeeld. Geweld wordt niet toegepast indien daardoor het personeel of omstanders in gevaar worden gebracht.

Tenslotte wijs ik erop dat tegelijkertijd aan alternatieven wordt gewerkt die ertoe kunnen leiden dat, zonder dat geweld hoeft te worden gebruikt, onttrekkingen kunnen worden voorkomen, zoals het ontwikkelen van een knieslot. Een daartoe strekkende experimenteerbepaling is in de geweldsinstructie opgenomen.

De staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven