29 452 Tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel

Nr. 240 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 januari 2021

Met deze brief informeer ik u over het besluit tot een voordracht voor gratie van Cevdet Y. Verschillende keren heeft de rechter geoordeeld dat er onvoldoende argumenten zijn om gratie te weigeren. Gisteren heeft het hof dat in hoger beroep opnieuw bevestigd. Daarmee zijn de juridische argumenten om gratie niet uit te voeren uitgeput en kan ik niet anders dan het indienen van een positieve voordracht tot gratieverlening bij het Kabinet van de Koning.

Het is niet gebruikelijk dat ik uw Kamer informeer over individuele zaken. Ik ben me bewust dat dit besluit ingrijpend is voor de slachtoffers en nabestaanden van de slachtoffers, en dat dit besluit zowel maatschappelijk als politiek tot de nodige discussie kan leiden. Om die reden heb ik besloten uw Kamer in dit uitzonderlijke geval te informeren.

Zaaksverloop

Bij arrest van 14 oktober 1984 is betrokkene veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens het doden van zes personen tijdens een schietpartij in café «Het Koetsiertje» in Delft op 5 april 1983. Op 7 april 1983 is zijn detentie gestart. Betrokkene zit inmiddels ruim 37 jaar in detentie.

Op 11 maart 1998 heeft betrokkene zijn eerste gratieverzoek ingediend. Dit gratieverzoek is op 16 januari 2001 afgewezen. In het kader van dit gratieverzoek is door het Pieter Baan Centrum onderzoek gedaan naar betrokkene. In het rapport werd op behandeling in een Tbs-kliniek aangestuurd. Op basis van de in het kader van het eerste gratieverzoek gedane onderzoeken en op advies van de commissie Geestelijk Gestoorde Gedetineerden is besloten betrokkene op te nemen in een Tbs-inrichting. Op 31 augustus 2001 is betrokkene daadwerkelijk overgeplaatst naar een Tbs-inrichting.

Vanaf 2002 is een grote hoeveelheid procedures gevoerd over het verlof van betrokkene. Behandeling van betrokkene in een tbs-instelling brengt met zich mee dat betrokkene vrijheden geniet, zoals (on)begeleid verlof waarbij wordt ingezet op steeds meer vrijheden die passen binnen de setting van plaatsing in een tbs-instelling. Dat heeft er uiteindelijk toe geleid dat betrokkene vanaf november 2016 transmuraal verlof geniet, wat inhoudt dat betrokkene buiten de beveiligde zone van de kliniek verblijft.

Betrokkene heeft in 1998, 2013, 2017 en 2019 verzoeken tot gratie gedaan. In het kader van de te nemen beslissing op het derde gratieverzoek heb ik als gebruikelijk het Openbaar Ministerie (OM) en het gerecht dat de straf heeft opgelegd om advies gevraagd. Ondanks het positieve advies van de strafrechter was ik voornemens om nogmaals een slachtoffer- en nabestaandenonderzoek te laten verrichten alvorens te beslissen op het derde gratieverzoek. Dat stond de voorzieningenrechter niet toe. Daarop is aan het Kabinet van de Koning een machtiging gevraagd voor het nemen van een afwijzende beslissing op het derde gratieverzoek.

Betrokkene startte wederom een procedure bij de kort geding rechter, nu tegen de afwijzende beslissing op dat derde gratieverzoek. De rechter was onder meer van mening dat er geen bijzondere omstandigheden waren die maakten dat van het positieve advies van de strafrechter kon worden afgeweken en gebood mij het afwijzende besluit te herroepen en opnieuw te beslissen met inachtneming van het vonnis. Hiertegen heb ik een spoedappel ingesteld bij het hof. Ook het hof oordeelde in dit spoedappel dat de motivering van de afwijzende beslissing op het derde gratieverzoek niet juist was en oordeelde dat een nieuw, dus vierde gratieverzoek in behandeling moest worden genomen waarop moest worden beslist met inachtneming van het oordeel van het hof.

In afwijking van het advies van de strafrechter bij het vierde gratieverzoek, heb ik met een nieuwe motivering in september 2019 wederom een afwijzende beslissing genomen op dat vierde gratieverzoek. Betrokkene is hiertegen wederom een procedure gestart bij de kort geding rechter. De rechter in kort geding heeft op 5 november 2019 geoordeeld dat de beslissing op het vierde gratieverzoek onrechtmatig was en dat een nieuwe beslissing diende te worden genomen met inachtneming van de overwegingen in het vonnis.

In december 2019 heb ik met een aangepaste motivering wederom een afwijzende beslissing genomen op het gratieverzoek. Ook tegen deze afwijzende beslissing is betrokkene een procedure gestart bij de kort geding rechter. Vanwege de verschillende lopende procedures heeft de rechter in kort geding op 6 februari jl. een tussenbeslissing genomen en geoordeeld voor het overige de beslissing aan te houden. Het eindoordeel van de kort geding rechter volgde uiteindelijk op 30 december jl. In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat binnen vier weken opnieuw dient te worden beslist op het vierde gratieverzoek van betrokkene.

Hiertegen heb ik turbo-spoedappel ingesteld en op 19 januari jl. heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter van 30 december jl. bekrachtigd en dus geoordeeld dat een nieuwe afwijzing niet uitsluitend mag worden gebaseerd op dezelfde redenen als waarop de bestreden gratiebeslissing berust. De argumenten die juridisch stand houden om gratie rechtmatig te kunnen weigeren zijn daarmee nu echt op.

Opvolging uitspraak rechter

Ik begrijp heel goed dat deze uitspraak van de rechter en het besluit om aan betrokkene gratie te verlenen veel impact heeft op de nabestaanden en de samenleving. Mede gelet daarop heb ik een veelvoud van juridische procedures gevoerd met als inzet het niet verlenen van gratie. De rechter heeft echter telkens geoordeeld dat mijn besluiten om geen gratie te verlenen juridisch geen stand houden. Gelet hierop kan ik nu niet anders dan een positieve voordracht tot gratieverlening indienen bij de Koning. Nu gratie verlenen aan betrokkene zorgt ervoor dat wordt voldaan aan de kern van de eisen van het internationaal en nationaal recht, namelijk dat er perspectief wordt geboden en in de praktijk gratie wordt verleend waardoor de levenslanggestrafte dus daadwerkelijk zicht heeft op invrijheidstelling. Als we dat nu niet doen bestaat het reële risico dat rechters in de toekomst überhaupt geen levenslang meer opleggen. Ook de Hoge Raad wees daar onlangs nog op.

Ik acht het van groot belang dat een eventuele invrijheidsstelling van levenslanggestraften met de meeste waarborgen is omkleed. Deze zaak vormt voor mij dan ook aanleiding fundamenteel te kijken naar de verhouding tussen de rechter en de Kroon (de Minister) bij beslissingen inzake de invrijheidsstelling van levenslanggestraften.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven