29 452 Tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel

Nr. 193 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 september 2015

Hierbij bied ik u het rapport aan van de Inspectie Veiligheid en Justitie (hierna Inspectie) over Contrabande in Forensisch Psychiatrische Centra (hierna FPC’s)1.

Onderzoek

De Inspectie heeft in de periode mei 2014 tot en met maart 2015 bij de FPC’s onderzocht welke risico’s op invoer en aanwezigheid van contrabande zich voordoen en welke maatregelen deze centra treffen om de beschikbaarheid van contrabande binnen de muren van de instelling te voorkomen. De directe aanleiding hiertoe was een uitzending van het televisieprogramma «Dit is de dag», waarin tbs-gestelden van FPC de Rooyse Wissel binnen de muren van de kliniek in beeld waren met verschillende soorten ongeoorloofde voorwerpen (contrabande).

Resultaten en aanbevelingen

De Inspectie heeft op basis van het Toetsingskader contrabande Forensisch Psychiatrische Centra relevante documentatie van de FPC’s beoordeeld en op iedere locatie gesproken met vertegenwoordiging van de directie, afdelingshoofden en behandelhoofden, hoofden beveiliging, medewerkers sociotherapie en medewerkers beveiliging. De Inspectie sprak tevens met een vertegenwoordiging van de medezeggenschap. Op alle locaties voerde de Inspectie een uitgebreide schouw uit, waarbij specifiek gelet werd op de risico’s op invoer en overdracht van contrabande. Aandachtspunten daarbij waren met name de omtrekbeveiliging, de toegangscontrole en het (toe)zicht op woon- en werkafdelingen.

De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat bij vijf van de zeven FPC’s niet voldoende zicht bestond op de risico’s op invoer van contrabande door onbegeleide tbs-gestelden doordat zij ongecontroleerd toegang verkregen tot de inrichting, dan wel contrabande konden doorgeven voordat zij gecontroleerd werden. Het niet onderkennen van de daaraan verbonden risico’s voor de overige populatie is een serieus aandachtspunt, dat volgens de Inspectie inmiddels goed is opgepakt door de FPC’s. De Inspectie pleit voor een voortdurende alertheid op dergelijke risico’s.

De inspectie onderkent dat bij de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel twee uitersten centraal staan. Enerzijds is een belangrijke doelstelling dat de tbs-gestelde uiteindelijk terugkeert in de maatschappij. Anderzijds is de maatregel opgelegd omdat de tbs-gestelde een gevaar vormt voor die maatschappij. Door de tbs-gestelde te behandelen in een gesloten, hoog beveiligde inrichting wordt dat gevaar grotendeels weggenomen. Op enig moment moeten echter de mogelijkheden verkend worden om het terugkeren naar de maatschappij in gang te zetten. Dat kan niet anders dan door het op basis van risicoschattingen uitbouwen van vrijheden en het in dat kader gecontroleerd ruimte bieden voor terugval. Zo kan binnen een gecontroleerde omgeving vroegtijdig onderkend worden of een tbs-gestelde in een minder gecontroleerde omgeving met deze vrijheden kan omgaan of dat hij of zij terugvalt in gevaarlijk gedrag. Daar staat tegenover dat de tbs-gestelden die binnen die gecontroleerde omgeving verblijven belang hebben bij een ordentelijk en veilig behandelklimaat. Dit belang verenigen met het belang om binnen diezelfde omgeving tbs-gestelden de ruimte te bieden voor terugval is geen eenvoudige opgave. Het vraagt om een goed inzicht in de consequenties die het verruimen van vrijheden voor individuele tbs-gestelden voor de overige populatie kan hebben.

De Inspectie de FPC’s beveelt aan om in gezamenlijkheid te komen tot een effectievere aanpak van de invoer en beschikbaarheid van contrabande. Zo is een belangrijke conclusie van het onderzoek dat het, gelet op de relatief eenvoudige wijze waarop drugs nu nog via patiënten, bezoek en personeel de inrichting in kunnen komen, wenselijk is dat de effectiviteit van het samenstel aan maatregelen dat dit moet voorkomen wordt vergroot. De Inspectie ziet hier een rol voor de FPC’s zelf om te komen tot een aantal uitgangspunten voor een dergelijk samenstel aan maatregelen.

Ook ten aanzien van de toegangscontrole van personeel beveelt de Inspectie de sector aan om, indien een algehele personeelscontrole om gegronde redenen niet mogelijk is, in afstemming met DJI te komen tot een gemeenschappelijke minimumnorm die in redelijkheid bijdraagt aan het zoveel mogelijk beperken van de kans dat personeel contrabande invoert.

Beleidsreactie

Ik onderstreep het belangrijke uitgangspunt dat de tbs-gestelden die binnen die gecontroleerde omgeving verblijven belang hebben bij een ordentelijk en veilig behandelklimaat. Ik begrijp dat het geen eenvoudige opgave is om dat belang te verenigen met het belang om binnen diezelfde omgeving tbs-gestelden de ruimte te bieden voor terugval. Toch vind ik het belangrijk dat de FPC’s de nodige maatregelen treffen om de invoer van contrabande te voorkomen.

Omtrekbeveiliging

Een gedegen omtrekbeveiliging, die bestaat uit een muur en/of een hekwerk en een goed functionerend camera- en detectiesysteem, voorkomt dat personen van buiten de inrichting contrabande doorgeven aan tbs-gestelden. In dit rapport is voor drie locaties een situatie beschreven waar de omtrekbeveiliging een serieus aandachtspunt vormde. De Inspectie stelt zelf vast dat, naar aanleiding van de constateringen van de Inspectie, de FPC’s direct afdoende maatregelen hebben getroffen.

Toegangscontrole

De FPC’s hebben inmiddels in alle klinieken metaaldetectiepoortjes en een bagagescan geplaatst. Alle patiënten en een deel van de bezoekers moeten via deze detectiepoortjes de kliniek betreden. Met deze maatregel wordt de kans op het invoeren van metaalhoudende contrabande beperkt.

Ten aanzien van de controle op eigen personeel geldt dat de FPC’s hebben afgesproken om uiterlijk per 1 januari 2016 een «at random» controle van 1 op de 100 medewerkers in te richten. De Inspectie concludeert dat de FPC’s met deze voorgenomen maatregel slechts beperkt inzetten op het beperken van het risico dat personeel contrabande de inrichting in brengt.

Er bestaat op dit moment nog geen wettelijke grondslag voor de controle van personeel. Met inwerkingtreding van de Wet forensische zorg zal daarin wel voorzien zijn. Echter, vooruitlopend op deze wet, acht ik het van belang dat de hoofden van de FPC’s gebruik maken van hun eigenstandige bevoegdheid om personeelscontrole in te voeren. Het reeds door de FPC’s genomen initiatief van de «at random» controle is een positieve stap maar acht ik nog onvoldoende.

Ten aanzien van niet-metaalhoudende contrabande stelt de Inspectie vast dat drugs op relatief eenvoudige wijze binnengebracht kunnen worden. De aanwezigheid van drugs acht ik onverenigbaar met een veilig behandel- en leefklimaat binnen een FPC. De Inspectie beveelt aan sector-breed te inventariseren op welke wijze de toegangscontrole van tbs-gestelden, relatiebezoek, personeel en overige bezoekers zo effectief mogelijk bijdraagt aan het beperken van de invoer van niet-metaalhoudende contrabande. Ik heb derhalve de FPC’s gevraagd voor 1 januari 2016 in gezamenlijkheid een plan van aanpak «toegangscontrole» op te leveren met daarin ten minste:

  • een eenduidig kader met een ambitieuze norm voor hoe de FPC’s het eigen personeel dienen te controleren op invoer van contrabande.

  • een eenduidig en effectief controle-beleid ten aanzien van het tegengaan van invoer van niet-metaalhoudende contrabande (drugs) door tbs-gestelden, relatiebezoek, personeel en overig bezoek.

Interne controlemaatregelen

Met betrekking tot interne controlemaatregelen, zoals urine- en kamercontroles, doet de Inspectie aan de FPC’s de aanbeveling om best practices en gezamenlijke standaarden te ontwikkelen. Daarnaast geeft de Inspectie aan dat het management in de klinieken, ter ondersteuning van de interne maatregelen, dient te beschikken over een goede registratie en interpretatie van de uitkomsten van de controles.

Op mijn verzoek zullen de directeuren van de klinieken deze aanbevelingen onderling bespreken, zodat zij ook hier voor 1 januari 2016 tot een gezamenlijke aanpak kunnen komen. Aan de klinieken zal voorts worden gevraagd bij de verdere uitwerking van hun aanpak gebruik te maken van de bevindingen uit het WODC-rapport «vooronderzoek naar de registratiepraktijk in de tbs», dat op korte termijn zal worden gepubliceerd.

Tot slot neem ik de signalen serieus dat in de klinieken het aantal contactmomenten terug zouden lopen vanwege een lagere personeelsbezetting, een hogere administratieve druk en een toename van de aandacht voor complexe doelgroepen. In het overleg met de directeuren van de FPC’s zal ik dit signaal agenderen en onderzoeken of de relationele beveiliging hierdoor inderdaad onder druk komt te staan en bespreken welke oplossingen mogelijk zijn om deze druk te verlichten.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven