29 446
Uitvoering Flora- en Faunawet

nr. 68
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 oktober 2009

In vervolg op mijn brief van 12 oktober 2007 over de tussentijdse evaluatie van het ganzenopvangbeleid1 bied ik u hierbij het eindrapport Evaluatie opvangbeleid overwinterende ganzen en smienten; Onderdeel van het Beleidskader Faunabeheer aan2.

Het Beleidskader Faunabeheer3 heeft met het opvangbeleid een balans gezocht tussen het bieden van overwinteringsmogelijkheden voor ganzen en smienten, mede op basis van internationale verplichtingen, en het aanvaardbaar houden van de landbouwschade die deze dieren veroorzaken. De kern van het beleid is dat ganzen in opvanggebieden4 in de winterperiode met rust worden gelaten en daarbuiten actief worden verjaagd. De gedachte hierachter is dat de ganzenvraatschade buiten deze gebieden zal afnemen als de ganzen zich concentreren in de opvanggebieden.

Het Beleidskader is tot stand gekomen na intensief overleg met en tussen de betrokken partijen (Vogelbescherming Nederland, Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging, Land- en Tuinbouworganisatie Nederland, Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Interprovinciaal Overleg). Daarmee is een brug geslagen tussen boeren en jagers enerzijds en natuurorganisaties en vogelbescherming anderzijds. Het overleg Beleidskader Faunabeheer is inmiddels uitgebreid met Natuurlijk Platteland Nederland, Federatie Particulier Grondbezit en De Landschappen. Dit beschouw ik als een grote stap in de goede richting. Daarnaast waardeer ik dat de provincies in korte tijd 80 000 ha aan foerageergebied hebben aangewezen en dat beheerpakketten naar tevredenheid van de afnemers zijn opgesteld.

Het eindrapport laat de resultaten zien van het opvangbeleid over drie winterseizoenen (2005–2008). Dit is een relatief korte periode waarin nog veel wijzigingen zijn doorgevoerd onder meer betreffende de aanwijzing en begrenzing van de foerageergebieden en de aanpassing van ganzenbeheerpakketten. Recentelijk, in het seizoen 2008–2009, zijn alle elementen van het beleid doorgevoerd. De uitkomsten van het onderzoek dienen dan ook tegen de achtergrond van de realisatie van het opvangbeleid bezien te worden.

De evaluatie geeft antwoord op de volgende vier vragen:

1

Foerageren de ganzen en smienten hoofdzakelijk in de aangewezen foerageergebieden en beduidend minder daarbuiten en neemt daarbij het aandeel ganzen en smienten in de opvanggebieden toe als gevolg van het weer- en verjaagbeleid?

Met het aanwijzen van de foerageergebieden wordt samen met de natuurgebieden ongeveer 60% van de ganzenpopulatie opgevangen in de opvanggebieden waar ze welkom zijn, terwijl maar een klein deel van de Nederlandse graslanden is aangewezen als foerageergebied. Voor de brandgans (provincie Friesland) loopt dat zelfs op tot 78%. In beginsel zijn de meeste gebieden daarom goed aangewezen. Veertig procent van de ganzenpopulatie zit echter nog buiten deze gebieden. De huidige praktijk van verjagen, heeft nog niet geleid tot verdergaande concentratie in de opvanggebieden.

Overigens wijs ik erop dat met de foerageergebieden voor een deel invulling wordt gegeven aan de EHS-doelstellingen voor «wintergrasland».

2

Gaat het goed met de aantallen ganzen en smienten en hebben ze voldoende voedsel?

De aantalontwikkeling van ganzen en smienten is met de invoering van het opvangbeleid niet essentieel veranderd. Er is nog sprake van een lichte toename van de aantallen met mogelijk een afvlakking van de groei. Dat kan mogelijk duiden op stabilisatie van de populatie.

3

Is de regeling voor de boeren werkbaar, met andere woorden; werkt de regeling in financieel opzicht en bedrijfsvoering naar tevredenheid?

De deelnamebereidheid van de boeren gaf in de drie seizoenen een wisselend beeld, met een dieptepunt in het laatste seizoen van de evaluatieperiode. Door aanpassingen in de provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (pSAN) voor Grasland en Bouwland is het pakket beter inpasbaar in de bedrijfsvoering en werkt in financieel opzicht naar tevredenheid van de meeste boeren. De deelnamebereidheid is inmiddels dan ook weer gestegen naar circa 49 100 ha beschikt foerageergebied in 2008–2009. Deze contracten hebben een looptijd van 6 jaar.

4

Zijn de kosten voor LNV beheersbaar en op een acceptabel niveau?

Hoewel de verwachting was dat de kosten van het opvangbeleid voor de overheid zouden stijgen, zijn de totale kosten die circa € 17 miljoen per jaar bedragen, hoger uitgevallen dan verwacht. Volgens de onderzoekers komt dit door de volgende oorzaken:

• hogere vaste vergoeding per hectare voor de ganzenbeheerpakketten;

• langer verblijven van de ganzen in Nederland (meer gansdagen per seizoen);

• tegemoetkomingen voor schade buiten de gebieden zijn niet afgenomen;

• de gewasprijzen en onkosten zijn gestegen.

De voorliggende evaluatie geeft aanleiding om te bezien of het in het Beleidskader vastgelegde opvangbeleid of de uitvoering daarvan, aanpassing behoeft. Dit zal moeten gebeuren in samenhang met andere trajecten die een relatie hebben met het beleid voor ganzen en smienten. Daaronder vallen de decentralisatie van het Faunafonds, de mid-term review van Inrichting Landelijk Gebied (ILG) en de omvorming van het Programma beheer naar de nieuwe Subsidiestelsel Natuur en Landschap.

Ten aanzien van kwetsbare soorten wil ik dat onze biodiversiteitsopgaven worden nagekomen. Deze soorten, zoals de kleine rietgans, moeten worden beschermd. Maar ten aanzien van niet-kwetsbare diersoorten, waarvan de doelstellingen zijn gehaald en de populaties blijven doorgroeien, kunnen zich situaties voordoen van schade en overlast. Deze «overlastsoorten» dienen gereguleerd te worden of er dienen maatregelen genomen te worden die de overlast en schade doen afnemen. Dit laatste geldt voor de kolgans, de grauwe gans, de brandgans en de smient.

De komende periode zal ik gebruiken om met provincies en andere betrokken partijen invulling te geven aan hierboven geformuleerde lijn. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het ganzenbeleid ligt bij de provincies. Ik streef ernaar dat de aanpassingen in het beleid in het winterseizoen 2010–2011 tot uitvoering komen.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

TK, 2007–2008, 29 446, nr. 57.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
3

TK 2002–2003, 28 600 XIV, nr. 162.

XNoot
4

Opvanggebied is het totaal van foerageergebied (80 000 ha), natuurgebied met geschikte vegetatie (circa 90 000 ha) en bepaalde N2000-gebieden (53 van 162 gebieden; circa 100 000 ha).

Naar boven