29 440
Wijziging van de Gemeentewet en de Wet politieregisters in verband met de invoering van regels omtrent het gebruik van camera's ten behoeve van toezicht op openbare plaatsen (cameratoezicht op openbare plaatsen)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 21 april 2004

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat het reeds jaren in diverse gemeenten met succes uitgeoefende cameratoezicht nu een wettelijke verankering zal krijgen. Het voorliggende wetsvoorstel volgt de praktijk van cameratoezicht met voorwaarden en toepassingen, die inmiddels overal ingang gevonden heeft. Niettemin hebben deze leden nog wel enkele kritische vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie onderstrepen dat cameratoezicht in de openbare ruimte in vrij korte tijd een grote opmars heeft gemaakt: bijna een vijfde van de Nederlandse gemeenten is tot dergelijk cameratoezicht overgegaan vooral in uitgaanscentra, op en rondom stations en bij openbare gebouwen. Gemeenten zien cameratoezicht als een waardevol instrument om de openbare orde en veiligheid te verbeteren. Deze leden ondersteunen deze benadering, maar zij vonden en vinden dat het plaatsen van camera's altijd onderdeel moet zijn van een bredere aanpak om onveiligheid en overlast tegen te gaan; anders dreigt cameratoezicht eerder schijnveiligheid dan echte veiligheid op te leveren.

Deze leden zouden het op prijs stellen als de regering kort kan toelichten wat zij van het cameratoezicht verwacht en onder welke omstandigheden zij het een effectief middel vindt om de openbare orde te beschermen.

De opmars van het cameratoezicht heeft plaatsgevonden zonder dat een wettelijk kader beschikbaar is. Al in juni 1999 lieten de toenmalige ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie de Kamer weten dat zij van plan waren «het cameratoezicht in openbare ruimten wettelijk te normeren» en dat voornemen is bevestigd in het Veiligheidsprogramma van oktober 2002. In een slakkengang is wetgeving voorbereid. Deze leden willen weten welke in de praktijk gebleken knelpunten hebben aangetoond dat een wettelijke normering noodzakelijk is. Wat voegt de voorgestelde wettelijke voorziening toe aan de bestaande praktijk zoals die onder meer in de handreiking van de ministeries van BZK en van Justitie aan het lokaal bestuur, de politie en het openbaar ministerie is beschreven?

Hoeveel camera's zijn in de semi-publieke ruimte (zoals tankstations, winkelcentra, flat- en woongebouwen, luchthavens, het openbaar vervoer) aanwezig en met hoeveel neemt dit jaarlijks toe?

De leden van de VVD-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet en de Wet politieregisters in verband met de invoering van regels over het gebruik van camera's ten behoeve van toezicht op openbare plaatsen. Deze leden stellen vast dat het denken over cameratoezicht sinds het uitbrengen van de notitie cameratoezicht op 24 november 1997 door de ministers Sorgdrager en Dijkstal en staatssecretaris Kohnstamm (25 760, nr. 1), niet stil heeft gestaan. Nieuwe technologische ontwikkelingen, praktijkervaringen in verschillende gemeenten én een veranderende visie (in maatschappij en politiek) op het handhaven van veiligheid en het waarborgen van privacy liggen aan dit nieuwe denken ten grondslag.

In de brief van minister Korthals (25 760 nr. 4) wordt cameratoezicht als één van de instrumenten genoemd in de strijd tegen geweld op straat, en tevens wordt beklemtoond dat cameratoezicht alleen effectief is in combinatie met andere middelen. Ook stelt de toenmalige minister van Justitie in zijn brief dat de bevoegdheden die de burgemeester krachtens de Gemeentewet op het terrein van de handhaving van de openbare orde heeft voor een beperking van het recht op privacy onvoldoende grondslag bieden. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kondigt vervolgens aan voornemens te zijn om zo spoedig mogelijk in overleg te treden met het veld – politiek, justitie en het lokale bestuur – en met de Registratiekamer teneinde op korte termijn een wetsvoorstel voor de regeling inzake cameratoezicht te kunnen indienen (25 760 nr. 5). De leden van de VVD-fractie hebben in een algemeen overleg met beide bewindslieden gezegd van oordeel te zijn dat de op te stellen regeling dient te voldoen aan de volgende voorwaarden: de subsidiariteits- en proportionaliteitscriteria dienen in acht genomen te worden, het cameratoezicht mag alleen worden gehanteerd indien andere middelen niet afdoende zijn, de mogelijkheid tot ingrijpen dient onder meer het doel te zijn en daarom is bemand toezicht van belang, er dienen richtlijnen te worden opgesteld voor de kenbaarheid, duidelijk moet zijn wie bevoegd zijn om de beelden te bekijken en over de doorlevering van beelden dienen goede afspraken te worden gemaakt. Deze leden hebben reeds ingestemd met het wetsvoorstel dat de kenbaarheid regelt en stemmen op hoofdlijnen in met het voorliggende wetsvoorstel omdat het voorstel in belangrijke mate aan de door deze leden geformuleerde voorwaarden voldoet.

Het kabinet Balkenende I van CDA, LPF en VVD, heeft in het veiligheidsplan «Naar een veiliger samenleving» wetgeving op het onderhavige terrein aangekondigd en het maakt deel uit van een omvangrijk aanvalsplan van inmiddels 147 concrete maatregelen. De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat het huidige kabinet met voortvarendheid wetgeving heeft voorbereid en bij de Tweede Kamer heeft ingediend. Deze leden zijn bereid om het wetsvoorstel met spoed te behandelen. Het is de combinatie van maatregelen, als daar zijn cameratoezicht, uitbreiding aantal agenten, invoering identificatieplicht vanaf 14 jaar, focus op veelplegers, die onze samenleving echt veiliger moeten maken. Zoals vorige kabinetten al hebben vastgelegd, is regelgeving voor cameratoezicht op openbare plaatsen geboden. Dat brengt hen tevens tot de eerste vraag. De leden van de VVD-fractie zijn van oordeel dat het goed is dat er aansluiting is gezocht bij een gangbare definitie van openbare plaats, namelijk zoals is opgenomen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties. Toch vragen zij of dit niet een te beperkte aanduiding van een openbare plaats inhoudt. Is het niet wenselijk om in de wetgeving ruimte te scheppen om in afwijking van hetgeen nu is bepaald in artikel 151c, eerste lid, gebieden aan te wijzen die al dan niet tijdelijk onder de definitie van openbare plaats kunnen worden gebracht. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan stadions tijdens een groot kampioenschap waarbij het risico op de verstoring van de openbare orde groter is dan normaal. Graag ontvangen zij hierop een reactie van de regering.

De leden van de LPF-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hechten groot belang aan het breed kunnen inzetten van camera's om de veiligheid van de Nederlandse burger beter te kunnen waarborgen.

Zij hebben echter een aantal vragen over het wetsvoorstel, die geheel of ten dele betrekking hebben op de mate waarin camera's met dit wetsvoorstel kunnen worden ingezet in het kader van de opsporing van strafbare feiten, dan wel verdachten van strafbare feiten.

De leden van de fractie van de SP hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben dienaangaande in het vervolg van dit verslag enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel dat een wettelijke basis geeft voor het gebruik van camera's ten behoeve van toezicht op openbare plaatsen ter handhaving van de openbare orde. Wettelijke normering biedt meer rechtszekerheid voor de burger, hetgeen deze leden juist achten. Een wettelijke regeling zal ook bijdragen aan de uniformering van de wijze van toepassen van cameratoezicht. Dat de diverse lokale projecten met cameratoezicht verschillend worden ingevuld, is naar de mening van deze leden onwenselijk, zeker als toepassing van het cameratoezicht een structureler karakter krijgt. Een uniformering valt daarom toe te juichen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Gemeentewet en de Wet politieregisters in verband met de invoering van regels omtrent het gebruik van camera's ten behoeve van toezicht op openbare plaatsen. Deze leden achten cameratoezicht in openbare ruimte op zichzelf acceptabel, mits het aan een aantal eisen voldoet. Het gaat hen natuurlijk op de eerste plaats om de eis van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Tegelijkertijd beseffen deze leden dat cameratoezicht in openbare ruimten haast niet meer is weg te denken in de moderne maatschappij. Verhoging van (het gevoel van) veiligheid en voorkoming van criminaliteit vormen voor veel gemeenten de voornaamste redenen om camera's te plaatsen. Het steeds verder oprukken van zo'n indringende vorm van het uitoefenen van (overheids)toezicht met zo duidelijke implicaties voor de privacy vereist goede regelgeving en draagvlak onder de burgers. Uit onderzoek blijkt dat het bij de meeste burgers niet aan draagvlak ontbreekt: zij zijn bereid een gedeelte van hun privacy in te leveren in ruil voor een veiligere leefomgeving. De leden van de D66-fractie steunen in beginsel het nader reguleren van cameratoezicht op openbare plaatsen, maar hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen over vooral het nut en de effectiviteit van cameratoezicht in de openbare ruimte.

De leden van de D66-fractie vragen of de adviezen over dit wetsvoorstel van de VNG, het Korpsbeheerdersberaad, de Raad van Hoofdcommissarissen, het College bescherming persoonsgegevens en het OM, waar de regering om gevraagd had, naar de Kamer kunnen worden gezonden.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij vinden het een goede zaak dat het cameratoezicht nu bij wet zal worden geregeld. Zodoende kunnen gemeenten desgewenst het instrument cameratoezicht op een vergelijkbare wijze en voorzien van de nodige waarborgen inzetten.

2. Wenselijkheid tot wettelijke regeling

De democratische legitimatie die nu wordt bereikt door de opneming van de mogelijkheid tot cameratoezicht in de Gemeentewet – namelijk onder de bevoegdheden van de raad – was in werkelijkheid al aan de orde, vinden de leden van de CDA-fractie. In het bijzonder door het ontbreken van formele regelgeving werden de voornemens tot uitoefenen van cameratoezicht zeer uitgebreid en ten principale in de gemeenteraden besproken. Een bij uitstek democratische aangelegenheid. Zelden waren besluiten zo democratisch gelegitimeerd als deze besluiten. De leden van de CDA-fractie spreken dan ook de hoop uit dat – nu er een wet in formele zin aan ten grondslag zal liggen – de gemeenteraden evenzeer op het scherpst van de snede zullen blijven debatteren en besluiten.

De leden van de PvdA-fractie vragen of in de afgelopen jaren in juridische procedures burgers of belangenorganisaties plaatsing en/of werking van camera's in het openbaar gebied hebben aangevochten of dat op andere wijze de rechtmatigheid van het via de camera uitgeoefende toezicht in juridische procedures is aangevochten.

Deze leden zijn benieuwd naar de positie die Nederland inneemt ten opzichte van andere, min of meer vergelijkbare landen binnen de Europese Unie. Is in Nederland het cameratoezicht in de openbare ruimte minder ver of juist verdergaand ingevoerd en zijn in Nederland de regels stringenter of juist ruimhartiger dan in de andere EU-landen?

Kan de regering toelichten op welke situaties zij doelt met de opmerking dat het «de vraag is of er momenteel een voldoende wettelijke grondslag is voor het lokale bestuur om in ieder gebied binnen een gemeente camera's ten behoeve van toezicht te plaatsen»? Zijn hierover klachten gemeld? Of is hier jurisprudentie over die laat zien wat wel en niet kan?

Tot slot vragen deze leden op grond van welke overwegingen gemeenten in de praktijk een keuze hebben gemaakt voor het privacyregime dat op een verzameling beelden van toepassing wordt geacht: de Wet bescherming persoonsgegevens of de Wet politieregisters. Welke consequenties vloeien uit de gemaakte keuze voort?

De leden van de VVD-fractie hebben zich al bij de bespreking van de notitie cameratoezicht uitgesproken vóór een wettelijke regeling. Wel waren en zijn zij van oordeel dat niet meer geregeld moet worden dan strikt noodzakelijk is en zeker niet meer dan nodig strafrechtelijk geregeld moet worden. Acht de regering deze wettelijke regeling wenselijk of noodzakelijk? Indien dit laatste het geval is, welke gevolgen kan dit hebben voor de huidige praktijk van het cameratoezicht? Ook willen zij een toelichting ontvangen op de zinsnede dat de toenemende technische verfijning en intensivering van toezichtmethoden en technieken een meer precieze wettelijke inkadering wenselijk maken. Waaruit blijkt deze 'meer precieze wettelijke inkadering' in het voorliggende wetsvoorstel?

Met de regering zijn de leden van de VVD-fractie van oordeel dat een besluit van de burgemeester tot toepassing van cameratoezicht in het publieke domein democratische legitimatie behoeft. Terecht is ervoor gekozen om de gemeenteraad een verordening te laten vaststellen om de burgemeester de bevoegdheid te verlenen om camera's te plaatsen. Wel vragen deze leden of het nodig is om in de wet te bepalen dat deze bevoegdheid voor een bepaalde duur geldt (151c eerste lid) en ook of er een termijn voorgeschreven moet worden waarna verslag moet worden uitgebracht aan de gemeenteraad (art 151c, negende lid). Deze leden gaan er vanuit dat beide elementen afdoende geregeld kunnen worden in de verordening. Graag vernemen zij hierop de reactie van de regering.

De bevoegdheid tot het plaatsen van camera's is vanuit de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een ingrijpende bevoegdheid, merken de leden van de fractie van GroenLinks op. Ook in het publieke domein dient de burger aanspraak te kunnen maken op een zekere mate van eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Deze leden achten het daarom juist dat een besluit tot toepassing van cameratoezicht in het publieke domein democratisch gelegitimeerd is.

3. Toetsingskader voor het gebruik van cameratoezicht

De leden van de PvdA-fractie kunnen de vijf genoemde voorwaarden die de regering aan het cameratoezicht stelt, onderschrijven, waarbij zij nog wel vragen hebben over de aard en reikwijdte van deze voorwaarden.

In de praktijk kan de openbare orde bijvoorbeeld sterk zijn gediend met een geïntegreerd cameratoezicht in de openbare en de semi-openbare ruimte , bijvoorbeeld door niet alleen binnen een winkelcentrum de gang van zaken via camera's in de gaten te houden maar ook in de direct aan het winkelcentrum grenzende openbare ruimte, met inbegrip van de ingangen. Sluiten de genoemde voorwaarden zo'n geïntegreerde aanpak uit of is die wel mogelijk? Kunnen de beelden van zowel de «binnen-» als de «buiten»opnames door een particuliere beveiliger van een winkelcentrum wel of niet worden bekeken?

Kan wat beter, dat wil zeggen aan de hand van een aantal voorbeelden, worden geïllustreerd wanneer de gebruiker van de beelden in de private sector daar wel of juist geen redelijk belang bij heeft? Voor alle zekerheid vragen deze leden of hier gedoeld wordt op gebruik door de private sector van beelden die zijn gemaakt in de publieke ruimte.

Zij vragen waarom de genoemde voorwaarden niet met zoveel woorden in de wettekst worden opgenomen en zij willen weten – gelet op de opmerking dat «aan de genoemde voorwaarden in de onderhavige regeling invulling is gegeven» – op welke plaats in de voorgestelde wettekst elk van de voorwaarden is terug te vinden.

Waarom wordt de eis gesteld dat «wordt aangetoond» dat dit in het belang is van de handhaving van de openbare orde? Zou het niet voldoende zijn dat dit «aannemelijk»wordt gemaakt?

Waarom stelt de regering dat het doel niet met minder ingrijpende middelen moet kunnen worden gerealiseerd? Verdient de door deze leden voorgestelde inkadering niet de voorkeur, namelijk dat cameratoezicht altijd onderdeel moet zijn van een breder pakket maatregelen, zoals intensievere politiesurveillances en afspraken met andere belanghebbenden (horeca, voetbalclub of openbaar vervoer) over het aandeel dat zij aan vergroting van veiligheid kunnen leveren?

De leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat voordat tot invoering van cameratoezicht wordt besloten, de gemeenteraad zich ervan vergewist dat het cameratoezicht proportioneel is en dat bezien wordt of het beoogde doel niet op een andere minder ingrijpende wijze kan worden gerealiseerd (subsidiariteit). Voortdurend zal moeten worden bezien of de maatregel (nog) effectief is, mede in het licht van de overige noodzakelijke maatregelen. Deze leden vinden het ongewenst om deze ene maatregel er als het ware uit te lichten en apart door de gemeenteraad te laten beoordelen. Objectieve en subjectieve veiligheidsbeleving wordt bereikt door een integrale aanpak van onveiligheid. Mede om deze reden achten deze leden het wenselijk om periodiek aandacht te schenken aan de ontwikkelingen op het terrein van veiligheid. Het ware te overwegen om het aan de gemeenteraad over te laten wanneer er een verslag door de burgemeester aan de raad gezonden moet worden dan wel te bepalen dat periodiek (jaarlijks) verslag wordt gedaan over de veiligheidssituatie van bepaalde gebieden. Deze leden staan een integrale aanpak en evaluatie voor ogen. Kan de regering hiermee instemmen?

De leden van de GroenLinks-fractie kunnen instemmen met de opmerking dat cameratoezicht het menselijk toezicht niet kan en mag vervangen, maar een aanvullend karakter heeft. Zichtbare aanwezigheid van de politie in de publieke ruimte blijft belangrijk voor de zorg voor veiligheid.

Terecht wordt het al dan niet invoeren van cameratoezicht aan voorwaarden gebonden, zo merken deze leden op. Er dient te worden aangetoond dat cameratoezicht in het belang van de openbare orde is. Volgens regering in de memorie van toelichting ligt het in de rede in de besluitvorming de voorstellen voor het installeren van camera's op bepaalde lokaties te staven met analyses van de veiligheidssituatie ter plaatse. Zou het niet de voorkeur verdienen deze argumentatie expliciet als eis te stellen voordat het besluit tot cameratoezicht kan worden genomen? Duidelijk moet immers zijn dat cameratoezicht proportioneel moet zijn, waarbij de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die cameratoezicht kan hebben, dient te worden meegewogen. Tevens lijkt een dergelijke argumentatie een waarborg om te voorkomen dat tot plaatsing van camera's wordt overgegaan wegens het doel van opsporing en vervolging in plaats van de handhaving van de openbare orde. Met de Raad van State willen deze leden weten hoe dat (nog meer) voorkomen kan worden?

De regering stelt in de memorie van toelichting dat het uitgangspunt van cameratoezicht is, dat het middel vooral effect sorteert indien het wordt ingebed in een pakket van andere maatregelen, zoals verbeteringen in de aanleg van de fysieke ruimte en betere straatverlichting. De vraag is echter in hoeverre het besluit tot installatie van camera's wordt bezien als onderdeel van een dergelijk samenstel van maatregelen. De inrichting van de openbare ruimte kan weliswaar consequenties hebben voor de veiligheid, maar ziet niet zozeer op de handhaving van de openbare orde. Deze leden zijn er uitdrukkelijk voorstander van eerst te bezien of het beoogde doel op een andere minder ingrijpende manier kan worden gerealiseerd, maar zien niet hoe de inrichting van het publieke domein daaraan bijdraagt.

Cameratoezicht moet voor de burgers kenbaar worden gemaakt. Zo kan het publiek, door het plaatsen van borden waarop wordt aangegeven dat in het betrokken gebied camera's zijn geplaatst, op de camera's worden geattendeerd. Deze leden vragen hoe nog meer aan dit kenbaarheidsvereiste kan worden voldaan, nu de regering in de memorie van toelichting het plaatsen van borden uitdrukkelijk (slechts) als een voorbeeld noemt.

De leden van de D66-fractie vinden dat naast de in de memorie van toelichting genoemde eisen, nog een andere voorwaarde aan het toestaan van cameratoezicht moet worden gesteld. Namelijk dat de monitoren in principe altijd bemenst moeten zijn; met andere woorden: de hoofdregel moet zijn dat er iemand live meekijkt. Als dit namelijk niet gebeurt, vinden deze leden het nut van cameratoezicht te beperkt; dan kan alleen de band worden teruggespoeld om te bekijken hoe een strafbaar feit wordt gepleegd zonder dat er door toezichthouders of politie kan worden ingegrepen. Mensen verwachten als hen iets onder het oog van de camera overkomt, dat er direct wordt ingegrepen. Deze leden verzoeken de regering hierop te reageren.

De leden van de D66-fractie vinden het ook ongewenst als cameratoezicht in plaats komt van fysiek toezicht. Zij vinden dat cameratoezicht alleen een aanvulling kan zijn op maatregelen om de openbare orde te handhaven. Deze leden verzoeken de regering hierop te reageren.

De leden van de SGP-fractie merken op dat cameratoezicht slechts kan functioneren als een technisch hulpmiddel. Het toepassen van cameratoezicht veronderstelt een actief gemeentelijk veiligheidsbeleid, zowel in preventieve als repressieve zin. Naar de mening van de leden van de SGP-fractie kan cameratoezicht het menselijke oog dus onder geen enkele voorwaarde vervangen.

4. Ervaringen met cameratoezicht

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd naar recente informatie over de effecten die cameratoezicht heeft op het verbeteren van de veiligheid en het terugdringen van criminaliteit. De regering verwijst naar ervaringen op het terrein van veroorzaakte ordeverstoringen en gepleegde delicten. Maar is er ook inzicht in de mate waarin met cameratoezicht verkregen beelden met succes gebruikt zijn om daders van delicten aan te houden en voor de rechter te laten brengen?

Deze leden vragen in dit verband om nog eens duidelijk uiteen te zetten waarin permanent cameratoezicht in de publieke ruimte zich onderscheidt van het permanent inzetten van cameraobservatie als opsporingsmethode. Zijn beelden via cameratoezicht in de openbare ruimte altijd en onder alle omstandigheden te gebruiken als strafrechtelijk bewijsmateriaal? Wat is ten principale het verschil met cameraobservatie als opsporingsmethode als door middel van cameratoezicht vrijwel dagelijks strafbare feiten worden geregistreerd door steeds dezelfde daders?

Tot slot zijn deze leden geïnteresseerd in voorbeelden van gemeenteraden die voorstellen voor de plaatsing van camera's hebben afgewezen. Welke argumenten zijn daarvoor gehanteerd en welke alternatieven zijn voor het plaatsen van camera's genoemd?

In de memorie van toelichting wordt melding gemaakt van het feit dat bij het College bescherming persoonsgegevens ongeveer 50 gemeenten een reglement betreffende cameratoezicht hebben gemeld, lezen de leden van de VVD-fractie. Is na aanvaarding van het voorliggende wetsvoorstel deze melding verplicht? Zo ja, waarom?

Deze leden zijn blij met de positieve effecten als gevolg van de invoering van cameratoezicht. Terecht wordt de toegenomen subjectieve veiligheid als een pluspunt genoemd. Ook het feit dat de politie sneller en adequater kan ingrijpen, leidt niet alleen tot een vergroting van het gevoel van veiligheid, maar ook objectief tot meer veiligheid op straat. Ook blijkt het bij te dragen aan de verbetering van de opsporing en de vervolging van geweldsplegers.

In het zevende lid van artikel 151c staat dat ten behoeve van de opsporing van een gepleegd strafbaar feit gegevens (beelden) uit het tijdelijke register verstrekt kunnen worden. Wordt hiermee, zo vragen de leden van de VVD-fractie, bedoeld dat ten behoeve van de opsporing en de vervolging gegevens kunnen worden verstrekt?

Gelet op de positieve ervaringen met cameratoezicht in diverse gemeenten hebben de ministers van BZK en van Justitie een handreiking uitgebracht ten behoeve van het lokale bestuur, het openbaar ministerie en de politie. Is deze handreiking ook via internet te raadplegen?

De leden van de SP-fractie nemen aan dat de regering met dit voorstel komt omdat cameratoezicht het vertrouwen van veel gemeenten heeft wat de effectiviteit betreft. Hier spreken evaluaties van gemeenten en onderzoeken elkaar tegen. Uit het onderzoek van het College bescherming persoonsgegevens (CPB) blijkt geen verband te bestaan tussen cameratoezicht en een daling van criminaliteit. Er wordt in een commentaar van een van de auteurs (Stc, 18 november 2003) gesteld dat de verwachtingen van het middel overspannen zijn. Dit blijkt ook uit een TNO-onderzoek. Volgens dit onderzoek weten criminelen wanneer er wel en niet iets wordt gedaan met de beelden. De leden van de SP-fractie verzoeken de regering in te gaan op de meerwaarde van cameratoezicht en dit te staven met cijfers. Klopt het dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat cameratoezicht effectief is?

In de memorie van toelichting meldt de regering tamelijk positieve ervaringen met het instrument cameratoezicht. In hoeverre is bij de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken ook expliciet aandacht besteed aan de mogelijke verplaatsing van de problemen met betrekking tot de openbare orde, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

5. De onderhavige regeling

Doel en reikwijdte van de regeling

Inmiddels is het cameratoezicht een algemeen geaccepteerd en gewaardeerd middel geworden ter bescherming van de openbare orde, naast andere middelen, zoals overleg met horeca over alcoholmisbruik, herinrichting van openbare ruimtes (waar nodig), gebruik van politieroosters. De leden van de CDA-fractie zijn dat met de regering eens. Daarbij is cameratoezicht geen wondermiddel; dat hebben eerdere praktijkervaringen al uitgewezen.

De leden van de CDA-fractie vragen wat er wat privacy betreft toch zo bijzonder is aan cameratoezicht in een openbare ruimte. Immers, wie zich op straat begeeft, dus in de openbare ruimte, laat het privé-deel van zijn/haar leven even los. Daarop is ook de tegenstelling publiek-privé gebaseerd. Het kan niet zo zijn dat mensen in de openbare ruimte dingen doen die beter niet openbaar gezien kunnen worden. Men kan niet verwachten, noch eisen dat de medemens die zich óók in die openbare ruimte bevindt, de ogen sluit. Recht op privacy in de openbare ruimte is dus onmogelijk. De persoonlijke levenssfeer kan dan ook niet aangetast worden in de openbare ruimte. Is de regering dat met deze leden eens? Het is merkwaardig dat een neutrale opslag van camerabeelden, neutraal omdat ze zonder aanzien des persoons zijn gemaakt, leidt tot het begrip van opslaan van privégegevens. Het volgen van deze redenering leidt bij de leden van de CDA-fractie tot enige verbazing over het moeizaam toepassen van allerlei bepalingen die dienen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Uit onderzoek blijkt dat de angst dat burgers cameratoezicht een aantasting van de persoonlijke levenssfeer zouden vinden, ongegrond is, aldus de regering in de memorie van toelichting. Dit duidt op de relevantie van hun bovengenoemde redenering. Hetzelfde gold en geldt voor de fouilleringswetgeving. In het bijzonder veiligheidsaspecten lijken de laatste jaren aanzienlijk belangrijker te worden gevonden dan de zogenaamde aantastingen van de persoonlijke levenssfeer. Kan de regering hierop haar visie geven?

De leden van de PvdA-fractie willen weten hoever de technieken zijn gevorderd die het mogelijk maken via cameratoezicht een unieke, op lichaamskenmerken afgestemde, gedigitaliseerde identificatiecode van individuen te maken. Worden deze technieken al ergens toegepast en hoe beoordeelt de regering een dergelijke toepassing? Kan een dergelijke toepassing in haar ogen een bijdrage leveren aan het eerder opsporen en dus tegenhouden van personen die worden verdacht van terroristische activiteiten?

De leden van de PvdA vragen waarom nadrukkelijk is gekozen voor een regeling die betrekking heeft op statische vormen van cameratoezicht (toezicht met camera's die nagelvast zijn bevestigd) en waarom met andere woorden dynamisch cameratoezicht van deze regeling is uitgezonderd. Wordt dit onderscheid aangebracht op juridische en/of op praktische gronden? Hoe houdbaar is dit onderscheid als wel aan alle andere voorwaarden voor cameratoezicht in de openbare ruimte is voldaan?

Aan welke wettelijke eisen moeten andere vormen van cameragebruik – bijvoorbeeld de incidentele bij grootschalige verstoringen van de openbare orde – voldoen? Waarom behoort bij deze vormen van cameratoezicht « te worden uitgegaan van het toetsingskader dat is neergelegd in de notitie cameratoezicht»? Wat is de juridische status van deze notitie en welke waarborgen of rechten kan de burger daaraan ontlenen?

De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met het beoogde doel van de regeling, te weten het handhaven van de openbare orde. Zij kunnen ook instemmen met de geopperde mogelijkheid van het toevoegen van interactieve toepassingen, zoals blijkt uit de memorie van toelichting. Interessant is de introductie van identificatie door middel van toezichtscamera's in het openbare gebied om de openbare orde te handhaven. De leden van de VVD-fractie hebben er weinig moeite mee om door middel van deze toepassing personen die door de rechter een gebiedsverbod opgelegd hebben gekregen, te weren uit dit gebied. Deze leden erkennen dat identificatie door middel van toezichtscamera's in het openbare gebied om een opsporingsdoel te dienen op basis van voorliggend wetsvoorstel, niet mogelijk is. Zij wijzen deze opsporingsmethode niet op voorhand af en vragen aan de regering, in het bijzonder aan de minister van Justitie om in kaart te brengen welke voor-en nadelen aan het gebruik van toezichtscamera's voor dit doel zitten.

Zoals hiervoor al gesteld hebben deze leden er weinig moeite mee om identificatie door middel van toezichtscamera's om de openbare orde te handhaven, waardoor een straatverbod op eenvoudige wijze gehandhaafd kan worden. Zij vragen of de regering hiermee in kan stemmen.

Cruciaal vinden de leden van de LPF-fractie de zinsnede in het nader rapport onder 1 c waar de regering stelt dat «niet kan worden uitgesloten dat de politie bij het cameratoezicht stuit op strafbare feiten» en dat het niet zo kan zijn «dat de ogen daarvoor moeten worden gesloten, maar dat het wetsvoorstel niet primair het doel dient van opsporing en vervolging van strafbare feiten.». Deze leden vragen om verduidelijking nu zij hier nadrukkelijk niet uitsluit dat het cameratoezicht werkelijk gebruikt kan worden voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Zij zouden deze verduidelijking graag zien aan de hand van de navolgende, aan de politiepraktijk ontleende casus. Kan in elk van de voorbeelden aangegeven worden in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel ruimte geeft om met het gebruik van cameratoezicht in het kader van opsporing op te treden:

1. Medewerkers van cameratoezicht (politieambtenaren dan wel mensen van stadstoezicht die worden ingezet bij cameratoezicht) kunnen in hun werkruimte beschikken over foto's van verdachten. Mogen zij deze foto's in de werkruimte ophangen of anderszins gebruiken om aan de hand daarvan door middel van cameratoezicht deze verdachten op te sporen?

2. Medewerkers van cameratoezicht herkennen een veroordeelde veelpleger, van wie bekend is dat hij in het bewuste toezichtsgebied al eerder strafbare feiten heeft gepleegd. Hij wordt niet verdacht van een nieuw delict, maar met het oog op recidive-gevaar houden zij de betrokkene enige tijd in de gaten. Mogen zij dit doen en hoe lang kunnen zij dit doen in het kader van het huidige wetsvoorstel?

3. Medewerkers van cameratoezicht beschikken over een digitaal register met daarin de kentekens van gestolen voertuigen. Kunnen zij, binnen de kaders van dit wetsvoorstel, de mogelijkheid gebruiken om, zoals hun Engelse collega's, dit register te koppelen aan de camerabeelden, als gevolg waarvan het systeem automatisch een waarschuwing geeft als een gestolen voertuig in beeld verschijnt?

4. Een opsporingsambtenaar verkleedt zich in het kader van een onderzoek als serveerster in een kroeg. Doelstelling is een onderzoek in de kroeg omdat zich daar regelmatig een verdachte zou ophouden. Mag een verzoek van deze opsporingsambtenaar om assistentie door middel van cameratoezicht, met het oog op zowel haar eigen veiligheid als het vluchtgevaar van de verdachte, worden gehonoreerd?

5. Mag cameratoezicht worden ingezet om politiemensen die bezig zijn met een actie bijvoorbeeld in het kader van preventief fouilleren dan wel in het kader van het ontruimen van kraakpanden zowel met het oog op de veiligheid van deze politiemensen als de opsporing van strafbare feiten, te ondersteunen?

6. Is de officier van justitie in voorkomende gevallen bevoegd ter voorkoming van twijfel over de rechtmatige inzet van cameratoezicht, een machtiging tot gebruik af te geven aan de politie?

Indien in een of meer van de bovenstaande casus de regering concludeert dat de voorgestelde regelgeving over cameratoezicht de politie geen mogelijkheden geeft om met behulp van camera's de beschreven opsporingshandelingen te verrichten, stellen de leden van de LPF-fractie voor de voorgestelde wetgeving zodanig aan te passen dat dit wel mogelijk wordt.

De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten hoe er wordt toegezien op een behoorlijke uitvoering van de bevoegdheid volgens dit wetsvoorstel. Concreet kan gedacht worden aan wie de beelden mag bekijken, wat een openbare ruimte is en of deze regels juist worden geïnterpreteerd door de gemeenteraad. Zij achten een overleg met de Officier van Justitie onvoldoende waarborg bieden en een vreemde constructie, omdat deze geen politieke verantwoordelijkheid heeft. Deze leden verzoeken de regering op deze onderwerpen uitgebreid in te gaan en te komen met een voorstel dat meer waarborgen biedt voor de correcte uitvoering van de wet.

Uit rapport van het CBP «Cameratoezicht in de openbare ruimte» blijkt dat veel gemeenten niet voldoen aan de zorgvuldigheidseisen bij het gebruik van camera's. Dat betekent dat er onzorgvuldig wordt omgegaan met persoonsgegevens door gemeenten. Hoe oordeelt de regering hierover en verwacht zij niet dat met het verder vrijgeven van bevoegdheden tot het plaatsen van camera's en materiaal te verzamelen, de incidenten van fouten zullen toenemen? Hoe gaat de regering beter toezien op de correcte uitvoering van deze regelgeving, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Het exclusieve karakter van onderhavig wetsvoorstel -alleen statische en langdurige vormen van cameratoezicht door gemeenten op openbare plaatsenroept bij de leden van de D66-fractie vragen op over hoe het cameratoezicht geregeld in onderhavig wetsvoorstel zich verhoudt tot andere vormen van cameratoezicht. Hoe is bijvoorbeeld incidenteel en mobiel cameragebruik geregeld en welke voorschriften gelden er voor het gebruik hiervan? Mogen deze vormen van cameragebruik worden ingezet in het kader van handhaving van de openbare orde? En bij de opsporing van strafbare feiten?

In de memorie van toelichting staat vermeld dat de burgemeester niet «zonder meer» gebruik mag maken van particuliere camera's of cameratoezicht samen met particulieren mag uitvoeren ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. De term «zonder meer» roept bij de leden van de D66-fractie vragen op: in welke gevallen en onder welke voorwaarden kan een burgemeester gebruik maken van of samenwerken met particulier cameratoezicht?

Meer in het algemeen zouden de leden van de D66-fractie graag een overzicht van de regering tegemoet zien van de verschillende vormen van cameratoezicht die in Nederland worden toegepast en de wettelijke basis van deze verschillende vormen.

Toezichtcamera's op openbare plaatsen zijn zo opgesteld dat zij een breed gebied kunnen overzien, terwijl identificatie van personen door middel van toezichtcamera's alleen mogelijk is indien het gezicht van een persoon voldoende groot en onder de juiste hoek in beeld is. Mogen de leden van de D66-fractie hieruit afleiden dat het welhaast onmogelijk is om met behulp van toezichtcamera's op openbare plaatsen slachtoffers, daders of getuigen te kunnen identificeren? Meer in het algemeen vragen deze leden of de beeldkwaliteit van veel toezichtcamera's voldoende is om voor de opsporing te worden gebruikt. Heeft de regering hier gegevens over?

Als in de toekomst gezichtsidentificatie door toezichtcamera's wel mogelijk wordt, acht de regering het wenselijk dat dit gebeurt? Kan gezichtsidentificatie door middel van toezichtcamera's gebeuren op basis van onderhavig wetsvoorstel?

De doelstelling van het cameratoezicht uit onderhavige regeling is de handhaving van de openbare orde. Dit laat volgens de memorie van toelichting echter onverlet dat de beelden die zijn vastgelegd met deze camera's onder strikte voorwaarden voor de opsporing van een concreet strafbaar feit kunnen worden gebruikt. De leden van de D66-fractie willen graag weten wat deze strikte voorwaarden zijn. Betekent deze formulering dat de beelden niet gebruikt kunnen worden voor de vervolging van een strafbaar feit, met andere woorden dat deze beelden in de rechtszaal onbruikbaar zijn? Dat zouden zij onwenselijk vinden.

Waarom heeft de regering de opsporing van strafbare feiten met behulp van beelden die zijn vastgelegd met toezichtcamera's niet vastgelegd in het wetboek van Strafvordering, zoals artikel 7 van de Grondwet voorschrijft?

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat de voorgestelde regeling slechts bedoeld is ter handhaving van de openbare orde en dus niet voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Wel is het onder voorwaarden mogelijk dat de beschikbare beelden worden ingezet bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De leden van de SGP-fractie hebben begrip voor de beperkte doelstelling van het cameratoezicht. Zij vragen wel in hoeverre handhaving van de openbare orde enerzijds en opsporing en vervolging anderzijds in de praktijk goed van elkaar kunnen worden onderscheiden. Opsporing en vervolging mogen dan geen doelstelling, maar zullen dan toch zeker een gevolg zijn van de inzet van cameratoezicht, zo merken zij op. Is de regering van mening dat ook de rechtshandhaving met de introductie van cameratoezicht is gediend? De leden van de SGP-fractie vragen hierover een nadere beschouwing van de regering.

Openbare plaats

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de invulling van het begrip «openbare plaats». De regering zegt dat het gaat om «de straat en de weg»en de plaatsen die als «in het verlengde van de weg kunnen worden aangemerkt», zoals openbare plantsoenen, speelweiden en de voor iedereen vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages en van winkelgalerijen. Hoe is deze invulling tot stand gekomen? Is ze gebaseerd op de Wet openbare manifestaties of hebben ontwikkelingen in de praktijk en/of in rechtspraak en jurisprudentie mede een rol gespeeld? Waarom is een parkeergarage ervan uitgesloten als iedereen in beginsel vrij in en uit kan lopen? Valt een parkeerterrein in de openlucht er wel onder? Hoe zit het met een schoolplein of een speeltuin of een kinderboerderij die vrij toegankelijk zijn? Geldt dan dat de gerechtigde eigenaar/ beheerder het verblijf op die plekken aan een bepaald doel zou mogen binden en dat alleen al om die reden geen sprake kan zijn van een openbare plaats of spelen nog andere overwegingen een rol?

Deze leden onderschrijven het standpunt dat dit wetsvoorstel uitsluit dat toezichtscamera's worden geplaatst in gebouwen waar een geloofsovertuiging wordt beleden. Ze willen wel weten of met het in beeld brengen van het exterieur van een kerk of moskee ook mogelijk de kerkgangers herkenbaar in beeld worden gebracht?

Zij hebben twijfels bij de stelligheid waarmee de regering beweert dat «in de praktijk uitsluitend en in uitzonderlijke gevallen en in overleg met de NS aanleiding bestaat om in het kader van het wetsvoorstel tot plaatsing van camera's in stations over te gaan». Dat lijkt deze leden niet alleen een miskenning van het belang van veiligheid in het openbaar vervoer. Bovendien begrijpen deze leden niet dat in Rotterdam wel maar in Boxtel niet de veiligheid op deze manier gediend kan worden. Zij krijgen dan ook graag een toelichting op de hiervoor aangehaalde uitspraak.

In de inleiding hebben de leden van de VVD-fractie al gezegd het op zichzelf juist te vinden dat wat betreft de definitie van openbare plaats aansluiting is gezocht bij artikel 1 van de Wet openbare manifestaties. Toch is het denkbaar dat het onder omstandigheden wenselijk is om ook andere gebieden aan te wijzen als openbare plaats. Zij gaven het voorbeeld van stadions tijdens een groot voetbaltoernooi.

De leden van de VVD-fractie willen graag een voorziening in de wet waardoor het mogelijk wordt om dergelijke plaatsen – voor een beperkte duur – toch aan te merken als openbare plaats waardoor cameratoezicht zoals geregeld in deze wet mogelijk wordt. Juist als het gaat om sneller en effectiever te kunnen ingrijpen, proportioneel en efficiënter te kunnen optreden, het een bijdrage is in het totaalpakket aan preventieve maatregelen en samenwerking met andere organisaties, mag deze vorm van cameratoezicht in deze bijzondere gevallen niet ontbreken. Is de regering bereid om met een nota van wijziging het wetsvoorstel dienovereenkomstig aan te passen?

Wat wordt overigens bedoeld met de opmerking dat de burgemeester niet zonder meer gebruik mag maken van particuliere camera's of het cameratoezicht samen met particulieren mag uitvoeren?

De leden van de SP-fractie begrijpen dat de burgemeester niet zonder meer kan samenwerken met particuliere bedrijven die ook cameratoezicht hebben. Kan de regering toelichten op welke voorwaarden dit dan wel kan? Vindt zij het wenselijk dat deze samenwerking tot stand komt op deze wijze? Zal de correcte uitvoering van de wet worden gecontroleerd, en zo ja, door wie?

De regeling zal geen betrekking hebben op cameratoezicht op andere dan openbare plaatsen, merken de leden van de GroenLinks-fractie op. Indien beelden worden gemaakt van een openbare plaats waaraan woonhuizen zijn gelegen, dan lijkt het toegestaan dat daarbij het exterieur van die woningen in beeld komt. Bestaat voor de desbetreffende eigenaren enige vorm van rechtsbescherming tegen het besluit tot instellen van cameratoezicht? Kunnen zij aangemerkt worden als belanghebbende en het besluit als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht?

Samen met de Raad van State zetten de leden van de D66-fractie vraagtekens bij de duidelijkheid van het begrip «openbare plaats». Begrijpen deze leden het goed dat de regering voor de definitie van een openbare plaats verwijst naar artikel 1 van de Wet openbare manifestaties (Wom)? In de Wom worden vrije en voor publiek toegankelijk plaatsen, zoals stations, winkelpassages, parkeergarages, gemeentehuizen en discotheken niet als openbare plaats bestempeld. Zou het voor gemeenten en burgers duidelijk genoeg zijn welke openbare plaatsen wel en welke niet onder de onderhavige regeling voor cameratoezicht vallen? Betekent de gekozen definitie dat er gemeentelijke toezichtcamera's op plekken staan die na invoering van onderhavig wetsvoorstel niet meer voldoen aan de definitie van het begrip openbare plaats?

Doelstelling van cameratoezicht

De voorliggende regeling ziet uitdrukkelijk niet op opsporingsdoeleinden, althans zeker niet primair. Het gaat om de handhaving van de openbare orde. Gezien de resultaten van diverse onderzoeken lijkt dat overigens te lukken. Daardoor krijgt het cameratoezicht vooral een preventieve functie. De leden van de CDA-fractie spreken dan ook gaarne uit dat de toepassing van cameratoezicht bij uitstek een preventieve functie heeft, in elk geval voor het handhaven van de openbare orde, alsmede voor strafbare feiten; dat gaat vaak in elkaar over. Is de regering dit met deze leden eens?

De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met de hoofddoelstelling van het voorliggende wetsvoorstel, te weten de handhaving van de openbare orde, waaronder ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten valt, die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Eerder in dit verslag betoogden deze leden dat cameratoezicht mogelijk moest zijn om bijvoorbeeld een straatverbod te handhaven (voorkoming van strafbaar feit).

Ook kunnen zij instemmen met wat de regering stelt in de memorie van toelichting dat de beelden die zijn vastgelegd met de camera's die geplaatst zijn in het belang van de handhaving van de openbare orde, onder strikte voorwaarden voor de opsporing van een strafbaar feit door de politie en justitie kunnen worden gebruikt (opsporing èn vervolging). Wel willen zij van de regering vernemen of het is toegestaan om met behulp van deze camera's bijvoorbeeld nummerborden te registeren en deze gegevens door te zenden aan het Centraal Bureau Motorrijtuigenbelasting dan wel te koppelen aan een bestand van gestolen auto's. Zo nee, waarom niet? Aan welke eisen moet het registreren van nummerborden voldoen?

De leden van de SP-fractie zijn verbaasd dat de bevoegdheden om opsporingsmiddelen in te zetten op het niveau van de gemeente komt te liggen. Zij vinden het logischer om een en ander te regelen in het Wetboek van Strafvordering. Zij achten de kans aanwezig dat op deze manier onrechtmatig bewijs wordt vergaard wegens foutief geplaatste camera's door een gebrek aan kennis van de gemeenten.

Bevoegd gezag/Gemeentewet

De leden van de PvdA-fractie vinden het opvallend dat de regering beweert dat het plaatsen van camera's vanuit oogpunt van bescherming van de persoonlijke levenssfeer een ingrijpende bevoegdheid is. Veel burgers denken er volkomen anders over en bovendien is het aantal camera's in de publieke en vooral in de semi-publieke ruimte inmiddels tot ongekende aantallen opgelopen. Dat neemt niet weg dat deze leden het verstandig vinden dat de gemeenteraad een belangrijke rol krijgt bij de invoering van het cameratoezicht in de publieke ruimte. Deze leden vinden dat de VNG ten onrechte een klaagzang houdt over de kosten van cameratoezicht. Een gemeentebestuur dat zijn plicht doet en dus opkomt voor de veiligheid van zijn burgers moet niet een deel van de rekening willen neerleggen bij de rijksoverheid.

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de gekozen bevoegdheidsverdeling tussen raad, gemeentebestuur en burgemeester. Wel dringen ze er bij de regering op aan om minder voor te schrijven in artikel 151 c ten aanzien van de duur en de verslaglegging en meer ruimte te bieden aan de raad om hiervoor in de verordening een en ander vast te leggen.

De rol van de politie

Kan de regering haar visie geven op de rechtmatigheid van het verkrijgen van gegevens die later aan het openbaar ministerie worden verstrekt voor de opsporing van misdrijven als de beelden niet geheel conform de voorschriften zijn gemaakt, bijvoorbeeld als tijdens het bekijken niet de juiste persoon heeft gekeken, vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie willen een toelichting op het begrip «operationele regie». Ze nemen aan dat dit meer inhoudt dan het van meet af aan inschakelen van de politie bij de plannen tot invoering van cameratoezicht. Kan de regering hierop dan ook een andere toelichting geven?

Wat bedoelt zij met de opmerking dat «de regiefunctie van de politie ook zal worden gewaarborgd ten aanzien van........personen die belast zijn met het waarnemen van de gemaakte beelden.»? Welke personen zijn daar in de huidige praktijk wel dan wel niet toe gerechtigd? Zijn er voorbeelden te geven van «grensgevallen» dat wil zeggen van situaties waarin nog net wel en nog net niet aan bepaalde personen de bevoegdheid is gegeven de gemaakte beelden waar te nemen? Wat wordt verstaan onder het maken van «goede werkafspraken» tussen politie en de persoon die achter de monitor zit?

Deze leden vinden dat het verre de voorkeur verdient dat beelden direct worden bekeken en dat dus de mogelijkheid bestaat de politie direct af te sturen op gesignaleerde incidenten. Op die manier geeft cameratoezicht zo min mogelijk de illusie van veiligheid en zo veel mogelijk de waarborg voor optreden van de overheid. Deelt de regering deze zienswijze en wat is of wordt geregeld om dat effect in de praktijk te bereiken? In dit verband speelt ook de vraag of cameratoezicht kan worden «afgebouwd» naarmate de politiesterkte wordt uitgebreid en dus ook de surveillances van de politie op potentieel gevaarlijke plaatsen worden geïntensiveerd. Kan de regering hierop reageren?

Naar aanleiding van het voorbeeld dat wordt gegeven over cameratoezicht in uitgaanscentra (om geweld tegen te gaan) willen deze leden weten of in deze situaties een koppeling kan worden gelegd tussen het cameratoezicht op straat en dat in bijvoorbeeld een zeer grote discotheek waardoor effectiever ontsporingen kunnen worden voorkomen en tegen gewelddadige praktijken kan worden opgetreden? Met andere woorden is het juist in dit soort situaties niet kortzichtig om het cameratoezicht binnen en buiten strikt gescheiden te houden?

Terecht vermeldt de regering in de memorie van toelichting dat het gebruik van camera's een bijdrage kan leveren aan het vergroten van de veiligheid van politiemensen, brandweerlieden en ambulancepersoneel. Helaas richt zich fysiek geweld niet alleen tegen burgers maar ook tegen hulpverleners. De leden van de VVD-fractie dringen er bij de minister van BZK op aan de Kamervragen hierover van 26 februari 2004 van het lid Cornielje zo spoedig mogelijk te beantwoorden.

Het is geen dwingende eis dat de beelden op de monitoren uitsluitend door politiefunctionarissen worden bekeken. Terecht stelt de regering dat het toelaatbaar is dat anderen dan politiefunctionarissen de beelden bekijken, mits het bekijken door deze personen gebeurt «onder regie» van de politie. Is het niet beter om te spreken van «onder verantwoordelijkheid» van de politie? Graag ontvangen zij een bevestigende reactie.

Het bekijken van de geregistreerde beelden vraagt een grote personele inzet, aldus de leden van de GroenLinks-fractie. Naar het oordeel van deze leden geldt dat niet alleen voor het direct meekijken, maar tevens voor het achteraf bekijken ervan. Wat is de verwachting voor de toepassing van camera's na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel? En wat betekent dat voor de personele capaciteit? Wat zullen daarvan de financiële consequenties zijn?

De afbakening van het door de camera's geobserveerde gebied

Met de Raad van State zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat regelingen over de ruimten waarin de waarneming moet plaatsvinden (artikel 151c, achtste lid, onder c) niet thuishoren in de wet. Het betreft immers teveel een uitvoeringskwestie. Kan de regering een goede argumentatie geven voor regeling in de wet?

De leden van de VVD-fractie zien voor- en nadelen aan het duidelijk maken aan het publiek dat camera's beperkt gebruikt worden. Terecht wijst de regering op het verwachtingspatroon van burgers als zij camera's zien hangen. Aan de andere kant hebben camera's, ook als het niet duidelijk is of er beelden geregistreerd worden, een preventieve werking. De leden van de VVD-fractie willen het graag aan de verordenende instantie, de gemeenteraad, overlaten om hierover in concrete gevallen een uitspraak te doen en dit aspect zonodig bij de (jaarlijkse) evaluatie te betrekken. Wat is het oordeel van de regering over dit voorstel?

Zij vragen ook welke consequenties het heeft als het cameratoezicht slechts een beperkt deel van de dag uitgeoefend wordt en, met het oog op handhaving van de openbare orde, op enig moment wordt uitgebreid tot andere dagdelen. Zij achten het daarom wel wenselijk dat de raad meedeelt, gedurende welke tijd het cameratoezicht in ieder geval plaatsvindt, maar dat niet uitgesloten wordt dat ook op andere tijdstippen beelden gemaakt kunnen worden. Graag ontvangen zij hierop de visie van de regering.

Politieregister

De toepassing van het regime van de Wet politieregisters leidt tot een merkwaardige uitkomst, vinden de leden van de CDA-fractie. Artikel 20 van die wet bepaalt dat de beheerder van het register (in casu de korpsbeheerder) een ieder op diens verzoek binnen vier weken moet meedelen of en zo ja, welke deze persoon betreffende persoonsgegevens in een politieregister zijn opgenomen. Men kan dan ook nog verzoeken deze gegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen. De regering stelt dat dat niet op grote schaal zal voorkomen. Waarop baseert zij dat? Houdt zij geen rekening met mogelijke actiegroepen die hier een gelegenheid in zien om «het systeem» te boycotten? Hoe zou zo'n verzoek worden ingewilligd? Zou het niet beter deze bij cameratoezicht vreemde regeling niet van toepassing te verklaren?

Een belangrijk aspect is ook het veiligheidsgevoel van politiemensen en portiers op straat. Een ander effect is dat de toepassing van geweld door portiers tijdens hun werkzaamheden ook gezien kan worden, welke wetenschap tot matiging kan leiden.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de gegevens maar zeven dagen bewaard mogen worden. Waarom wordt geen maximumtermijn gesteld – bijvoorbeeld een half jaar – en wordt het niet aan de gemeenten overgelaten hoe lang zij kunnen en willen bewaren? De dreiging van terroristische aanslagen zou moeten leiden tot een minder terughoudende aanpak; immers, terroristische aanslagen verstoren niet alleen de openbare orde maar tasten deze ernstig aan. Gezichtsherkenning in combinatie met een langere bewaartermijn lijkt niet geheel zinloos. Wat is het oordeel van de regering hierover?

De leden van de VVD-fractie verwijzen wat betreft de bewaartermijn naar verschillende inbrengen van verschillende fracties tijdens de behandeling van de notitie cameratoezicht en de brieven van de ministers van Justitie en en van BZK (25 760 nrs. 2 en 6). In het laatste algemeen overleg noemde de woordvoerder van de VVD destijds als harde termijn een week of een paar dagen langer. De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met het voorstel van 7 dagen, als duidelijk is dat beelden langer bewaard zullen worden als daartoe aanleiding bestaat (opsporing en vervolging strafbare feiten).

De leden van de LPF-fractie zijn verder van mening dat het opslaan van camerabeelden voor een langere periode dan de voorgestelde zeven dagen geboden is. Zij baseren zich hierbij op de ervaring van de politie dat vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van een aanranding/verkrachting er soms langere tijd over doen om tot aangifte over te gaan. Ook na zeven dagen moet het daarom mogelijk zijn om de beelden van camera's in de omgeving van een dergelijk misdrijf (het misdrijf kan bijvoorbeeld zelf niet op camerabeelden zijn vastgelegd, of het misdrijf is wel vastgelegd maar niet opgemerkt) te gebruiken voor de herkenning en opsporing van de verdachte. Deze leden stellen voor om naar het voorbeeld van de in Engeland en Frankrijk gangbare praktijk een adviestermijn van één maand te hanteren.

6. Relatie tot de Grondwet en het EVRM

Cameratoezicht

De leden van de PvdA-fractie willen weten of de toepassing van cameratoezicht in de publieke ruimte de afgelopen jaren tot rechtszaken heeft geleid waarin de rechtmatigheid van deze vorm van toezicht is aangevochten en zo ja, wat de uitkomsten van deze zaken zijn geweest. Zij willen verder weten of het tot nu toe ontbreken van een wettelijk kader de positie van politie en justitie in juridische zaken heeft ondermijnd of op een andere manier heeft verzwakt?

De leden van de VVD-fractie hebben bij de behandeling van de notitie cameratoezicht aangedrongen op proportionaliteit en subsidiariteit. Zij kunnen zich dan ook goed vinden in hetgeen staat van de memorie van toelichting. Wel zijn zij benieuwd of er al jurisprudentie is ontwikkeld op basis van de huidige praktijk in verschillende gemeenten.

7. De uitvoeringsregelingen

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen om een aantal kwesties onder te brengen in uitvoeringsregelingen. Zij vinden dat niet zo'n fraaie constructie en ze willen dan ook een andere toelichting op de keuze om niet de gehele regeling onder te brengen in het wetsvoorstel. Het gaat om regels die in hoge mate bepalen hoe in de praktijk aan de voorgestelde bevoegdheid inhoud wordt gegeven. De regering suggereert in de toelichting dat de consequenties van toekomstige technische ontwikkelingen op een soepele en snelle manier moeten kunnen worden opgevangen in een ministeriële regeling, terwijl volgens deze leden aan dergelijke ontwikkelingen toch verstrekkende consequenties kunnen zitten. Ook de uitwerking van de regiefunctie van de politie in een Algemene Maatregel van Bestuur doet volgens deze leden geen recht aan het belang van deze kwestie.

De leden van de PvdA-fractie vragen of voorzien is in een evaluatie van de voorgestelde regeling. Zij willen ook weten of het niet steeds meer noodzakelijk is de afgelopen jaren gecreëerde en nog te creëren bevoegdheden op het terrein van de openbare orde en veiligheid onder te brengen (en zo nodig uit te bouwen) in een daarvoor speciaal gemaakte wet. Dat plan is ooit aangekondigd in een begroting van het ministerie van BZK maar het schijnt inmiddels een zachte dood te zijn gestorven. Kan de regering hierop een reactie geven?

De leden van de VVD-fractie zijn van oordeel dat ook dit wetsvoorstel een dereguleringstoets zou moeten ondergaan. Waarom moeten er voortdurend voorschriften worden gegeven voor technische hulpmiddelen, die aan verandering onderhevig kunnen zijn? Is het niet beter één bepaling in de wet op te nemen dat de politie de betrouwbaarheid van de apparatuur en daarmee van de vastgelegde beelden waarborgt, alsmede de deskundigheid en integriteit van de personen die betrokken zijn bij het maken en vastleggen van de beelden? Dan kan lagere regelgeving achterwege blijven. Kan de regering aantonen dat (lagere) regelgeving in dit kader noodzakelijk is?

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Voorzitter, Vos (GL), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GL), Wolfsen (PvdA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD), Van Hijum (CDA) en Vacature (SP).

Plv. leden: De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GL), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (CU), Wilders (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GL), Van Nieuwenhoven (PvdA), Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Atsma (CDA), Giskes (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam, MFA (PvdA), Griffith (VVD), Balemans (VVD), Eski (CDA) en Vergeer (SP).

Naar boven