Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29434 nr. 1;A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29434 nr. 1;A |
Vastgesteld 17 februari 2004
Van 19 tot en met 23 januari 2004 zijn delegaties van de Staten van de Nederlandse Antillen en van Aruba en van de vaste commissies voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken uit de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal op Bonaire (Nederlandse Antillen) bijeengekomen in het kader van het parlementaire contactplan. Voorafgaand aan de contactplanbijeenkomst heeft de Nederlandse delegatie op 16 januari 2004 een werkbezoek gebracht aan Anguilla en Saint Martin in verband met de toekomstige bestuurlijke verhoudingen binnen de Nederlandse Antillen (Zie bijlage 1). Ook heeft zij gesproken met de heer F. Richards, gezaghebber van Sint Maarten.
Tijdens de thematische contactplanbijeenkomst is gesproken over de onderwerpen onderbesteding en bureaucratie in de relatie tussen Nederland en de Nederlandse Antillen, toekomstige verhoudingen binnen het koninkrijk en met de EU en armoede.
De delegaties hebben met elkaar over deze onderwerpen gediscussieerd mede aan de hand van inleidingen door de heren ir. R. L. James, ir. F. Versteeg, drs. M. J. de Castro en drs. F. C. G. M. Timmermans.
Tijdens de contactplanbijeenkomst heeft de heer W. van Twillert een inleiding gehouden over de werkzaamheden van Fundashon Karpata voor verslaafdenopvang. De inleidingen en de ontvangsten door de gouverneur en de regering van de Nederlandse Antillen hebben de basis gelegd voor een geslaagde discussie en uiteindelijk de slotverklaring van de delegaties. De Nederlandse delegatie brengt door middel van bijgaande gezamenlijke slotverklaring verslag uit van haar bevindingen.
De leider van de delegatie,
De Grave
De plv. leider van de delegatie,
Tan
De griffiers van de delegatie,
Janssen
De Gier
SLOTVERKLARING TRIPARTIETE CONTACTPLANBIJEENKOMST
Contactplanbijeenkomst 19 t/m 23 januari 2004 te Bonaire (NA)
De parlementaire delegaties van Nederlandse Antillen, Aruba en Nederlands waren in het kader van het thematische Contactplan van 19 t/m 23 januari 2004 op Bonaire bijeen. De samenstelling van de delegaties was als volgt:
Leden delegatie Nederlandse Antillen:
Dudley A. S. Lucia (PNP), Voorzitter van de delegatie, Voorzitter der Staten
drs. Marco J. de Castro (PLKP)
Marcel F. A. Gumbs (D.P.-Sint Maarten)
Ramonsito T. Booi (U.P.B.)
mr. Etienne N. Ys (PAR)
mevr. A. R.Abigael Hironimus-Paula MBA (PNP)
Johan E. Abraham (DP-Bonaire)
J. Ray Hassell (WIPM)
William V. Marlin (National Alliance)
Richenel I. D. Look (FOL)
F. W. (Frido) Croes, Voorzitter Staten, delegatieleider
ir. E. M. (Edwin) Jacobs (MEP)
mr. M. G. (Mike) Eman (AVP)
mevr. G. R. (Glenda) Gil (PPA)
E. B. (Edwin) Abath (AVP)
M. F. (Marlon) Werleman (MEP)
mevr. drs. M. G. (Mervin) Ras (MEP)
K. S. (Kenneth) Jong (MEP)
V. E. J. (Junior) Arends (MEP)
mevr. C. V. (Carmelita) Haynes (AVP)
mevr. mr. I. Y. (Ing Yoe) Tan (PvdA), ondervoorzitter delegatie
prof.dr. W. (Wolter) Lemstra (CDA)
J. J. (Jan) van Heukelum (VVD)
R. H. (Rob) Hessing (LPF)
mr. F. H. G. (Frank) de Grave (VVD), voorzitter delegatie
mr. W. M. M. (Wim) van Fessem (CDA)
J. A. W. J. (John) Leerdam (PvdA)
mr. K. G. (Klaas) de Vries (PvdA)
J. (Jan) Rijpstra (VVD)
mr. B. O. (Boris) Dittrich (D66)
B. J. (Bas Jan) van Bochove (CDA)
De delegaties kijken terug op een bijeenkomst waarin de besprekingen openhartig en in goede verstandhouding hebben plaatsgevonden.
Als onderwerpen van bespreking waren geagendeerd:
1. Problematiek inzake onderbesteding en bureaucratie in de relatie tussen Nederland en de Nederlandse Antillen
2. Toekomstige verhoudingen binnen het Koninkrijk en met de Europese Unie
3. Armoede
• Armoedebestrijding
• Drugsbestrijding
• Beleid van Nederland ten aanzien van Antillianen in Nederland
• Sociaal vangnet in Nederland; uitbreiding tot het gehele Koninkrijk mogelijk?
In afzonderlijk presidiumoverleg is verder van gedachten gewisseld over de planning van de volgende Contactplanbijeenkomst.
In het kader van de bijeenkomst werden de drie delegaties ontvangen door het Bestuurscollege van het eilandgebied Bonaire. Voorts brachten de delegaties een werkbezoek aan de recent met Nederlandse steun verbouwde internationale luchthaven, Flamingo Airport, waar zij een uiteenzetting kregen van de directeur van het vliegveld, de heer C. Folkeringa, over de uitvoering van de verbouwing. Bovendien gaf officier van justitie, de heer mr. E. T. Wesselius, een schets van de aanpak van drugskoeriers en de daarmee samenhangende problemen op Bonaire. Op verzoek van de Minister van Justitie lichtte drs. G. van der Gen de delegaties in over de recente aanpak van de drugshandel.
Op dinsdag vond zoals gebruikelijk in het kader van het Contactplan een bipartiete overleg plaats tussen de delegaties van Aruba en Nederland.
Tenslotte werden de delegaties vrijdag op Curaçao ontvangen door de Gouverneur van de Nederlandse Antillen en brachten zij een beleefdheidsbezoek aan de Regering van de Nederlandse Antillen. Hierbij waren de Minister-President en enkele ministers en staatssecretarissen aanwezig.
Tijdens de openingsceremonie op maandagochtend werd achtereenvolgens het woord gevoerd door de delegatievoorzitter van de Staten-Generaal, mr. F. H. G. de Grave, de delegatievoorzitter van Aruba, de heer F. W. Croes en de delegatievoorzitter van de Nederlandse Antillen, de heer D. A. S. Lucia.
Thema 1 Onderbesteding en bureaucratie in de relatie tussen Nederland en de Nederlandse Antillen
De directeur van het Departement voor Ontwikkelingssamenwerking, de heer ir. R. James en de heer F. Versteeg van het Departement van Financiën, gaven een uiteenzetting van de problemen die de Nederlandse Antillen de afgelopen jaren hebben ontmoet op dit gebied. De voorbereiding van de financieringsverzoeken voor projekten ondervindt veel hinder van bureaucratische rompslomp; mede hierdoor blijkt dat er na afloop van elk jaar geconstateerd moet worden dat onderbesteding van de toegezegde gelden heeft plaats gevonden. De heer James meende dat de nadruk van Nederlandse zijde teveel wordt gelegd op de boekhoudkundige en technische eisen en te weinig op de kwaliteit van de besteding, de vraag in welke mate de middelen bijdragen aan het realiseren van de gestelde doelen. De dubbele bestuurslaag leidt al een aantal jaren niet meer tot vertraging: projectvoorstellen worden binnen één maand bij de Permanente Vertegenwoordiging op Curaçao ingediend. Bij de beoordeling wordt de termijn van twee maanden daarentegen regelmatig ruimschoots overschreden. Aangezien een project vaak pas in de tweede helft van het jaar wordt goedgekeurd, betekent dat in het nieuwe financieringssysteem dat in de tweede helft van het jaar geen substantiële uitgaven worden gedaan. Na twee jaar vloeit het beschikbaar gestelde geld echter weer terug in de Staatskas. Het is belangrijk de kwaliteit van de verzoeken van vooral de kleinere eilanden te verbeteren. De besteding van ontwikkelingsgelden wordt volledig vanuit Den Haag geregisseerd, waardoor te weinig erkenning plaatsvindt van de Antilliaanse kant van de ontwikkelingsrelatie, zo meende hij. De heer Versteeg vroeg meer aandacht voor degelijke projectvoorstellen en uitvoeringscapaciteit en in verband daarmee voor hulp bij het schrijven van financieringsverzoeken. Hij was van mening dat de oprichting van het Ontwikkelingsfonds niets oplost, maar de problemen van Den Haag naar de Antillen verschuift.
De heer Lemstra herinnerde eraan dat een kleine bipartiete parlementaire commissie (de heer Marlin en hijzelf) de oorzaken van onderbesteding en bureaucratie in kaart zou brengen teneinde de problemen die al zoveel jaren spelen, op te lossen. Van de Voorzitter van de Staten heeft hij een zogenaamd 'zwartboek' ontvangen. Na overleg met de DG Koninkrijkszaken is de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelatie in een brief d.d. 8 december 2003 uitgebreid op de verschillende aangestipte problemen daarvan ingegaan. Twee hoofdlijnen komen daarin naar voren:
a. de voor de Antillen bedoelde ontwikkelingsgelden dienen ook op de Antillen te worden besteed;
b. het Ontwikkelingsfonds zal de problemen met de lange bureaucratische lijnen bekorten en oplossen.
De heer Lemstra is van oordeel dat met de spoedige oprichting van dit fonds – conform de voorstellen van de commissie-Wijers – een grote stap voorwaarts wordt gezet. Op Aruba zijn de ervaringen met dit fonds positief. Ook is het een instrument voor rechtstreekse toepassing op de verschillende eilanden. Voor de problemen ten aanzien van de capaciteit en vormvereisten moeten nog oplossingen worden gevonden.
De heer Marlin hoopte dat een analyse van de gemaakte fouten de samenwerking in de toekomst zal verbeteren. Hij vreest echter dat door de instelling van het Ontwikkelingsfonds de bureaucratie van Den Haag naar de Antillen wordt verplaatst. Aan veel boekhoudkundige regels moet worden voldaan, het capaciteitsgebrek op de Antillen verdwijnt niet en strenge eisen worden niet verzacht.
De heer A. Koerten, PV van Nederland, legde uit dat de projecten volgens internationale maatstaf, «logical framework», vastgestelde eisen moeten worden ingediend. Indien het Ontwikkelingsfonds in werking treedt, zullen programma's ook naar eilandgebieden moeten worden vertaald (nu naar landsgebied), waarvoor extra geld beschikbaar wordt gesteld als de capaciteit ontbreekt. Volgens het huidige Nederlandse budgettaire controlesysteem (VBTB) kunnen gelden alleen aan goedgekeurde programma's worden besteed. De onderbesteding van 2003 kan in 2004 worden besteed aan armoedebestrijding.
De Arubaanse delegatie wees erop dat de oprichting van het Ontwikkelingsfonds Fondo Desaroyo Aruba niet automatisch betekent dat het capaciteitstekort wordt opgelost. Daarvoor is een beheerscontract met de Arubaanse Investeringsbank afgesloten, die helpt met de opstelling en uitvoering van projecten. De Arubaanse delegatie, die een positieve ervaring heeft met het Ontwikkelingsfonds, bood aan een presentatie van de werkwijze voor de Antilliaanse delegatie te verzorgen.
De Nederlandse delegatie is van mening dat de ontwikkelingsgeldenwerkelijk moeten worden besteed voor de doelen waarvoor ze zijn bestemd. De Antillen ondervinden echter (capaciteits)problemen teneinde in de praktijk te voldoen aan de strenge eisen die Nederland stelt aan de besteding van middelen. De delegaties van de Nederlandse Antillen en Nederland onderschrijven het belang van een spoedige totstandkoming van het Ontwikkelingsfonds (conform de voorstellen van de commissie-Wijers). Zij onderkennen dat de weg daar naar toe extra aandacht verdient. Gedacht moet daarbij worden aan:
• voldoende ambtelijke capaciteit en voldoende (technische) kennis en expertise bij het beheer van het fonds;
• voldoende deskundigheid bij de voorbereiding en uitvoering van de verschillende projecten.
De Nederlandse delegatie zegde toe de Nederlandse regering te vragen in de overgangsfase naar het Ontwikkelingsfonds bijzondere aandacht te besteden aan de onderbestedings- en capaciteitsproblemen in de Antillen en daarover ook goede afspraken te maken. De twee delegaties zullen druk uitoefenen op de verantwoordelijke ministers zodat deze hen regelmatig op de hoogte houden van de gang van zaken van de voorbereiding van de oprichting van het Ontwikkelingsfonds, de werkwijze (zoals prioriteitsstelling en goedkeuringsregels) en de ervaringen in eerste instantie. Vermeden moet worden dat de werkwijze met het fonds weer tot dezelfde problemen leidt. Beide delegaties dringen er voorts bij de verantwoordelijke ministers op aan te bezien of vóór de inwerkingtreding van het fonds voor de nog voorliggende problemen een oplossing kan worden gevonden.
De kleine bipartiete commissie (de heren Lemstra en Marlin, eventueel aangevuld met andere leden van het Contactplan) zal op deze zaken blijven toezien en de voortgang rapporteren op de eerstvolgende Contactplan bijeenkomst in mei 2004.
Thema 2 Toekomstige verhoudingen binnen het Koninkrijk en met de Europese Unie
De heer drs. F. C. G. M. Timmermans, die als deskundige aanwezig was en op persoonlijke titel sprak, gaf een inleiding over de toekomstige verhoudingen van het Koninkrijk met de Europese Unie (zie bijlage 2).
Het Koninkrijk is verdragspartner en zal dus door de EU worden aangesproken. De onderhandelingen met de EU zullen ook door het Koninkrijk moeten worden gevoerd. De heer Timmermans acht het verstandig het Statuut aan te passen als voor de UPG-status wordt geopteerd, doch strikt noodzakelijk is het niet.1
De landbouwsubsidies – overigens een aflopende zaak – en/of de landbouwafdrachten behoren tot het acquis communautaire, maar bij de onderhandelingen kunnen hierover afspraken worden gemaakt.
Ook het invoeren van de euro is een onderdeel van het acquis; het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Denemarken vormen een uitzondering. Hier is de euro niet ingevoerd. Het lijkt de heer Timmermans niet zinvol de euro in te voeren op de Nederlandse Antillen en Aruba gezien hun geografische ligging, zodat hierover zou moeten worden onderhandeld.
Het Nederlandse drugsbeleid is niet strijdig met het acquis communautaire maar er wordt wel door buurlanden van Nederland kritiek uitgeoefend op het Nederlandse drugsbeleid.
Het is noodzakelijk dat er op korte termijn wordt begonnen met een inventarisatie van de gevolgen van de UPG-status of van een sui generis regeling. Ook de Nederlandse regering – de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Buitenlandse Zaken – zouden hier meer aandacht aan moeten besteden, waarbij beide sporen moeten worden opengehouden.
Tijdens de Conventie over de Europese Grondwet is een amendement, door de regering overgenomen, voorgesteld om de speciale status van de Nederlandse Antillen en Aruba als ultraperifere gebieden in de zin van artikel III-330 mogelijk te maken.
Voor de Nederlandse Antillen en Aruba biedt het Structuurfonds geen oplossing; daaruit zijn geen gelden te verkrijgen.
Door de Arubaanse delegatie1 wordt naar voren gebracht dat in een motie die aangenomen werd met tweederde van de uitgebrachte stemmen, de nadruk wordt gelegd op het behoud van de autonomie en de afwijzing van de integratie van Aruba in de Europese Unie, daar het gepaard zal moeten gaan met een wijziging van het Statuut. Tevens worden de inspanningen om de LGO-relatie te versterken en uit te breiden, ondersteund.
De drie delegaties stellen vast dat de ontwikkelingen in de EU ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de Nederlandse Antillen en Aruba. De werkgroep-Van Beuge is inmiddels ingesteld om een inventarisatie van de gevolgen te maken. De drie delegaties wachten het rapport van de werkgroep af.
De Nederlands-Antilliaanse delegatie bracht naar voren dat naar internationale maatstaven gemeten de Nederlandse Antillen over een relatieve rijkdom beschikken, hetgeen echter misleidend is voor diegene die niet verder kijkt dan naar het gemiddelde nationale inkomen. Onder deze relatieve rijkdom gaat een permanent tekort aan werkgelegenheid schuil, voornamelijk voor jongeren, er zijn beperkte opvangmogelijkheden voor alle werklozen en andere achterstandsgroepen en de sociale voorzieningen zijn gebrekkig. Het vertoon van deze relatieve rijkdom heeft uiteraard een sterk negatief effect op het gedrag van de arme groepen. De gevolgen zijn: risicovol gedrag wegens gefrustreerde ambities, drop-outs, verslaving, de vlucht in negatief leefgedrag en de trek naar Nederland.
Voor wat betreft de inkomensverdeling moet opgemerkt worden dat ongeveer 20% van de bevolking 19 maal meer verdient dan de 20% armsten in de gemeenschap. De gemiddelde werkloosheid bedraagt op Curaçao rond de 16%; in de andere eilanden ligt dit cijfer wat gunstiger.
Armoede dient beschouwd te worden als een belemmerende factor in de financiële en economische ontwikkeling van een land. Geconstateerd wordt dat ondanks de reeds getroffen maatregelen de drugscriminaliteit snel groeit. In dit kader achten de Nederlandse Antillen het van eminent belang dat Nederland erkent dat dit een gemeenschappelijk probleem is en reële steun verleent aan de versterking van de Kustwacht, in die zin dat de door Nederland reeds gedane toezeggingen thans nagekomen worden. Op het moment zijn de op de luchthaven genomen maatregelen afdoende; de uitvoer van drugs wordt redelijk goed in de hand gehouden. Eveneens dient het rapport Schuldenproblematiek uitgevoerd te worden.
Voor wat betreft de bestrijding van de armoede nemen de Nederlandse Antillen zich voor de volgende maatregelen te nemen:
1. het bevorderen van een krachtige sector MKB;
2. projecten welke reeds thans in uitvoering zijn of die binnenkort zullen worden uitgevoerd en welke gericht zijn op het scheppen van meer mogelijkheden voor jongeren in achterstandswijken, dienen met de nodige voortvarendheid aangepakt te worden.
3. het instellen van een Ontwikkelingsbrigade;
4. het uitvoeren van het project «from welfare to workfare».
De Arubaanse delegatie stelt dat om de armoede het hoofd te bieden, dit niet kan worden gebaseerd op het eenzijdig ontwikkelen van een systeem van sociaal vangnet, met het subsidie- en verzorgingsaspect als uitgangspunt. Het individu moet in deze centraal staan. Men moet zich richten op het individu en hem in staat stellen zich weerbaar te maken en optimaal te ontwikkelen door het creëren van werkgelegenheid, onderwijskansen en andere vormen van persoonlijkheidsontwikkeling. De overheid behoudt echter in deze haar taak om individuen die desondanks in een afhankelijke positie blijven, steun te bieden in de vorm van sociale voorzieningen, bijstand en huisvesting.
Vanaf het verkrijgen van de Status Aparte in 1986, heeft de regering de noodzakelijke stappen ondernomen om de economie te doen herleven en te laten groeien door een concrete en systematische aanpak. Na de wederopbouw van de economie heeft de regering deze gestabiliseerd en verder uitgebouwd met het accent op een meer rechtvaardige verspreiding van de welvaart. Om de vinger aan de pols te houden, is op grond van participerende onderzoeken een aantal prioriteitsgebieden aangewezen. In samenwerking met de sociale instanties en NGO's wordt vorm gegeven aan de implementatie van de bevindingen door middel van integrale, duurzame, praktische en structurele oplossingen. Voorts stelt de Arubaanse delegatie dat er geen economische ontwikkeling kan zijn zonder sociale ontwikkeling. Hierbij is een belangrijke taak weggelegd voor de Fondo Desaroyo Aruba en de NGO's.
In het Statuut zijn bepalingen opgenomen die enkele gemeenschappelijke doelstellingen waarborgen. Zo zouden binnen het statutair kader de nodige regelingen moeten worden opgenomen zodat eenieder binnen het Koninkrijk een minimum levensstandaard wordt gegarandeerd.
De Arubaanse delegatie stelt tot slot het probleem van de armoede op Aruba met alle middelen te bestrijden; de resultaten zijn tot nu toe echter wisselend. Het politieke uitgangspunt is echter dat Aruba zo veel mogelijk zelf zijn problemen tracht op te lossen. Aruba is bereid, waar mogelijk, een helpende hand richting de Nederlandse Antillen uit te steken. De vanaf 1986 tot en met heden door Aruba opgedane ervaring zou in deze illustratief kunnen zijn.
Namens de Nederlandse delegatie merkt op dat de kern van het probleem van de Nederlandse Antillen niet is de staatkundige structuur, maar de armoede. Hoewel er soms gedacht wordt dat de oplossing van armoede gerealiseerd kan worden door het verhogen van de minimumlonen en de subsidiëring van de prijs van water en stroom, is dit volgens de Nederlandse delegatie geen reële optie. De Nederlandse delegatie denkt eerder aan een tweesporenbeleid wanneer het gaat om armoedebestrijding. Op de korte termijn met maatregelen ter bestrijding van de armoede en op de lange termijn die maatregelen nemen die condities scheppen ter opheffing van de armoede. Bij de korte termijn dient gedacht te worden aan stadsvernieuwing en krotopruiming. Verder dient gedacht te worden aan voedselprogramma's voor scholen en dienen nascholingsprogramma's in alle wijken te worden ingevoerd. Tot slot moet ook het kleine ondernemerschap worden bevorderd. Tenslotte worden de volgende stellingen naar voren gebracht. Armoede is de kern van het probleem op de Antillen en niet de staatkundige structuur. Er is werk, maar laagopgeleiden nemen uit eergevoel en vrees voor gezichtsverlies, werk met een lage status niet aan. Noch het verhogen van het minimumloon noch het subsidieren van water en stroom zijn reële opties. Er moeten voorwaarden worden gecreëerd om de economie te stimuleren. Om armoede op termijn te doorbreken moet het onderwijs dusdanig worden ingericht dat de Antillen over twintig jaar een hoog opgeleide beroepsbevolking hebben. Bovendien is investeren in kunst en cultuur op zich belangrijk maar ook van belang omdat kunst en cultuur mensen bindt. Het blijft van belang dat de belastinginning wordt geoptimaliseerd.
De Nederlandse delegatie is van mening dat het spannen van een sociaal vangnet over drie landen niet goed mogelijk is gezien de eigen verantwoordelijkheid van de drie regeringen. De Nederlandse Antillen zouden maatregelen moeten treffen om jongeren te ontmoedigen naar Nederland te vertrekken; het is bovendien belangrijk dat reeds vertrokken hoger opgeleiden en middenkader naar de Antillen terugkeren. De Nederlandse Antillen zouden bij het bestrijden van de armoede en het bevorderen van de werkgelegenheid ook een voorbeeld kunnen nemen aan de zogenaamde Melkert-banen.
Wat betreft de armoedebestrijding op de lange termijn dient massaal in het onderwijs te worden geïnvesteerd. Binnen nu en twintig jaar moet een nieuwe generatie hoogopgeleide beroepsbevolking aantreden, die niet afhankelijk is van een mager minimumloon. Al met al denkt de Nederlandse delegatie dat elk eiland zal moeten bepalen hoe de armoede zowel op korte als lange termijn zo goed mogelijk kan worden bestreden. Daarbij moet men zeker oog hebben voor maatwerk, aangezien de realiteit van elk eiland anders is.
Wat betreft het bevorderen van een krachtige sector MKB, is de Nederlandse delegatie van mening dat er in deze sector een uitnodigend beleid gevoerd dient te worden teneinde het Nederlandse MKB te stimuleren zich te vestigen in de Nederlandse Antillen. Verder dient het Antilliaanse MKB in Nederland betrokken te worden bij MKB-projecten in de Nederlandse Antillen.
De drie delegaties gaan uit van het standpunt dat armoedebestrijding een verantwoordelijkheid is van de drie Regeringen. De Nederlandse delegatie is bereid, daar waar zich op de Nederlandse Antillen problemen voordoen, de aandacht van de Nederlandse Regering daarvoor te vragen.
De Nederlandse delegatie zegt voorts toe bij de regering na te zullen gaan waarom opnieuw een studie naar armoede wordt verricht in plaats van tot uitvoering van projecten over te gaan.
Ten aanzien van de Kustwacht komen de delegaties overeen dat nakoming van afspraken in dit kader, in de drie landen zal dienen te geschieden; de drie parlementen zullen de nakoming hiervan moeten bewaken. De delegaties spreken af dat zij elkaar hierop ook zullen mogen aanspreken.
Thema 4 Bestrijding drugsverslaving
Tot slot kregen de delegaties een uitgebreide presentatie van de werkzaamheden van Fundashon Karpata. Hierbij gaf de coördinator van de stichting, de heer Wouter van Twillert, een uitleg van de hulp welke door deze stichting geboden wordt, te weten zowel intramurale als ambulante hulp. Hierna gaf het hoofd van de Dienst Gezondheid en Hygiëne, mevr. Selly Gromotka-Pourier, een overzicht van de structuur en werkzaamheden van de dienst, waarbij werd aangegeven wat de bemoeienissen zijn van deze dienst met de stichting Karpata. Binnenkort zal deze dienst enige werkzaamheden afstoten en zal zij zich voornamelijk bezighouden met alleen haar kerntaken.
Verder gaf de heer van Twillert een uitleg van de samenwerking die bestaat tussen de Fundashon Karpata en «de Hoop» in Nederland. Op ditmoment krijgt de stichting Karpata verzoeken uit Nederland om stageplaatsen voor hulpverleners die in Nederland werken; deze stagiaires komen op Bonaire om ervaring op te doen hoe hulp te bieden aan Antillianen die deze hulp in Nederland nodig hebben. Tot slot vertoonde de directeur van het dorp «de Hoop» een kort filmpje over het hulpverleningscentrum in Dordrecht.
De drie delegaties dringen bij hun Regeringen erop aan een hechtere samenwerking op verschillende niveaus te bevorderen door middel van onder meer uitwisseling van expertise.
Het Presidium stelt voor de volgende reguliere bijeenkomst in het kader van het Contactplan te houden in Nederland in de week van 24 mei 2004. Daarbij zal rekening worden gehouden met het tijdstip in Nederland van de viering van 50-jaar Statuut. De volgende onderwerpen zouden daarbij o.a. aan de orde moeten komen:
• Bureaucratie en onderbesteding bij de indiening van financieringsverzoeken;
• Toekomstige verhoudingen tussen de Nederlandse Antillen en Aruba en de Europese Unie;
• Armoedebestrijding;
• Kunst, cultuur en cultureel erfgoed.
Met ingang van de volgende contactplanbijeenkomst zal een actiepunten in de slotverklaring worden opgenomen. Verder zal aan de inleiders worden een schriftelijke samenvatting van hun inleiding te geven. Deze zullen worden toegevoegd aan de slotverklaring.
Kralendijk, Willemstad, 23 januari 2004
VERSLAG VAN EEN WERKBEZOEK AAN ANGUILLA EN SAINT MARTIN OP 16 JANUARI 2004
De delegatie uit de vaste commissies voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken uit de Eerste en Tweede Kamer heeft voorafgaand aan de Contactplanbijeenkomst op Bonaire een bezoek gebracht aan Anguilla en Saint Martin. De bedoeling van dit werkbezoek was een beeld te krijgen van de Britse en Franse bestuurs- en staatsrechtelijke relatie tot de eilanden in het Caribisch gebied in verband met de huidige discussie in het Koninkrijk over de toekomstige bestuurlijke verhoudingen binnen de Nederlandse Antillen.
Anguilla, een eiland met als hoofdstad The Valley met een omvang van 102 vierkante km en ruim 12 000 inwoners, is sinds 1980 na de afscheiding van Saint Kitts een van de zes British Dependent Territories (BDT's); de BDT's zijn geen onderdeel van de Britse staat, maar vallen wel onder de Britse staatssoevereiniteit. Dit betekent dat zij geen volkenrechtelijke erkenning als zelfstandige staten genieten en dan ook niet over de bevoegdheid beschikken om internationale rechtsbetrekkingen aan te gaan. Internationale zaken en Defensie zijn aangelegenheden van de Britse regering. De inwoners van Anguilla zijn Britse onderdanen en tevens onderdanen van de Britse Overzeese Gebiedsdelen. Dit houdt in dat zij zonder visum toegang hebben tot het Verenigd Koninkrijk.
Het Staatshoofd van Anguilla is Koningin Elizabeth II van het VK, die wordt vertegenwoordigd door een gouverneur, de heer Peter Johnstone. De delegatie werd ontvangen door de gouverneur en de plaatsvervangend gouverneur, mr. M. Capes.
De gouverneur zette uiteen dat het buitenlandse beleid van de BDT's in het bijzonder wordt bepaald door de Britse minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken, die aan het hoofd staat van The Foreign and Commonwealth Office (FCO). Daarnaast is The Overseas Development Administration (ODA) verantwoordelijk voor het Britse ontwikkelingsbeleid. Het Britse regeringsbeleid, gecoördineerd door de FCO, is gericht op openbare veiligheid en op behoorlijk bestuur van de BDT's. In ruil daarvoor zal de Britse regering hun levensstandaard trachten te verhogen en de ontwikkeling van hun economie op de lange termijn bevorderen.
Anguilla beschikt over een Grondwet die dateert uit 1982 en op 30 mei 1990 is geamendeerd: The Anguilla Constitution Order 1982. Op het ogenblik wordt een openbare raadpleging georganiseerd met het oogmerk om de Grondwet te herzien. Een Grondwetsherziening kan echter alleen door de Engelse regering worden uitgevaardigd.
De uitvoerende macht is in handen van het Britse staatshoofd dat wordt vertegenwoordigd door de gouverneur. De gouverneur wijst op zijn beurt een plaatsvervanger aan in overeenstemming met de instructies van de Britse minister. De regering – uitvoerende raad – belast met wetgeving en het dagelijkse bestuur van het eiland, staat onder leiding van Chief Minister, mr. O. B. Fleming en bestaat verder uit drie andere ministers, de procureur-generaal, de plaatsvervangend gouverneur en de gouverneur als voorzitter. Alleen de gekozen leden van het parlement kunnen tot minister worden benoemd. De Gouverneur wijst als Chief Minister het gekozen lid aan dat naar zijn oordeel steunt op de meerderheid van de gekozen leden. De andere ministers worden door de Gouverneur benoemd op advies van de Chief Minister.
Anguilla is lid van het Oost-Caribisch Supreme Court; recht wordt gesproken door een president, een rechter (afkomstig van een ander eiland) en een rechterlijk ambtenaar, die afkomstig is van Anguilla. Rechtspraak geschiedt op basis van het Britse Common Law aangevuld met lokale wetgeving. Anguilla heeft alleen een rechter om zaken in eerste aanleg te behandelen; voor hoger beroep is Anguilla aangewezen op een rechter die het deelt met Nevis en Montserrat.
De wetgevende macht berust bij de Kroon en bij de volksvertegenwoordiging, The House of Assembly. De volksvertegenwoordiging bestaat uit de Voorzitter, zeven gekozen leden, twee leden «ex officio» te weten de procureur-generaal en de plaatsvervangend gouverneur en twee benoemde leden, aangewezen door de gouverneur, waarvan een in overeenstemming met het advies van de minister-president en de ander na raadpleging van de minister-president en de leider van de oppositie. De zittingsduur van het parlement is vijf jaar. Voor de verkiezingen wordt het eiland verdeeld in zeven districten. Op Anguilla zijn er drie politieke partijen: The Anguilla United Party, The United Front en the Anguilla National alliance.
De wetten van Anguilla moeten worden getekend door de Gouverneur en de Britse regering (de minister van Buitenlandse Zaken). De Gouverneur zal bijvoorbeeld zijn goedkeuring onthouden als de wetten van Anguilla in strijd zijn met Britse wetgeving. Anguilla is bevoegd het beleid te bepalen voor interne aangelegenheden zoals economie, gezondheidszorg, onderwijs en toerisme. Zowel de Kroon als het Britse parlement kunnen ook wetten uitvaardigen voor Anguilla; een voorbeeld hiervan is de Britse wet tot opheffing van het verbod op homoseksualiteit, die ook aan Anguilla is opgelegd.
De Gouverneur is belast met Internationale Betrekkingen en Defensie – zoals gezegd een bevoegdheid van de Britse regering –, de interne veiligheid (politie), de benoemingen van ambtenaren en internationale financiële diensten, dit laatste om fiscale redenen. Er moet daarbij worden gezegd dat er op Anguilla niet talloze banken zijn gevestigd en dat witwassen van geld niet of nauwelijks voorkomt. De criminaliteit is over de hele linie zeer laag, zeker in vergelijking met Sint Maarten.
De regering wordt betaald uit belastingen en leges voor vergunningen; het lenen van geld door de regering van Anguilla moet worden goedgekeurd door de Britse regering.
Tenslotte deelde de Gouverneur mee dat Anguilla geen deel uitmaakt van de Europese Unie; de relatie met de Europese Unie loopt via de «Overseas Association Decision» van 2001. Het Verenigd Koninkrijk moedigt regionale samenwerking zeer aan; Anguilla vindt het versterken van de relatie met Sint Maarten ook zeer belangrijk.
Vervolgens heeft de delegatie gesproken met de minister-president, de heer Fleming, andere ministers en met enkele parlementariërs zoals de heer H. Hughes, de leider van de oppositie. De heer Fleming verklaarde dat de regering eens per week met het parlement vergadert. Veel bevoegdheden berusten nu bij de Gouverneur zoals de benoemingen in openbare ambten en de overheidsfinanciën; deze zouden echter aan de regering moeten toekomen. De herziening van de Grondwet waarmee technische mensen zich nu bezighouden, mag in elk geval niet betekenen dat de regering minder bevoegdheden krijgt. De plaatsvervangend Gouverneur zou eigenlijk uit de bevolking van Anguilla zelf moeten komen, vond de heer Fleming.
Anguilla krijgt sinds 1992 nauwelijks nog steun van het Verenigd Koninkrijk; de steun blijft beperkt tot technische bijstand. Na 2005 zal Anguilla geen enkele financiële steun meer ontvangen, maar moet dan voor zijn eigen middelen zorgen. In verband hiermee probeert de regering nu nieuwe belastingen in te voeren. Verder ontvangt Anguilla geld uit het Europese Ontwikkelingsfonds en uit andere Europese fondsen. Toch dreigen tekorten ondanks het toerisme als belangrijke inkomstenbron. De regering was van oordeel dat het Verenigd Koninkrijk genereuzer zou moeten zijn; vooral voor infrastructuur zoals het vliegveld, zou meer geld ter beschikking moeten komen.
Onafhankelijkheid is voor Anguilla economisch niet mogelijk omdat het eiland te klein is; er is dan ook nog geen referendum gehouden over de onafhankelijkheid van Anguilla. De heer Fleming zei te verwachten dat de bevolking onafhankelijkheid zou verwerpen.
Gesprekken met de burgemeester van Saint Martin, de heer A. Flemming en de sous-préfect, de heer M. Michaud
Sinds 1982 valt Saint Martin onder het DOM (département d'outre mer) Guadeloupe. Samen met St Barthélémy vormt het een arrondissement en als zodanig heeft het een onderprefect. Daarnaast heeft Saint Martin als kanton en zelfstandige gemeente een burgemeester. Ook in Saint Martin heeft de bevolking behoefte aan verandering van de verhoudingen met Guadeloupe en Frankrijk, aldus de burgemeester. Guadeloupe heeft als moedereiland thans te veel macht. De bevolking is wel tevreden over het Franse staatsburgerschap. Op 17 maart 2003 heeft het Franse parlement een wijziging van de Grondwet aangenomen waardoor het mogelijk wordt decentralisatiewetgeving ten aanzien van de overzeese gebieden door te voeren. Op 7 december 2003 is op Saint Martin, Guadeloupe en St. Barthélémy een referendum gehouden waarbij de kiezers twee vragen werden gesteld: één over de bestuurlijke toekomst van Guadeloupe en één over de constitutionele toekomst van Saint Martin. Artikel 74 van de Franse Grondwet biedt de mogelijkheid voor een overzees gebiedsdeel een aparte organieke wet te maken waarmee het een zogeheten COM (communité d'outre mer) wordt. Het heeft dan geen binding meer met andere overzeese gebiedsdelen (Guadeloupe) maar een rechtstreekse relatie met Parijs. Een grote meerderheid op Saint Martin was voor verandering van de constitutionele status. Naar verwachting zullen de veranderingen begin 2005 kunnen worden doorgevoerd. Consultatie vindt thans plaats met de Franse regering over de zogenaamde organieke wet die nog voor de zomer het Franse parlement moet passeren teneinde de status van Saint Martin per 1 januari 2005 te wijzigen. Saint Martin zal dan niet langer een onderdeel zijn van het DOM Guadeloupe maar een rechtstreekse relatie met Parijs onderhouden. Het heeft dan zelf afgevaardigden in het Franse parlement. Bovendien heeft het adviesrecht bij alle wetsvoorstellen die voor de COM van belang zijn. Het krijgt een eigen eilandsraad en bestuursraad en autonomie op de terreinen sociale zaken, middelbaar onderwijs, ruimtelijke ordening, transport, economie, volkshuisvesting en cultuur. Naar verwachting zullen ook bevoegdheden op het terrein van belastingen en het beheer van grond worden overgedragen. De Franse overheid blijft echter verantwoordelijk voor defensie, openbare financiën en de nationale veiligheid.
De burgemeester wees nog op de groei van de bevolking, die sinds 1982 bijna is vervijfvoudigd. Het gevolg is dat Saint Martin grote problemen heeft met de infrastructuur; samenwerking met Sint Maarten ligt bij de aanpak ervan voor de hand. Sint Maarten heeft per 31 december 2002 ongevver 33 000 inwoners (Bron: CBS Nederlandse Antillen).
De sousprefect memoreerde dat een aantal samenwerkingsovereenkomsten tussen Saint Martin en Sint Maarten in werking is, bijvoorbeeld op het terrein van politie en douane, en dat een samenwerkingsverdrag tussen Saint Martin en Sint Maarten in voorbereiding is, de «Treaty of Friendship and Cooperation». Over een gezamenlijke aanpak door de douane wordt gesproken. Hij was van mening dat het in ieders belang is ook in de nieuwe constellatie op dit spoor door te gaan.
TOEKOMSTIGE VERHOUDINGEN BINNEN HET KONINKRIJK EN MET DE EUROPESE UNIE
De heer drs. F. C. G. M. Timmermans wilde ieder misverstand uit de wereld helpen als zou hij tijdens de Contactplanbijeenkomst in september 2003 hebben geïmpliceerd dat als gevolg van de UPG-status de Nederlandse Antillen en Aruba een provincie of gemeente zouden worden. Hij zette in zijn inleiding uiteen dat het Koninkrijk verdragen ondertekent en dat de drie landen van het Koninkrijk gezamenlijk lid zijn van de Europese Unie. De EU-regelgeving is echter niet van toepassing op de Nederlandse Antillen en Aruba. De burgers van het Koninkrijk zijn alle Nederlander; er is geen onderscheid in het staatsburgerschap. Dit betekent dat de Europese Grondwet geldt voor alle burgers, zoals het recht van een EU-ingezetene om zich rechtstreeks te wenden tot het Europese Hof van Justitie. De gevolgen van een verandering van de relatie met de Europese Unie moeten zorgvuldig worden geïnventariseerd, zodat de Nederlandse Antillen en Aruba bij een verandering van hun relatie met de Europse Unie zich terdege bewust zijn van de gevolgen. De heer Timmermans zei te vermoeden dat een verandering van de relatie gevolgen kan hebben voor het Statuut. Er zijn vier mogelijkheden:
1. de voortzetting van het LGO-Verdrag;
2. de verwerving van de UPG-status (ultraperifere gebieden);
3. het sluiten van een sui generis verdrag (bilaterale overeenkomst);
4. aansluiting bij de African Asian Caribbean States Countries (ACS).
Ad 1. Voortzetting van het LGO-verdrag is niet erg zinvol, aldus de heer Timmermans, omdat de preferenties niets meer zullen voorstellen wegens het WTO-verdrag.
Ad 2. Als het verdrag zou worden getekend, zal het hele acquis communautaire van toepassing zijn. Vervolgens moet worden onderhandeld over de regelingen die niet zullen gelden voor de Nederlandse Antillen en Aruba. Met deze uitsluitingen moet de Raad van ministers met gekwalificeerde meerderheid instemmen. Het is daarom belangrijk dat binnen het Koninkrijk een duidelijk overzicht wordt gemaakt van de gevolgen van de UPG-status en dat ook overeenstemming bestaat over welke regelingen wel en welke niet van toepassing zouden moeten zijn. Immers, vooral op het terrein van de JBZ-Raad zijn grote ontwikkelingen gaande, bijvoorbeeld het vreemdelingen- en asielbeleid .Als duidelijkheid bestaat over de gevolgen, kunnen de onderhandelingen met de andere lidstaten beginnen.
Ad 3. Sui generis regelingen zijn sporadisch binnen de EU: Groenland en Oerland (een Zweeds eiland) hebben zo'n verdrag met de EU gesloten. Een dergelijke regeling biedt wel mogelijkheden voor de Nederlandse Antillen en Aruba mede omdat het hele acquis communautaire dan niet hoeft te worden overgenomen. Het probleem is dat de mogelijkheden hiervoor nog niet zijn onderzocht.
Ad 4. De ACS betreft een ontwikkelingsrelatie met de EU en is volgens de heer Timmermans geen serieuze optie.
Hij besloot zijn inleiding met de oproep aan alle betrokkenen om snel in actie te komen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29434-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.