29 428
Interdepartementaal beleidsonderzoek: bekostiging van het regionale waterbeheer

nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 september 2004

Tijdens het Algemeen Overleg op 30 juni en 1 juli jl. over het Kabinetsstandpunt inzake het IBO bekostiging van het regionale waterbeheer1 heeft de Tweede Kamer de regering verzocht om duidelijkheid te verschaffen omtrent het toekennen van het benodigde gemeentelijk instrumentarium ter financiering van de gemeentelijke watersysteemtaken2. Hierbij bericht ik u, mede namens de minister van Financiën, de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, op welke wijze de regering de bekostiging van deze extra taken mogelijk wil maken.

Voorstel

Het Kabinet is voornemens op zo kort mogelijke termijn te komen tot een wettelijke regeling die het de gemeenten mogelijk maakt een heffing in te stellen ter bekostiging van de gemeentelijke wateropgaven. Het kabinet wil daartoe een gemeentelijke (riool)heffing in het leven roepen waaruit al deze kosten (afvalwater, regenwater en grondwater) gefinancierd kunnen worden. De taken en kostensoorten die uit deze heffing bekostigd mogen worden zullen nauwkeurig worden vastgelegd teneinde een oneigenlijk gebruik van dit instrument te voorkomen.

De gemeentelijke (riool)heffing in deze vorm staat naast verdere aanpassingen in de financieringsstructuur voor de waterketen: zoals reeds aangegeven in het kabinetsstandpunt streeft het kabinet naar invoering van één waterketentarief in een termijn van 3–5 jaar.

Toelichting

Gemeentelijke wateropgaven

De komende jaren staan de gemeenten gesteld voor belangrijke opgaven op het gebied van het waterbeheer. Deze opgaven zijn onder meer een gevolg van het in 2003 door het Rijk met de Unie van Waterschappen, het IPO en de VNG gesloten Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en essentiële onderdelen van de Europese kaderrichtlijn water (KRW). Voor de gemeenten betekent dit aanzienlijke inspanningen om maatregelen te treffen ten behoeve van de waterkwaliteit en de waterkwantiteit.

De wateropgaven betreffen met name het anders omgaan met regenwater («afkoppelen») en het aanpakken van de stedelijke grondwaterproblematiek. Daarnaast heeft de gemeente het rioleringsbeheer als taak.

Erkend is dat met deze opgaven aanzienlijke bedragen gemoeid zijn en dat daarvoor een passend financieringsinstrument nodig is.

Huidige financieringsinstrumenten

Het belangrijkste gemeentelijke «water» financieringsinstrument is op dit moment het rioolrecht. Dit is een retributie gebaseerd op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet. Daarnaast is er de verfijningsuitkering riolering uit het Gemeentefonds waar gemeenten aanspraak op kunnen maken, deze bevindt zich echter in de aflopende fase.

Het rioolrecht kan worden ingezet voor het beheer en onderhoud van de gemeentelijke riolering1. De gemeenten hebben echter beleidsvrijheid in de keuze van financieringsinstrumenten. Een aantal gemeenten bekostigt het rioleringsbeheer uit de algemene middelen (gemeentefonds of OZB). Daarbij krijgen gemeenten met een slechte bodem in het gemeentefonds compensatie voor (een deel van de) meerkosten, als gevolg van die slechte bodem. Aanleg van riolering in nieuw te ontwikkelen stedelijk gebied wordt doorgaans uit de grondprijs gefinancierd.

Het retributiekarakter van het rioolrecht impliceert dat de dienst die een gemeente levert gekoppeld moet kunnen worden aan het individuele profijt van de burger. Goed gemeentelijk waterbeheer omvat echter ook maatregelen die een collectief belang dienen, zoals het afvoeren van regenwater en grondwaterbeheer. De gemeente heeft op dit moment voor het anders omgaan met regenwater en de aanpak van grondwater geen (adequaat) instrumentarium beschikbaar. Een verbrede financieringsstructuur voor de gemeentelijke wateropgaven is daarom gewenst.

Van recht naar een heffing

De regering erkent de noodzaak van een toereikend instrument voor de financiering van de gemeentelijke wateropgaven i.c. ter bekostiging van maatregelen voor de afvoer van afvalwater en het anders (dan via het riool) afvoeren van overtollig regenwater en grondwater. In de beleidsbrief regenwater en riolering is dan ook aangekondigd dat «daartoe zal worden verkend of en hoe het gemeentelijke rioolrecht kan worden verbreed met de kosten van de aanpak van grond- en regenwater, en of en hoe het verbrede rioolrecht kan worden gemaximeerd»2.

Door de eerdergenoemde motie van de heren Van der Staaij en Geluk is de actie versneld. Een uitgebreide verkenning is daardoor niet mogelijk. Voor een snelle uitwerking is dat echter niet nodig: het huidige rioolrecht met zijn retributiekarakter kan plaats maken voor een belastingheffing met een bestemmingskarakter, waaruit de gemeentelijke wateropgaven bekostigd kunnen worden. In het algemeen is de acceptatie door de belastingplichtigen van een bestemmingsheffing groot. Door het wettelijk afbakenen van de kosten die onder de heffing mogen worden gebracht, wordt een maximering van de heffingsopbrengst bereikt. Een bestemmingsheffing is immers maximaal kostendekkend. Deze wijze van maximering is analoog aan die van de afvalstoffenheffing.

De regering wil deze heffing met bestemmingskarakter zo snel mogelijk wettelijk regelen, aangezien op basis van het NBW gemeenten zich nu al voor de verbrede wateropgaven gesteld zien. De regering zal daartoe in het voorjaar van 2005 een voorstel tot wijziging van de Gemeentewet bij uw Kamer indienen dat zich richt op de verbreding van het rioolrecht tot een bestemmingsheffing voor alle eerdergenoemde gemeentelijke watertaken. Bij het wettelijk regelen van zowel de heffingsgrondslag als de afbakening van de kosten die onder de heffing mogen worden gebracht, zal een zo goed mogelijk onderscheid aangebracht worden tussen het waterketen- en watersysteemdeel. Op deze wijze staat een verbreding van het rioolrecht het verdere traject richting waterketentarief niet in de weg.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Tweede Kamer, 2003–2004, 29 428, nr. 1.

XNoot
2

Motie ingediend door de heren Van der Staaij en Geluk (Tweede Kamer, 2003–2004, 29 428, nr. 2.

XNoot
1

Onder riolering wordt verstaan werken voor de inzameling en transport van afvalwater en regenwater.

XNoot
2

Referentie beleidsbrief regenwater en riolering (TK, vergaderjaar 2003–2004, 28 966, nr. 2).

Naar boven