29 421
Aanpassing van diverse wetten aan de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 29 maart 2004

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Hoewel het grotendeels om technische aanpassingen gaat, een groot aantal wetten wordt aangepast aan de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zijn er in dit wetsvoorstel toch ook enkele, meer materiële wijzigingen van het Nederlandse bestuursrecht opgenomen. Meest in het oogspringend daarbij is de afschaffing van de actio popularis in het omgevingsrecht en de aanpassing van artikel 6.13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, zij hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het thans voorliggende wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel strekt tot aanpassing van een groot aantal wetten aan de in een nieuwe afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Deze leden kunnen zich zeer vinden in de belangrijke bijdrage die dit wetsvoorstel beoogt te leveren aan de verdere harmonisatie, uniformering, vereenvoudiging en overzichtelijkheid van de wetgeving op het gebied van besluitvormingsprocedures en het tegengaan van (onnodig) gedetailleerde regelgeving. Na bestudering van het wetsvoorstel bestaan bij de leden van de VVD-fractie thans geen nadere vragen of opmerkingen. Deze leden wachten de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel af.

Uitgangspunten

De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat de met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (u.o.v) vereenvoudiging en standaardisatie van de voorbereidingsprocedure beoogd wordt. Deze leden vragen in dit verband hoe de zin op pagina 2 van de memorie van toelichting: «Zoals aangegeven in de MvT u.o.v. betekent het feit dat gedetailleerde aanvullingen en specificeringen in de bijzondere wetgeving vervallen overigens niet dat bestuursorganen hun tot dusverre gevolgde handel-wijze moeten aanpassen» gelezen moet worden. Betekent één en ander dat wel de wetstekst wordt veranderd, maar niet de praktische werkwijze? En wat blijft er bij deze benadering over van de uniformerende werking van de nieuwe afdeling 3.4. Awb?

Afschaffing van de actio popularis in het omgevingsrecht

De leden van de CDA-fractie kunnen zeer wel instemmen met de schrapping van de actio popularis uit de VROM-wetgeving. Welke vervolgstappen zijn er te verwachten om tot een verdere uniformering van bezwaar- en beroepsprocedures in het omgevingsrecht te komen? Heeft de regering daarbij ook een tijdsplanning, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat als gevolg van de voorgenomen wijziging in artikel 6:13 Awb het voorgenomen besluit in een u.o.v.-procedure, voor wat betreft de toegang tot de bestuursrechter, gelijk moet worden gesteld met het primaire besluit. Deze leden vragen op welke wijze de belanghebbende gewezen wordt op de omstandigheid, dat zijn zienswijze tevens gevolgen heeft voor een mogelijke vervolgprocedure. Zij vragen of en zo ja op welke punten, de regeling voor rechtshulp in de u.o.v.-procedure verschilt van de regeling voor rechtshulp in de bezwaarfase.

Deze leden vragen de regering voorts of zij als gevolg van de voornoemde wijziging een toenemende juridisering van de «zienswijzefase» verwacht. Voorts vragen deze leden de regering of zij als gevolg van het gevaar van de «argumentatieve fuik» een toename van het aantal ingebrachte zienswijzen en een toename van het aantal betwiste onderdelen per zienswijze verwacht. Zij vragen of de regering haar vooronderstelling, dat als gevolg van het verdwijnen van de actio popularis het aantal beroepen niet substantieel zal afnemen omdat reeds thans vooral belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 Awb in beroep gaan, cijfermatig kan onderbouwen.

De aan het woord zijnde leden vragen hoe het afschaffen van de actio popularis zich verhoudt met hetgeen in het Aarhus Verdrag is bepaald over de toegang tot de rechter. Zij vragen of dit Verdrag verplicht tot het actief op zoek gaan naar belanghebbenden bij een besluit en of het Verdrag verplicht tot het in bepaalde gevallen vasthouden aan een getrapte actio popularis (annex 1 bij het verdrag). Hoe verhoudt het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (14154/03, COM(2003) 624 def) zich tot het onderhavige wetsvoorstel?

Deel II Standaardaanpassingen

Uitbreiding van de kring van inspraakgerechtigden

De leden van de CDA-fractie hebben zorgen over de passage op bladzijde 15 van de memorie van toelichting onder punt 9. In deze passage wordt een algemene toelichting gegeven op de uitbreiding van de kring van inspraakgerechtigden. Deze leden vragen in hoeverre het hier een gedateerde benadering («een ieder») betreft, die bovendien in strijd is met het hoofdlijnenakkoord van het Kabinet Balkenende II. Zij vragen of het wel in de huidige benadering past om «een ieder» toegang te geven tot de voorbereidingsprocedure, terwijl juist in de overige delen van het voorstel van wet de kring tot «belanghebbenden» wordt ingeperkt. Deze leden hebben behoefte aan een helder antwoord.

In het verlengde van deze vraag wensen de leden van de CDA-fractie een kanttekening te plaatsen bij het vaag omschreven begrip «zienswijze» op bladzijde 16 van de memorie van toelichting, onder punt 13. Deze leden vragen zich in gemoede af of de term «zienswijze» nog wel past bij de uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb. Zouden van moderne, geëmancipeerde burgers en instellingen niet concrete kanttekeningen of zelfs al bezwaren gevraagd mogen worden?

Overige opmerkingen

De leden van de CDA-fractie wensen geïnformeerd te worden over de mogelijke gevolgen van de door de Tweede Kamer aangenomen moties bij de behandeling van het Meerjarenprogramma herijking VROM-regelgeving1, voor de u.o.v.

De leden van de CDA-fractie en de leden van de PvdA-fractie vragen de reactie van de regering op de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) d.d. 17 maart 2004. Deze leden vragen de regering in te gaan op het principiële bezwaar van de VNG tegen de in Hoofdstuk 8, artikel 7 van de wet voorgestelde wijziging van de Planwet Verkeer en vervoer. De VNG stelt dat met deze wijziging de gehele bedoeling van de Planwet wordt ontkracht. Voorts heeft de VNG met name bezwaar tegen de in Hoofdstuk 10, artikel 2 voorgestelde wijziging van artikel 82 van de Huisvestingswet. De VNG is van mening dat deze wijziging overbodig is omdat gemeenten sinds 1 januari 2003 geen bevoegdheid meer hebben op grond van dit artikel.

Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie de reactie van de regering op de brief van de Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM) d.d. 23 maart 2004. Het handelt hier in het bijzonder om een door de NEPROM voorgestane uitzonderingsprocedure voor bepaalde ruimtelijke ordeningsbesluiten – artikel 19 WRO vrijstellingen sec, projectbesluiten en bestemmingsplannen. De leden van de CDA-fractie realiseren zich terdege dat uitzonderingsprocedures snel afbreuk kunnen doen aan het principe van de uniforme openbare voorbereidingsprocedures.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

Beuker


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), Ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Hermans (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL) en Vergeer (SP).

XNoot
1

TK 29 383, in het bijzonder de moties van het lid Koopmans TK 29 383 nrs. 2 en 3.

Naar boven