29 419
Goedkeuring en uitvoering van het op 3 september 2003 te Den Haag totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en Vlaamse hoger onderwijs

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 15 maart 2004

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

1. Algemeen

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij kunnen instemmen met het wetsvoorstel, maar hebben nog enkele toelichtende vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het onderhavige verdrag. Zij hechten aan de internationale vergelijkbaarheid en herkenbaarheid van het hoger onderwijs. Zij verwachten dat een gezamenlijke accreditatieorganisatie van opleidingen in het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen daaraan zal bijdragen.

De leden van de LPF-fractie ondersteunen de samenwerking in het verdrag, maar hebben een aantal vragen over de uitwerking ervan. Deze vragen hebben niet zozeer te maken met de wijze en randvoorwaarden van het accreditatieproces, maar met de wijze waarop het Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) als zelfstandig bestuursorgaan (zbo) zal gaan functioneren. Met de recente onverkwikkelijke gang van zaken rondom het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in het achterhoofd, zouden de leden van deze fractie graag zien dat het een en ander bij de oprichting van deze nieuwe zbo glashelder geregeld wordt.

Het verdrag

De leden van de LPF-fractie citeren in hun reactie het Vlaamse parlementslid de heer Julien Librecht bij de behandeling van het accreditatieverdrag in het Vlaams Parlement in november 2003: «De accrediterende samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen is een toe te juichen initiatief. De samenwerking garandeert een grotere intellectuele slagkracht in Europa ... en bevordert de internationale vergelijkbaarheid van het hoger onderwijs» (Handelingen Vlaams Parlement, 6 november 2003). De leden van deze fractie onderschrijven de algemene strekking van deze constatering. Even later in het debat zet de heer Librecht een aantal «bekommernissen» uiteen die bij hem leven ten aanzien van het verdrag. Zo uit hij zijn vrees over het hoge kwaliteitsgehalte van het Vlaams onderwijs en eventuele nivellerende niveauaanpassingen die zouden kunnen optreden naar aanleiding van het verdrag. Verder spreekt hij over de gelijkwaardigheid van houding en samenwerking, de verdeelsleutel, en zelfs stelt hij de zetel van het Nederlands-Vlaams Accreditatieorgaan (NVAO) te Den Haag aan de orde. De Vlaamse minister van onderwijs, mevrouw Marleen Vanderpoorten, kan zijn vrees niet geheel wegnemen: «Ik kan het met u eens zijn dat de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen soms moeilijk verloopt: ik heb dat kunnen vaststellen op bepaalde terreinen» (Handelingen Vlaams Parlement, 6 november 2003). De leden van bovengenoemde fractie vragen aan de Nederlandse regering of zij kan aangeven op welke wijze de gevoelens over deze zaken aan de orde zijn geweest in het overleg met de Vlaamse minister van onderwijs en wat naar haar inschatting op dit moment de standpunten van haar Vlaamse collega zijn ten aanzien van kwaliteitsborging, gelijkwaardigheid, en de verdeelsleutel. Leven er bij onze Vlaamse partners nog twijfels, of gaat men ook volledig gemotiveerd deze nieuwe samenwerking aan, vragen de leden van deze fractie.

Gevolgen van het Accreditatieverdrag voor Nederland

De leden van de CDA-fractie begrijpen niet wat wordt bedoeld met de zinsnede «dat de hoger onderwijsgetuigschriften die in het ene land toegang geven tot een bepaalde hoger onderwijsopleiding dat ook zullen doen in het andere». Vloeit deze regel voort uit het verdrag of gaat het hier om een bestaande regel die ook al van toepassing was voordat het verdrag was gesloten, zo vragen zij.

Noodzaak rechtspersoonlijkheid

De leden van de CDA-fractie willen weten wat de consequenties zijn van het hebben van rechtspersoonlijkheid van het accreditatieorgaan voor de sturingsrelatie tussen het accreditatieorgaan en de minister. Wat gebeurt er bijvoorbeeld wanneer onze Minister en de Vlaamse minister van mening verschillen over zaken aangaande het accreditatieorgaan, vragen de leden. Zij vernemen graag of de Nederlandse en Vlaamse bestuursleden daarin een rol vervullen of zonder last en ruggespraak functioneren.

De leden van de LPF-fractie vragen of exact kan worden aangegeven hoe de gezagsverhouding tussen de minister(s) en de bestuurders van deze zbo ligt. Hoe worden aanstelling, bezoldiging en eventueel ontslag van bestuursleden geregeld, vragen deze leden. Zullen de bestuursleden een volledig dienstverband kennen of is er sprake van een onkostenvergoeding voor bijgewoonde vergaderingen bijvoorbeeld? Met hoeveel fte's aan ondersteunend personeel wordt rekening gehouden, en op welke wijze wordt deze inschatting gemaakt, willen de leden weten. Tot slot vragen de leden welke kosten verbonden zijn aan de huisvesting van het NVAO in Den Haag. Ook vernemen zij graag op welke wijze de inschatting is gemaakt en of de kosten voor huisvesting gedeeld worden met Vlaanderen. Op welke wijze, en op welk moment legt de minister verantwoording af aan de Kamer over de jaarlijkse begroting van het NVAO, vragen de leden van deze fractie. Hoe hard is de «afspraak» (de minister zet dit woord zelf tussen aanhalingstekens in de memorie van toelichting) tussen het Comité van Ministers en het accreditatieorgaan over de jaarlijkse begroting, willen zij voorts weten. De aandacht van de leden werd getrokken door de formulering op pagina 8 van de memorie van toelichting ten aanzien van de controle op de rechtmatige en doelmatige besteding van publieke middelen: «De minister moet hierbij kunnen steunen op de informatie die door het accreditatieorgaan wordt verstrekt.» Opmerkelijk genoeg is dit precies wat aan de orde was in het geval van de UWV. Kan worden aangegeven wat de consequenties zouden moeten zijn, indien de minister onverhoopt in een situatie terecht zou komen waarin blijkt dat zij niet heeft kunnen steunen op juiste informatie vanuit het accreditatieorgaan, vragen de leden. Vervolgens wijzen de leden er op dat het accreditatieorgaan inkomsten zal verwerven uit de tarieven voor accreditatieverlening en het uitvoeren van de toets nieuwe opleiding. De leden vragen of kan worden aangegeven wat hierover is afgesproken. Op welke wijze komt de tariefstelling tot stand, en welke criteria spelen hierbij een rol, vragen zij. Ook willen zij weten onder welke voorwaarden en binnen welke bandbreedte kosten eventueel mogen stijgen. Daarnaast vernemen zij graag op welke wijze instellingen bezwaar kunnen aantekenen tegen eventuele kostenstijgingen. Wordt er een bepaalde vorm van indexering gehanteerd? Voorts wijzen de leden er op dat er gesproken wordt over de mogelijkheid dat het Comité van Ministers een maximum instelt. De leden van deze fractie willen weten of dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Zo neen, dan willen de leden weten of de regering voornemens is dat te doen.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel II, onderdeel G (artikel 5a.6b)

De leden van de CDA-fractie vragen waarop de Nederlandse bijdrage aan het accreditatieorgaan van ten hoogste 3,4 miljoen euro is gebaseerd. Mag niet worden verwacht dat de kosten als gevolg van het hebben van een gemeenschappelijk orgaan met België fors zullen dalen en kan dit bedrag daarom niet worden aangepast, zo vragen de leden.

De leden van de LPF-fractie stellen vast dat de Nederlandse bijdrage aan het NVAO elk jaar opnieuw door de ministers van OCW en LNV in de begroting wordt opgenomen. De leden vragen of daarbij een vaste verdeelsleutel tussen beide ministeries gehanteerd. Indien dit het geval is, vernemen zij graag welke. Ook willen ze weten of de verdeelsleutel kan variëren. Voorts vragen de leden op welke wijze de maximale bijdrage van 3,4 miljoen euro per jaar is berekend. Kan worden aangegeven of verwacht wordt dat dit maximumbedrag de komende jaren inderdaad bijgedragen zal worden. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat indien loon- en prijsbijstellingen voor het hoger onderwijsveld in Nederland aan de orde zijn, dit onverkort geldt voor de Nederlandse jaarlijkse bijdrage aan het accreditatieorgaan. Waarop is dit gebaseerd, vragen de leden. En ook willen zij weten op welke wijze dit volgt uit de bezoldigingsafspraken voor zowel bestuursleden als ondersteunend personeel.

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

Adjunct-griffier van de commissie,

Boeve


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), Voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD) en Azough (GL).

Plv. Leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Van der Laan (D66), Boelhouwer (PvdA), Vacature (algemeen), Tonkens (GL), Van Oerle-van der Horst (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA), De Grave (VVD) en Halsema (GL).

Naar boven