29 412
Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met wijziging omzetmoment eerste 12 maanden prestatiebeurs en afschaffing 1 februari-regel

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 maart 2004

Graag wil ik de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap danken voor de opmerkingen die zij over het wetsvoorstel heeft gemaakt en de vragen die zij heeft gesteld.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie vernemen graag wat de effecten van de voorgestelde wijzigingen zullen zijn. Zij betwijfelen ten zeerste of een student die binnen tien jaar een diploma haalt, niets van deze wijziging zal merken.

De huidige situatie is dat de prestatiebeurs van een student die niet binnen de diplomatermijn (10 jaar) zijn afsluitend diploma haalt, maar wel in de eerste 12 maanden studiefinanciering 30 studiepunten haalt, niet wordt omgezet in een gift, met uitzondering van de eerste 12 maanden, die wel worden omgezet in een gift.

De toekomstige situatie is dat de prestatiebeurs van een student die niet binnen de diplomatermijn (10 jaar) zijn afsluitend diploma haalt, maar wel in de eerste 12 maanden studiefinanciering 30 studiepunten haalt, in het geheel niet wordt omgezet in een gift.

Het effect van niet-omzetting in een gift treedt dus alleen op voor de student die niet binnen de diplomatermijn zijn afsluitend diploma haalt. Daarom zal een student die wel binnen tien jaar een diploma haalt, niets van de wijziging merken.

Daarnaast plaatsen deze leden een aantal kritische kanttekeningen bij de 1 februari-regeling. De combinatie van de 1 februari-regeling met de afschaffing van de eerstejaarsomzetting roept bij deze leden de vraag op of deze maatregelen worden gezien als een voorloper van het afschaffen van het prestatiebeursregime of als een voorloper van een studiefinancieringssysteem dat enkel nog wordt gebaseerd op een lening en niet meer op een gift.

Ook de leden van de PvdA-fractie vragen of de regering nog steeds van plan is om het studiefinancieringsstelsel ingrijpend te wijzigen.

Het huidige voorstel mag geenszins worden gezien als een voorloper van het afschaffen van het prestatiebeursregime. Dit voorstel behelst juist een aanscherping van het prestatieregime. Ik wil de student graag aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid. Het prestatiebeursregime is met de invoering van de WSF2000 verzacht: de diplomatermijn is opgerekt naar 10 jaar en de aanvullende beurs is in het eerste jaar uitgezonderd van het prestatieregime. Daarnaast is, bij de invoering van de bachelor-masterstuctuur, in het wetenschappelijk onderwijs nog een extra moment ingebouwd waarop de prestatiebeurs omgezet kan worden, namelijk het bachelor-diploma. Dit rechtvaardigt een extra prikkel in het eerste jaar prestatiebeurs.

Dit wetsvoorstel mag ook niet gezien worden als een voorloper van een leensysteem. Het voorstel staat los van de discussies die ik nu voer over de uitwerking van de uitgangspunten voor een nieuw stelsel van studiefinanciering. Het onderhavige wetsvoorstel moet op zijn eigen merites beoordeeld worden.

Ik heb de Kamer toegezegd voor de begrotingsbehandeling van 2005 een uitgebreide kabinetsreactie op het rapport van de commissie Uitgangspunten Nieuw Studiefinancieringsstelsel te geven. In het HOOP 2004 zijn de gezamenlijke uitgangspunten voor een nieuw bekostigingsstelsel en een nieuw stelsel van studiefinanciering opgenomen. De uitgangspunten voor de studiefinanciering zijn nog niet uitgewerkt. Ik wil daar nu ook niet op vooruit lopen. Ik ben nog in gesprek hierover. Op het ogenblik maak ik een tour langs de collegezalen om met studenten te praten over studiefinanciering. Daarnaast zal de Kamerbehandeling van het HOOP 2004 en het bestuurlijk overleg met de gebruikelijke gesprekspartners, waaronder ISO en LSVb, als input dienen.

Vervolgens vragen de leden van de PvdA-fractie welke reden er is om aan de vooravond van een dergelijke wijziging nog kleine veranderingen in het studiefinancieringsstelsel aan te brengen.

Zoals ik hierboven heb aangegeven, ben ik nog in gesprek over de uitwerking van de uitgangspunten van een nieuw stelsel van studiefinanciering. De ontwikkeling en implementatie van een nieuw stelsel zal nog enige tijd vergen. Ik deel de mening van deze leden dat er tot die tijd geen ingrijpende en fundamentele wijzigingen van het stelsel moeten plaatsvinden. Evenwel moet het mogelijk zijn kleine veranderingen aan te brengen daar waar dat gewenst is. Ik vind het nu wenselijk om de prestatieprikkel voor studenten te versterken. Ik wil studenten aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid om op tijd een afsluitend diploma te halen.

Daarnaast levert deze wetswijziging een verbetering op wat betreft de reductie van administratieve lasten voor de onderwijsinstellingen en de IB-Groep en een incidentele financiële besparing door de verschuiving van relevante naar niet-relevante uitgaven. Ook dit vind ik een belangrijke reden om nu toch een – geringe – aanpassing van de WSF 2000 voor te stellen.

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag of deze wetswijziging geen extra belemmering vormt voor de herziening van het studiefinancieringsstelsel, aangezien de effecten nog tien jaar merkbaar blijven.

Ik ben van mening dat de afschaffing van de eerstejaarsomzetting en de 1 feburari-regeling geen extra belemmering vormen voor een herziening van het stelsel van studiefinanciering. Een nieuw studiefinancieringsstelsel zal, wanneer het in werking is getreden, direct gelden voor studenten die vanaf dat moment voor het eerst studiefinanciering ontvangen. Voor studenten die voor het in werking treden van een nieuw stelsel reeds studiefinanciering ontvingen, zal voor iedere situatie gekeken worden welk recht van toepassing is. Daarbij zal, zoals gebruikelijk, recht gedaan worden aan beginselen van zorgvuldigheid en rechtszekerheid, bijvoorbeeld door middel van cohortsgewijze invoering van (onderdelen van) een nieuw stelsel.

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie welk effect de invoering van de prestatiebeurs heeft gehad op de studieprestaties.

De prestatiebeurs is cohortsgewijs ingevoerd vanaf het cohort 1996–1997. Tot 2006 (10 jaar na invoering van de prestatiebeurs) hebben de eerste studenten nog de mogelijkheid om hun diploma te halen en hun prestatiebeurs om te zetten. Er zijn dus nog geen volledige gegevens beschikbaar over de effecten van de invoering van de prestatiebeurs. Wel zijn er uitvalpercentages in het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs voorhanden. In onderstaande tabellen is de uitval binnen een instroomcohort, 1 jaar na instroom en over een periode van 10 jaar weergegeven. Dat is dus het aantal studenten dat na 1 jaar het hoger onderwijs heeft verlaten. Hierin zitten dus niet de studenten die binnen of na één jaar veranderen van studie binnen het hoger onderwijs.

WO

Het percentage uitvallers (het hoger onderwijs verlaten) 1 jaar na instroom in de propedeusefase. (Jaar = jaar instroom; Percentage = op de volgende peildatum vertrokken zonder diploma)

jaar1991199219931994199519961997199819992000
percentage10101111121111111110

Het percentage uitvallers in het WO na één jaar is stabiel gebleven over de aangegeven 10 jaar.

HBO

Het percentage uitvallers 1 jaar na instroom in een hbo-bacheloropleiding:

(Jaar = jaar instroom; Percentage = op de volgende peildatum vertrokken zonder diploma)

jaar1992199319941995199619971998199920002001
percentage15151616161617191920

Tot en met de instroom 1996 is de uitval in het HBO na één jaar redelijk stabiel (15 à 16%), daarna neemt hij toe. Voor deze stijging van de uitval in het HBO zijn meerdere oorzaken aan te geven. De uitval in het eerste jaar is weliswaar gestegen, maar zoals blijkt uit onderstaande tabel is de uitval na 3 jaar nauwelijks gestegen en vergelijkbaar met de uitval uit begin jaren negentig. Kennelijk kiezen studenten er eerder en niet vaker voor om te stoppen met de opleiding. Het is belangrijk dat studenten aan de juiste studie beginnen. Wanneer een student toch voor de verkeerde studie heeft gekozen is het belangrijk dat de keuze zo snel mogelijk wordt gecorrigeerd. Het is dan beter dat de student na 1 jaar uitvalt dan pas laat in de opleiding.

Uitvalpercentage na drie jaar uit voltijd-hbo

jaar199119921993199419951996199719981999
percentage282726262526272828

Geconcludeerd kan worden dat de prestatiebeurs in het hoger onderwijs geen afschrikwekkende werking heeft gehad: de instroom in het voltijd-hbo is na invoering van de prestatiebeurs fors gestegen (van 58 000 in 1995 naar 69 000 in 1999, inmiddels weer gedaald naar 65 000), terwijl het aantal 18-jarigen in Nederland redelijk constant blijft (schommelt tussen 185 000 en 190 000). Ondanks de licht gestegen uitval ligt het aantal deelnemers dat 1 jaar en 3 jaar na aanvang van de opleiding nog steeds een opleiding in het hbo volgt hoger voor cohorten die onder het prestatiebeursregime vallen dan voor de cohorten uit de tijd vóór het prestatiebeursregime. De prestatiebeurs heeft dus geen negatief effect gehad op het aantal deelnemers in het hoger onderwijs. Ik heb het CPB gevraagd de effecten van de prestatiebeurs op het studeergedrag te onderzoeken. Ik verwacht dit rapport binnen afzienbare termijn en zal de Kamer hierover informeren.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarop de aanname is gebaseerd dat deze wetswijziging een positief effect zal hebben op de studieprestaties. Kan van eerstejaarsstudenten verwacht worden dat zij in één keer een goede studiekeuze maken, zo vragen zij.

Ik ben van mening dat dit voorstel een positief effect zal hebben op de studieprestaties omdat ik verwacht dat studenten door het afschaffen van de 1 februari-regeling doelgerichter en gemotiveerder zullen kiezen voor een studie en – indien nodig – sneller zullen overstappen naar een beter passende studie.

Er is – in de huidige situatie – een kleine groep studenten die wel voldoende studiepunten in het eerste jaar haalt, maar toch uitvalt of vertraging oploopt. Voor hen geldt dat er in de nieuwe situatie een grotere prikkel is om toch binnen 10 jaar de eindstreep te halen. De focus wordt geheel gericht op de relevante prestatie: het halen van een diploma.

Tot slot willen de leden van de PvdA-fractie weten wat de regering gaat doen om, in ruil voor deze maatregel, de studiekeuze van studenten te ondersteunen.

Het is belangrijk dat studenten een gemotiveerde en positieve studiekeuze maken. Zij moeten hiertoe in staat worden gesteld. Ik meen dat ik bijdraag aan de ontwikkeling van goede informatie voor studenten. Dat gebeurt onder andere op de volgende manieren. Enige tijd terug is in samenwerking met instellingen en studenten een traject in gang gezet gericht op de verbetering van de studiekeuze-informatie. Sinds enkele jaren subsidieert het ministerie van OCW de onafhankelijke Keuzegids Hoger Onderwijs. Naast het verzorgen van de Keuzegids verzamelt Choice (een combinatie van het Hoger Onderwijs Persbureau en Research voor Beleid) informatie uit uiteenlopende bronnen in een database studiekeuze informatie. Voorts kan informatie uit de in het HOOP aangekondigde benchmark, waarbij instellingen worden vergeleken, ten goede komen aan de keuzemogelijkheden voor de student. Daarnaast is het maken van studiekeuzeproducten een activiteit die ook door marktpartijen wordt ondernomen. De verwachting is dat organisaties van belanghebbenden en marktpartijen de inhoud van deze database voor aanstaande studenten ontsluiten via bijvoorbeeld CD-roms en websites. Inmiddels presenteert één marktpartij de informatie uit de database via een website: schoolweb.nl. Doordat het maken van studiekeuzeproducten ook een markt-activiteit is ben ik voorzichtig met het financieren van dergelijke activiteiten uit de publieke middelen. Dit is immers slechts verantwoord, als de marktpartijen niet in voldoende mate voorzien in de maatschappelijke behoefte. Er dient dus gewaakt te worden voor oneigenlijke concurrentie op dit terrein.

De leden van de D66-fractie vragen of deze wijziging ook gevolgen zal hebben voor de bekostigingssystematiek van opleidingen. Opleidingen krijgen nu extra geld als studenten voor het einde van hun eerste jaar stoppen. Zal deze maatregel nu ook komen te vervallen, vragen de leden van deze fractie.

De voorgestelde wijziging van de studiefinanciering heeft geen gevolgen voor de huidige bekostigingssystematiek van opleidingen zoals neergelegd in het Bekostigingsbesluit WHW.

Een verlengd, succesvol afgerond verblijf van studenten heeft natuurlijk wel een positief effect op de inkomsten van een instelling.

Overigens heb ik in het HOOP 2004 aangekondigd dat de bekostigingssystematiek in deze kabinetsperiode zal worden herzien. De doelstelling is een geïntegreerd bekostigingsstelsel te ontwikkelen voor het hbo en wo. In het HOOP 2004 staat ook dat een nieuw stelsel voor studiefinanciering en bekostiging in samenhang zullen worden bekeken. Zoals ik echter ook al hierboven heb aangegeven, wil ik nu niet vooruitlopen op deze discussie en staat deze discussie los van de huidige voorgestelde aanpassing van de WSF 2000.

De leden van de ChristenUnie verwachten een probleem voor mensen die (gedwongen zijn te) kiezen om te stoppen met hun studie. Voor hen resteert steeds vaker een grote schuld, terwijl de verwachte betaalcapaciteit van deze mensen minder is. Voornoemde leden voorzien daar een toenemend probleem in en vernemen graag een reactie van de regering daarop. Daarbij vragen zij de regering om in de beantwoording rekening te houden met het feit dat de afgelopen jaren zowel de prestatienormen zijn aangescherpt, als de leencondities bij de IB-Groep zijn verslechterd.

De prestatienormen in de studiefinanciering zijn sinds de invoering van de prestatiebeurs niet aangescherpt. Met de invoering van de WSF 2000 zijn de prestatienormen juist verzacht (zie hierboven). De leencondities bij de IB-Groep zijn ook niet verslechterd. De mogelijkheden voor studenten om te lenen zijn met de invoering van de WSF 2000 juist vereenvoudigd en verbeterd.

Ik ben van mening dat de terugbetalingsregeling voldoende rekening houdt met de betaalcapaciteit. Debiteuren die gedurende 15 jaar onvoldoende betaalcapaciteit hebben om hun studieschuld geheel of gedeeltelijk terug te betalen, krijgen het restant van hun studieschuld kwijtgescholden. Daarnaast geldt dat de aanvullende beurs in het eerste jaar altijd een gift is en dat de mogelijkheid bestaat om in aanmerking te komen voor kwijtschelding voor de overige ontvangen aanvullende beurs.

Ten slotte gaat het bij de studenten die door de maatregelen uit dit wetsvoorstel mogelijk een grotere schuld opbouwen om een relatief kleine groep. De studenten die immers hun eerstejaarsnorm niet haalden, konden al geen gebruik maken van de omzetting. Van de studenten die de eerstejaarsnorm wel halen, zal het grootste deel uiteindelijk wel een HO-diploma halen. Het gaat hier dus alleen om de groep studenten die wel de eerstejaarsnorm haalt, maar geen HO-diploma.

2. Afschaffing eerstejaarsomzetting

De leden van de CDA-fractie vragen of door de afschaffing van de eerstejaarsomzetting het doel van de prestatiebeurs nog overeind blijft. Voor veel studenten fungeerde de eerstejaarsomzetting als een extra stimulans om in het eerste jaar voldoende studiepunten te halen. Nu de student enkel ervoor moet zorgen binnen tien jaar zijn bachelordiploma te halen, is deze prestatiedruk weggevallen. Deze leden zouden daarom eerder van een verzwakking dan van een aanscherping van de prestatienorm willen spreken. Past het verzwakken van de prestatiedruk binnen de beleidsprioriteiten van de regering, zo vragen zij.

Ik deel de mening van de leden van de CDA-fractie niet. Dit voorstel betekent niet het wegvallen van de prestatiedruk, maar juist een aanscherping hiervan. Dit wetsvoorstel zorgt er immers voor dat de relevante prestatie – het halen van een diploma binnen 10 jaar – voorop staat. Een student die dit niet doet, krijgt zijn tot dan toe genoten studiefinanciering omgezet in een lening. De overzichten die de IB-Groep periodiek aan de student stuurt herinneren hem eraan dat hij een prestatie heeft te verrichten om de prestatiebeurs om te zetten in een gift.

De leden van voornoemde fractie vragen vervolgens hoe zal worden gewaarborgd dat de propedeuse haar oriënterende, selecterende en verwijzende functie zal behouden.

Ik vind de oriënterende, verwijzende en selecterende functie van de propedeuse van groot belang. De propedeuse geeft de student duidelijkheid over inhoud van de opleiding en de eigen mogelijkheden om de opleiding tot een goed einde te brengen. Artikel 7.8, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bepaalt dat de propedeutische fase zodanig is ingericht dat er sprake is van het verkrijgen van inzicht in de inhoud van de bacheloropleiding met de mogelijkheid van verwijzing en selectie aan het einde van die fase. Deze bepaling waarborgt dat de propedeuse haar oriënterende, selecterende en verwijzende functie zal behouden.

Deze leden verwachten dat door het vervallen van de eerstejaarsomzetting de behoefte aan het invoeren van een bindend studieadvies zal toenemen. Studenten die via een bindend studieadvies van de opleiding worden verwijderd en besluiten niet meer verder te studeren, bouwen een studieschuld op. Dat kan studenten ervan weerhouden om te gaan studeren, waardoor het aantal hoogopgeleiden in ons land mogelijkerwijs eerder afneemt dan toeneemt. Hoe reëel acht de regering een dergelijke ontwikkeling en hoe wil ze daarop inspelen, zo vragen deze leden.

Ik deel de vrees van de CDA-fractie niet. Ik denk juist dat door het onderhavige wetsvoorstel er een extra prikkel ontstaat om een afsluitend diploma te halen. Dit leidt tot een positief effect op de studieresultaten en een vergroting van het aantal hoogopgeleiden.

Ik acht de kans dat potentiële studenten niet gaan studeren vanwege de afschaffing van de eerstejaarsomzetting zeer gering. Zoals eerder gesteld, kan op basis van de gegevens die nu beschikbaar zijn geconcludeerd worden dat de invoering van de prestatiebeurs in het hoger onderwijs geen afschrikwekkende werking heeft gehad. Daarnaast blijkt ook uit onderzoek, dat in het kader van de Commissie Uitgangspunten Nieuw Studiefinancieringsstelsel is verricht, dat andere overwegingen dominant zijn bij de keuze om te gaan studeren. Zo zien leerlingen in HAVO en VWO het behalen van een HO-diploma als een must en geeft de conjunctuur voor MBO-ers de doorslag om te gaan studeren.

De leden van de LPF-fractie vernemen graag welke vangnetten worden ingebouwd om te voorkomen dat studenten die in het propedeusejaar getroffen worden door één of andere vorm van overmacht, zoals langdurige ziekte, sterfgeval in de familie en dergelijke, niet óók de dupe worden van het verlies van de omzetting.

Ik ben het met de leden van de LPF-fractie eens dat de door hen genoemde groepen studenten niet extra de dupe mogen worden van deze wetswijziging. Dit zal ook niet het geval zijn. De WSF 2000 kent generieke voorzieningen voor studenten die getroffen worden door bijzondere omstandigheden die hen gedurende substantiële tijd belemmeren te studeren. Deze voorzieningen blijven van kracht en zien zowel op omstandigheden die zich in het eerste jaar voordoen als in de latere jaren van de studie.

Studenten die buiten hun schuld om studievertraging oplopen kunnen daarnaast een beroep doen op afstudeersteun van de instelling. De wijzigingen in dit wetsvoorstel brengen logischerwijs met zich dat toekenning van dergelijke voorzieningen alleen aan de orde is als het halen van een HO-diploma in het geding komt. Gelet op het voorgaande acht ik het niet nodig om nieuwe vangnetten in te bouwen.

3. Afschaffing februari-regel

De leden van de CDA-fractie verzoeken een meerjarig overzicht te geven van het aantal studenten dat voor 1 februari met de opleiding stopt, het aantal studenten dat na 1 februari in hetzelfde studiejaar met een andere opleiding begint, het aantal studenten dat in een volgend jaar met een nieuwe opleiding begint en het aantal studenten dat definitief met een opleiding in het hoger onderwijs stopt. Tevens willen zij graag weten bij welke studies de meeste studenten afhaken.

Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de 1 februari-regeling was volgens de meest recente gegevens voor cohort 2002–2003 ongeveer 7400. Ongeveer 3700 zijn in het volgende studiejaar (2003–2004) weer gebruik gaan maken van studiefinanciering. De andere 3700 studenten die van de 1 februari-regeling in 2003 gebruik hebben gemaakt hebben (tot nu toe) geen aanspraak meer gemaakt op studiefinanciering.

In onderstaande tabel staan de instroom aantallen per studiejaar en het aantal studenten dat in het eerste jaar is gestopt voor 1 februari en dat daarna geen studiefinanciering meer ontvangen hebben.

Instroomjaar HBOWOTotaal
1996/1997aantal instromers58 94320 89179 834
 waarvan gestopt voor 1-22 8281482 976
1997/1998aantal instromers57 73620 93578 671
 waarvan gestopt voor 1-22 9151413 056
1998/1999aantal instromers59 91821 60981 527
 waarvan gestopt voor 1-23 1521393 291
1999/2000aantal instromers63 52322 03185 554
 waarvan gestopt voor 1-23 6641773 841
2000/2001aantal instromers63 37421 87085 244
 waarvan gestopt voor 1-23 5861793 765
2001/2002aantal instromers60 16123 03583 196
 waarvan gestopt voor 1-23 5722073 779
2002/2003aantal instromers59 20522 39681 601
 waarvan gestopt voor 1-23 4582483 706

Totalen gestopte studenten voor 1 februari per studiejaar/cohort; stand per januari 2004.

Exacte aantallen van het aantal studenten dat voor 1 februari stopt en in het zelfde jaar met een andere/nieuwe opleiding begint, zijn niet voorhanden. Deze studenten kunnen geen aanspraak maken op de 1 februari-regeling. Er kan niet aangegeven worden in welke studierichtingen het meest gebruik gemaakt wordt van de 1 februari-regeling.

Per studierichting kan wel worden aangegeven welk percentage van de eerstejaars per studierichting stopt voor 1 februari. De onderstaande tabellen bevatten deze gegevens. Hierin zijn dus ook de studenten opgenomen die zijn overgestapt naar een andere studie in het hoger onderwijs.

HBO1998/991999/002000/012001/022002/03
Landbouw6%7%9%8%6%
Techniek9%8%10%11%10%
Gezondheidszorg8%8%10%10%9%
Economie10%11%12%11%11%
Gedrag & Maatschappij11%11%11%12%11%
Taal & Cultuur6%5%5%6%5%
Onderwijs9%9%11%11%10%
WO1998/991999/002000/012001/022002/03
Landbouw5%6%5%7%2%
Natuur7%9%8%9%6%
Techniek4%7%7%9%10%
Gezondheid4%4%4%4%4%
Economie7%4%5%6%6%
Rechten6%5%6%7%7%
Gedrag & Maatschappij9%9%10%9%8%
Taal & Cultuur8%9%9%10%8%

De leden van de CDA-fractie vragen tevens of en op welke wijze de 1 februari-regel verband houdt met het bekostigingssysteem van de instellingen.

De 1 februari-regel houdt geen verband met het bekostigingssysteem van de instellingen zoals neergelegd in het Bekostigingsbesluit WHW.

Ten slotte vragen de CDA-leden in welke toekomstvisie de afschaffing van de 1 februari-regel is ingebed.

Ik vind het van groot belang dat een student een bewuste keuze maakt voor een opleiding, welke hij vervolgens ook met succes afrondt. De 1 februari-regel legt de nadruk op het stoppen met een opleiding, waar de regering juist wil bevorderen dat studenten met succes doorstuderen.

De leden van de LPF-fractie verwijzen naar een brief van 28 september 2003 waarin het ISO en het Platform voor aangewezen en erkend Particulier Onderwijs in Nederland (PAEPON) de vrees uitspreken dat veel studenten een defensieve studiekeuze zullen gaan maken. Welk specifiek beleid zal worden ontwikkeld om ervoor te zorgen dat de mensen een offensieve, oftewel een gemotiveerde en positieve studiekeuze zullen gaan maken, vragen de leden. Wat wordt in dit verband bedoeld met «een grotere nadruk op zelfselectie» en of dit nader kan worden toegelicht, zo vragen de leden.

Met de aangehaalde zinsnede wordt bedoeld dat de mogelijkheden voor zelfselectie door studenten vergroot moeten worden. Weloverwogen eigen keuzes door studenten, gebaseerd op voldoende informatie over de inrichting van onderwijsprogramma's en hun eigen capaciteiten, bieden een goed uitgangspunt voor zowel uitdagende leertrajecten als het succesvol afronden daarvan. Voor zelfselectie dient de aanstaande student te beschikken over zelfinzicht (wat kan ik en wat wil ik?) en over inzicht in het aanbod van beschikbare opleidingsmogelijkheden. Daarvoor dient de aanstaande student te kunnen beschikken over heldere informatie over onder meer de verschillen in kwaliteit tussen de opleidingen.

Daarnaast vragen de leden welke extra inspanningen zullen worden geleverd op het gebied van voorlichting over studiekeuze in de laatste fase van het voortgezet onderwijs, oriëntatie van aankomende studenten tussen eindexamen en de start aan de universiteit en begeleiding van eerstejaars studenten, om ervoor te zorgen dat het overgrote merendeel van de studenten een weloverwogen en succesvolle keuze maakt.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering bereid is te voorzien in een een onafhankelijke website die studenten voldoende informatie biedt om zo'n keuze te kunnen maken. Pas als die onafhankelijke informatie gegarandeerd is, kan, wat deze leden betreft, besloten worden tot het afschaffen van een «spijtoptantenmoment».

Voor de beantwoording van de twee bovenstaande vragen verwijs ik naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de PvdA-fractie in paragraaf 1.

4. Financiën

De leden van de PvdA-fractie vragen of kan worden aangegeven waarom de staatssecretaris tijdens de behandeling van de onderwijsbegroting nog weigerde te spreken van een bezuiniging, terwijl nu wordt erkend dat sprake is van een structurele besparing.

Dit wetsvoorstel is niet ingegeven door de wens structureel te bezuinigen, maar door de wens ervoor te zorgen dat studenten een extra aanmoediging krijgen om hun diploma te halen. Het beleid is er op gericht dat meer studenten een diploma halen. Het gaat hier om het aanspreken van studenten op hun verantwoordelijkheden. Wanneer dat beleid effect sorteert, wordt de structurele besparing kleiner. Wel is duidelijk dat het wetsvoorstel een aanzienlijke incidentele besparing oplevert door de verschuiving van relevante naar niet-relevante uitgaven.

De leden van de LPF-fractie zijn benieuwd naar de bestemming van de vrijvallende middelen. Zij willen graag een garantie dat deze € 17 miljoen volledig ten goede zullen komen aan het hoger onderwijs, meer specifiek aan de studiefinanciering. (bv. voor verbeteren van voorlichting, oriëntatie en begeleiding van studiekeuze van (aankomende) studenten of voor het instellen van een noodfonds, waarmee studenten die getroffen worden door één of andere calamiteit tijdens de studie, en die daardoor dreigen uit te vallen, ondersteund kunnen worden. De leden vernemen graag of de regering van mening is dat een dergelijk fonds succesvol zou kunnen werken, en zo ja, onder welke randvoorwaarden.

Ik ben van mening, zoals ik ook hierboven heb aangegeven, dat er voldoende activiteiten worden ontplooid om studenten goed te begeleiden. Ik heb eerder voorzieningen geschetst die er bestaan om studenten op te vangen die door bijzondere omstandigheden in de problemen komen. Het is daarom niet nodig om extra maatregelen zoals door de leden van de LPF geschetst te treffen. Voor zover deze maatregel een structurele besparing oplevert is de regering van mening dat het vanwege het economisch tij gewenst is deze ten goede te laten komen aan de algemene middelen.

5. Uitvoering

De leden van de LPF-fractie horen graag welke waarborgen de regering inbouwt om te zorgen dat het nieuwe voorlichtingsmateriaal en de systeemaanpassing bij de IB-Groep tijdig en foutloos worden doorgevoerd en de informatie de studenten op tijd bereikt.

Het belang van een goede voorlichting wordt door de leden van de LPF-fractie terecht onderstreept. De IB-Groep heeft in haar uitvoeringstoets aangegeven dat de nieuwe lichting studenten via de reguliere kanalen op de hoogte zal worden gebracht van de wijzigingen binnen de studiefinanciering. Hierbij moet worden gedacht aan folders, nieuwsbrieven aan studenten en intermediairs, teksten op de website, formulieren en berichten.

Daarnaast heeft de IB-Groep het voornemen om het nieuwe cohort studenten, dat zich nu reeds voor een opleiding in het hoger onderwijs heeft opgegeven met als aanvang het studiejaar 2004–2005, nog vóór het begin van dat studiejaar individueel aan te schrijven, zodat verwarring rondom dit onderwerp kan worden voorkomen.

Voor wat betreft de systeemaanpassing bij de IB-Groep zijn de leden van de LPF benieuwd naar de procedures die zullen worden gehanteerd om te voorkomen dat de systeemaanpassing leidt tot mogelijke fouten in informatievoorziening of -verwerking.

In het kader van de opstelling van de uitvoeringstoets is door de IB-Groep een procesanalyse uitgevoerd voor het systeemonderdeel «Toekennen». Er is in kaart gebracht welke processen, tabellen en entiteiten moeten worden aangepast, alsmede welke eenmalige processen moeten worden ontwikkeld. Het gaat bij onderhavig wetsvoorstel om een relatief kleine aanpassing van het systeem. De eerste daadwerkelijke verandering van omzetting van de prestatiebeurs van het cohort studenten dat in 2004–2005 start met studeren, zal pas in januari 2006 plaatsvinden. Er is daarom ruim voldoende tijd voor de IB-Groep om te komen tot aanpassing van het systeem.

De leden van de LPF-fractie verzoeken te zijner tijd een overzicht te ontvangen van de gerealiseerde reductie van administratieve lasten van de instellingen en de IB-Groep.

De administratieve lasten hebben de volle aandacht van de regering. Regelmatig wordt de Kamer bericht over de voortgang van de reductie van de administratieve lastendruk. De reductie die door het onderhavige wetsvoorstel wordt gerealiseerd, zal daarin worden meegenomen. Deze reductie is gelegen in het feit dat de instellingen voor hoger onderwijs in de huidige situatie een registratiesysteem moeten bijhouden voor studenten die hun eerstejaarsnorm niet halen. De instellingen moeten de gegevens van deze studenten doorgeven aan de IB-Groep. De IB-Groep controleert de gegevens en zet de prestatiebeurs van deze studenten niet om in een gift. Deze procedure vervalt met aanvaarding van voorliggend wetsontwerp.

De leden van de D66-fractie vragen of het waar is dat de IB-Groep aan studenten al communiceert dat de 1 februari-maatregel wordt afgeschaft, nog voordat de Kamer zich daarover uitgesproken heeft.

Studenten zijn rond de jaarwisseling begonnen zich in te schrijven voor opleidingen die komend studiejaar beginnen. Om te voorkomen dat studenten op een laat tijdstip worden overvallen door de onderhavige maatregelen is, uiteraard onder voorbehoud van aanvaarding en tot wet verheffing van het voorliggende wetsvoorstel, een mededeling op de website van de IB-Groep geplaatst dat er een mogelijke aanpassing van de 1 februarimaatregel en de eerstejaarsomzetting komt.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

A. D. S. M. Nijs

Naar boven