29 407
Vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU lidstaten

nr. 81
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juni 2008

Inleiding

Hierbij bieden wij u, mede namens de Minister van Justitie, twee onderzoeksrapporten aan:

– «De Europese grenzen verlegd»: een onderzoek van Regioplan Beleidsonderzoek naar de werking van een aantal flankerende beleidsmaatregelen, die zijn ingevoerd bij vrij werknemersverkeer met de MOE-landen, en naar de arbeidsmigratie uit Bulgarije en Roemenië1. Op 27 november 2007 hebben wij u een tussenrapportage toegestuurd over dit onderwerp, onder de toezegging u in het voorjaar van 2008 de eindrapportage toe te sturen2. Met deze brief wordt gevolg gegeven aan deze toezegging.

– «De maatschappelijke positie van Oost-Europeanen in Nederland»: een onderzoek naar de maatschappelijke positie van Oost-Europeanen in Nederland, uitgevoerd door Risbo in opdracht van de Ministers voor WWI en Justitie1.

Leeswijzer

Met deze brief informeren wij u over de uitkomsten van de onderzoeken en over een aantal gerelateerde onderwerpen. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen aan de orde:

1. algemeen beeld

2. de maatschappelijke positie van Oost-Europeanen in Nederland

3. de omvang van de arbeidsmigratie uit de MOE-landen, Bulgarije en Roemenië en de effecten op de arbeidsmarkt

4. voorlichting aan arbeidsmigranten

5. arbeidsvoorwaarden en handhaving

6. huisvesting

7. overig (onderwijs, onverzekerden).

1 Algemeen beeld

1.1 Inleiding

Arbeidsmigranten uit de MOE-landen1 leveren een welkome bijdrage aan de Nederlandse economie. Ze werken vooral in sectoren met moeilijk vervulbare vacatures. De werkloosheid in Nederland is ten opzichte van de vorige rapportage verder gedaald van 4,3% naar 4%. Het aantal openstaande vacatures bedroeg op het hoogtepunt in september 2007 253 000 en eind maart jl. nog altijd 242 000.

Het aantal arbeidsmigranten uit de MOE-landen in Nederland wordt door Regioplan in april 2008 geschat op minimaal 100 000. Dit komt overeen met het aantal van november 2007. Ook het aantal bij UWV geregistreerde werknemers uit de MOE-landen is niet toegenomen: dit aantal bedraagt steeds ongeveer 75 000 in de periode augustus 2007 tot en met maart 2008.

1.2 Aanpak resterende knelpunten

Vorig jaar hebben wij een werkgroep «Maatschappelijke effecten arbeidsmigratie» ingesteld, ook wel «Polen-werkgroep» genoemd, om de resterende knelpunten op het terrein van huisvesting, arbeidsvoorwaarden, inburgering en onderwijs in kaart te brengen en met maatregelen te komen. Deze werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de betrokken departementen, gemeenten, werkgevers- en werknemersorganisaties, CWI, vertegenwoordigers van de Poolse gemeenschap in Nederland, en de Poolse ambassade, heeft als een katalysator gewerkt voor reeds voorgenomen maatregelen en heeft ook tot een aantal nieuwe initiatieven geleid. Voorbeelden van maatregelen zijn: een Poolse brochure en een Poolse internetpagina (verschijnen vóór de zomer), een steunpunt voor scholen met veel leerlingen uit MOE-landen, verstrekking van adresgegevens aan gemeenten door Belastingdienst, CWI en uitzendorganisaties, voorstel tot invoering van een bestuurlijke boete om huisjesmelkerij aan te pakken, voorlichting aan onverzekerden en uitbreiding van de Arbeidsinspectie. De maatregelen worden besproken bij de verschillende onderwerpen in het vervolg van deze brief. Een deel van de maatregelen is gericht op Poolse arbeidsmigranten, omdat dit verreweg de grootste groep betreft.

Wij zijn van mening dat het huidige pakket aan maatregelen, tezamen met de eerder ingezette maatregelen, voldoende is om de nog bestaande problemen aan te pakken, en ook bestendig om toekomstige groepen arbeidsmigranten goed te kunnen opvangen.

Een deel van de problemen die zich nu nog voordoen, heeft met name betrekking op een onvolledig zicht op de naleving van arbeidsvoorwaarden, huisvesting en integratieaspecten. Hier komen we hierna op terug.

Verder blijkt dat een groot deel van de nog bestaande problemen te wijten is aan malafide uitzendbureaus, die misbruik maken van de kwetsbare positie van arbeidsmigranten. Deze uitzendbureaus moeten worden aangepakt, evenals de inleners die hier gebruik van maken. Over de aanpak van fraude en illegaliteit in de uitzendbranche zal de Minister van SZW u separaat informeren.

1.3 Vervolg

In november a.s. doen wij Uw Kamer toekomen:

• Een onderzoek naar de sociaal-economische bijdrage van arbeidsmigranten uit de MOE-landen, Bulgarije en Roemenië, waarbij ook de verwachte arbeidsmigratie op de middellange termijn wordt betrokken en de implicaties voor huisvesting en integratie.

• Een update van de stand van zaken van flankerende beleidsmaatregelen.

• Een kabinetsstandpunt inzake vrij verkeer van werknemers met Bulgarije en Roemenië.

2 Maatschappelijke positie van Oost-Europeanen

2.1 Inleiding

In opdracht van de Ministers van Justitie en voor WWI heeft Risbo een onderzoek uitgevoerd naar de maatschappelijke positie van Oost-Europeanen waaronder Joegoslaven, Russen en migranten uit de nieuwe Oost-Europese EU-landen. In het onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen de groep migranten die zich hier blijvend heeft gevestigd en de groep tijdelijke migranten die veelal afkomstig is uit de nieuwe EU-landen en hier voor een korte periode verblijft voor het verrichten van arbeid.

2.2 Reactie van het kabinet

In reactie op het onderzoek concludeert het kabinet dat het over het algemeen goed gaat met de integratie van de Oost-Europeanen die zich hier permanent hebben gevestigd. Deze groep vindt snel en makkelijk haar weg in de Nederlandse samenleving en participeert in voldoende mate op velerlei terreinen. Over de groep tijdelijke migranten die veelal uit de nieuwe EU-landen hier naar toe komen om arbeid te verrichten, geeft het rapport onvoldoende helderheid. Dit heeft te maken met het feit dat EU-burgers zich de eerste vier maanden niet hoeven te registreren in het GBA. Het onderzoek van het Risbo geeft redenen te veronderstellen dat de maatschappelijke positie van juist deze groep niet sterk is. De gepresenteerde gegevens omtrent deze groep zijn echter gebaseerd op een relatief kleine groep informanten die op basis van persoonlijke waarnemingen hun mening hebben gegeven. Een nadere verkenning met betrekking tot de groep tijdelijke migranten is nodig om de implicaties voor het huisvestings-, inburgerings- en integratiebeleid preciezer te bepalen. Gezien het feit dat deze groep zich niet registreert in het GBA, zal vooraleerst bedacht moeten worden of en op welke manier een beter beeld verkregen kan worden.

Het kabinet zal de inspanningen met betrekking tot de inburgering en integratie onverminderd voortzetten. Voor de inburgering van onderdanen uit Midden- en Oost-Europa, blijft het van belang een onderscheid te maken tussen werknemers die tijdelijk in Nederland zijn en die voor een langere periode hier verblijven en zich vestigen. Voor degenen die voor een korte periode in Nederland aanwezig zijn, zijn met name praktische kennis over Nederland en enkele basisvaardigheden van het Nederlands nuttig. De uitzendbranche heeft in samenwerking met de sociale partners een DVD ontwikkeld waarmee Poolse werknemers worden geïnformeerd over werken in Nederland. Het Ministerie voor WWI maakt een vertaling in het Pools, Roemeens en Bulgaars van de film «Naar Nederland», die reeds is ontwikkeld in het kader van de Wet inburgering in het buitenland. Naar verwachting zal deze film in het najaar 2008 worden afgerond.

Voor werknemers uit MOE-landen die voor langere periode in Nederland verblijven is het van belang zich breder te verdiepen in de Nederlandse taal en samenleving. In het kader van de Regeling vrijwillige inburgering kunnen gemeenten inburgeringstrajecten aanbieden aan deze doelgroep. Momenteel maakt WWI een inventarisatie van de initiatieven die reeds worden genomen door gemeenten op dit terrein en wordt nog voor de zomer een expertmeeting georganiseerd. In dit najaar zal in het kader van de jaarlijkse monitor inburgering aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd hoeveel Midden- en Oost-Europeanen in 2007 hebben deelgenomen aan reguliere inburgeringstrajecten.

Daarnaast is de Minister voor WWI in gesprek met de uitzendbranche om taal en inburgering op de werkvloer vorm te geven. De Minister voor WWI richt zich daarbij op een tweetal zaken: ten eerste is dat het ontwikkelen van lesmethodieken voor inburgering op de werkvloer waarvoor wordt aangesloten bij de ontwikkelingen in het kader van het Deltaplan inburgering. Ten tweede op het bevorderen van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en gemeenten in de totstandkoming van een inburgeringsaanbod voor deze doelgroep.

Naar aanleiding van berichtgeving over criminaliteit onder migranten uit MOE-landen is het voorts goed erop te wijzen dat uit het Risbo-onderzoek blijkt dat het percentage verdachten onder officieel in Nederland gevestigde Oost-Europeanen relatief beperkt is. De percentages voor de migranten uit de voormalige Sovjet-Unie en voormalig Joegoslavië liggen echter tot 3 keer hoger dan het gemiddelde, maar lager dan die van personen van niet-westerse herkomst. Zoals eerder aangegeven in de brief van februari 2008 over de aanpak van Nederlands-Antilliaanse risicogroepen1 wordt het justitiebeleid gekenmerkt door het persoonsgerichte karakter. Niet op voorhand is een specifieke doelgroepenaanpak voorgeschreven op grond van een bepaalde etnische herkomst. Het sanctiebeleid is erop gericht de sanctie zo goed mogelijk af te stemmen op de ernst van het delict én de specifieke problematiek van de dader. De gepresenteerde onderzoeksgegevens bevestigen de keuze van de bewindslieden van Justitie voor versterking van de persoonsgerichte aanpak. Waar nodig zal ongewenstverklaring van vreemdelingen het sluitstuk zijn. Waar een deel van de criminaliteit van de niet-ingezetenen mogelijk te wijten is aan «mobiel banditisme», is de opsporing van bendes die in een bepaalde politieregio actief zijn, in handen van de politie binnen de regio zelf. Indien deze bendes in meerdere regio’s actief zijn, komt een onderzoek eventueel in aanmerking om in handen te worden gesteld van een Bovenregionaal Recherche Team.

Concluderend kan worden gesteld dat het van belang is deze groep migranten goed te blijven volgen (door terugkerend, vergelijkbaar onderzoek) en daarbij opnieuw een integraal beeld te houden van de samenhang in onderwijs- en arbeidspositie, integratie en criminaliteit.

2.3 Ontwikkeling arbeidsmigratie

De omstandigheden waaronder de migratie van de Oost-Europeanen plaatsvindt verschillen ten opzichte van de situatie in de jaren zestig. Naast een andere arbeidsmarkt zijn ook de internationale verhoudingen veranderd. Zo heeft de uitbreiding van de EU tot gevolg gehad dat er een reeks landen zijn gekomen die economisch minder ver zijn ontwikkeld. Het vrije verkeer binnen de EU maakt het voor arbeidsmigranten uit de nieuwe lidstaten mogelijk te pendelen, zich te vestigen en/of na verloop van tijd weer terug te keren. In dat verband moet worden bezien hoe de arbeidsmigratie uit de nieuwe EU-landen zich zal gaan ontwikkelen. Het één en ander zal afhangen van in de tijd wisselende verschillen tussen lidstaten in economische ontwikkeling en daarmee gepaard gaande vraag/aanbodverhoudingen op de arbeidsmarkt en de daarbij behorende integratievraagstukken. Deze ontwikkeling speelt ook in andere EU-landen van het eerste uur en het is dan ook van belang dat deze discussie in breder verband wordt gevoerd. Hiervoor wordt verwezen naar de brief van 14 mei jl. inzake de bevordering van inburgeringscursussen op Europees niveau.

3 Omvang arbeidsmigratie en effecten op de arbeidsmarkt

3.1 Omvang arbeidsmigratie uit MOE-landen

Uit de polisadministratie van UWV blijkt dat het aantal geregistreerde werknemers uit de MOE-landen is toegenomen van ruim 26 000 in januari 2007 tot ongeveer 75 000 in augustus 2007. In de maanden augustus 2007 tot en met maart 2008 is het aantal vrijwel constant gebleven. Eind maart jl. bedroeg het aantal bij UWV geregistreerde werknemers uit de MOE-landen 75 256. Het aandeel Poolse werknemers is steeds ongeveer 90%.

Regioplan concludeert dat het aantal arbeidsmigranten uit de MOE-landen in Nederland minimaal 100 000 bedraagt, net als op het vorige rapportagemoment in november 2007. Het verschil tussen de UWV-cijfers en de schatting van Regioplan kan gelegen zijn in het feit dat het begrip arbeidsmigranten, zoals gehanteerd door Regioplan, ook andere categorieën arbeidsmigranten omvat dan werknemers, zoals zzp’ers.

De verwachting bij de door Regioplan geïnterviewde partijen is dat het aantal MOE-landers dat naar Nederland komt, niet toe zal nemen: Nederland is niet het voorkeursland voor deze groep. Uit een Pools onderzoek uit 2008 blijkt dat slechts 3% van de Poolse arbeidsmigranten voor Nederland kiest, en dan veelal voor kortdurende werkzaamheden. Poolse arbeidsmigranten die naar het Verenigd Koninkrijk en Ierland gaan, zijn meer gericht op permanente emigratie. Daar komt bij dat de economie en arbeidsmarkt in Polen, waar de meeste arbeidsmigranten vandaan komen, steeds betere vooruitzichten bieden. Dit blijkt uit Poolse CBS-cijfers: de werkloosheid is verder gedaald, het aantal openstaande vacatures is toegenomen en het gemiddelde brutosalaris is gestegen. De Poolse arbeidsmarkt is krap, en de Poolse regering is een campagne gestart om Poolse werknemers terug te laten keren naar Polen.

3.2 Omvang arbeidsmigratie uit Bulgarije en Roemenië

Voor Roemeense en Bulgaarse werknemers is nog een tewerkstellingsvergunning (twv) nodig. CWI heeft in 2007 in totaal 3654 twv’s verstrekt voor deze groep, waarvan 2659 voor Roemeense en 995 voor Bulgaarse werknemers. In de eerste 4 maanden van 2008 heeft CWI in totaal 1427 twv’s verstrekt voor deze groep werknemers, waarvan 1129 voor Roemeense en 298 voor Bulgaarse werknemers. Van deze twv’s zijn er 905 verstrekt voor werkzaamheden in de tuinbouwsector. Er is dus sprake van een beperkte stijging van het aantal verstrekte twv’s voor Bulgaarse en Roemeense werknemers. Overigens is Nederland voor Roemeense en Bulgaarse werknemers op dit moment niet het voorkeursland: zij gaan eerder naar Spanje, Duitsland en Italië.

3.3 Effecten op de arbeidsmarkt

De Nederlandse arbeidsmarkt is ondanks de kredietcrisis nog steeds krap: het aantal openstaande vacatures bedroeg eind maart jl. 242 000 en de werkloosheid is met 4% laag. Het aantal openstaande vacatures is groot in de sectoren waar veel werknemers uit de MOE-landen werkzaam zijn: de land- en tuinbouw, bouw-, transport-, metaal- en vleessector. De afgelopen jaren is gebleken dat er onvoldoende binnenlandse seizoensarbeiders zijn om de pieken in de land- en tuinbouw op te vangen. Blijvende tekorten op de arbeidsmarkt hebben een negatieve invloed op de economie en kunnen leiden tot verlies van werkgelegenheid. Dat betekent dat we arbeidsmigranten hard nodig hebben. Daarnaast blijft het van belang om ook het nog aanwezige onbenutte arbeidspotentieel in Nederland te benutten. In aanvulling op al bestaande maatregelen heeft het kabinet daarom een commissie, onder leiding van dhr. Bakker, gevraagd advies uit te brengen over het verhogen van de arbeidsparticipatie.

Over verdringing zijn geen harde cijfers beschikbaar. Op basis van een werkgeversenquête signaleert Regioplan dat werkgevers wel enige verdringing ervaren, vooral op de korte termijn, en Regioplan komt tot een voorzichtige schatting van 1 op de 20 werknemers. Op grond van meer objectieve indicatoren daarentegen constateert Regioplan in zijn geheel geen verdringing: op alle indicatoren voor verdringing (bijvoorbeeld aantal vacatures, werkloosheid, vergrijzing, seizoenswerk) wordt negatief of neutraal gescoord.

4 Voorlichting

Voorlichting van arbeidsmigranten is van het grootste belang om ervoor te zorgen dat ook deze categorie werknemers enerzijds krijgt waar ze recht op heeft, en zich anderzijds houdt aan de in Nederland geldende regels. Uit contacten met de Poolse gemeenschap in Nederland is gebleken dat de bestaande informatie niet in alle gevallen toereikend is: te ingewikkeld, of alleen in het Nederlands of Engels, of alleen via internet beschikbaar. Om die reden brengt SZW vóór de zomer een beknopte, toegankelijke brochure uit in het Pools, met praktische informatie voor Poolse arbeidsmigranten over wonen en werken in Nederland. Deze brochure is met name gericht op Poolse arbeidsmigranten die voor korte tijd in Nederland zijn of nog van plan zijn te komen. Taalgebruik en vormgeving van de brochure zijn aangepast op de doelgroep.

Bij de totstandkoming van de brochure zijn de deelnemers aan de Polen-werkgroep, met name Poolse organisaties en de Poolse ambassade, nauw betrokken geweest. De brochure bevat een verwijzing naar een Poolse SZW-internetpagina, die een vraagen antwoordfunctie zal bevatten en verwijzingen naar andere relevante informatie en organisaties.

De brochure wordt breed afgestemd en verspreid in Nederland (via Poolse kerken, winkels, Poolse ambassade, werkgevers) en Polen. Op 16 april jl. heeft de Minister van SZW met zijn Poolse collega, Minister Fedak, afgesproken om in onderlinge samenwerking een adequaat systeem te ontwikkelen voor de communicatie en informatievoorziening aan Poolse burgers die werken in Nederland en vice versa. Minister Fedak heeft onder meer hulp toegezegd bij de verspreiding van de brochure in Polen zelf, zodat Poolse burgers zich voor vertrek naar Nederland kunnen informeren over hun rechten en plichten als werknemer in Nederland.

5 Arbeidsvoorwaarden en handhaving

5.1 Samenwerking met sociale partners

In februari 2007 is het kader voor samenwerking tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de sociale partners ten behoeve van de handhaving van de arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid vastgesteld. Onlangs is dit kader door de betrokken partijen geëvalueerd. Het evaluatierapport is bijgesloten als bijlage 3.

SZW en sociale partners zijn van mening dat het kader aan zijn doel beantwoordt: gezamenlijk bevorderen dat wet- en regelgeving inzake het verrichten van arbeid worden nageleefd. De gevoelde noodzaak voor een goede handhaving van de wet- en regelgeving wordt met het kader ondersteund. Met het kader is een stap voorwaarts gezet met een tripartiete inzet op de naleving van wettelijke bepalingen.

De betrokken partijen zullen hun periodieke overleg voorzetten en zo elkaar blijven informeren over de ontwikkelingen ter zake en om de samenwerking verder te ontwikkelen. Daarbij gaat het onder andere om het verder verbeteren van informatie op de website van SZW, het vergroten van de toegankelijkheid en vindbaarheid daarvan en om het bevorderen van het doen van meldingen, zodat concrete misstanden ook daadwerkelijk gemeld worden.

5.2 Bestuursrechtelijke handhaving WML

Gelijktijdig met de invoering van het vrij verkeer van werknemers is de bestuursrechtelijke handhaving van de WML ingevoerd. Tot nu zijn 17 boetes opgelegd voor een totaal boetebedrag van € 532 600,–. Een aantal zaken is nog in behandeling.

In het eerste kwartaal van 2008 zijn ruim 600 WML-onderzoeken gehouden in de bouw en in de land- en tuinbouw. Bij deze onderzoeken zijn de loongegevens van 5 300 werknemers gecontroleerd, waaronder circa 1 900 MOE-landers. Bij 7–9% van de inspecties zijn een of meer overtredingen van de WML aangetroffen. Dit percentage geldt voor beide sectoren. Een exact percentage moet nog worden vastgesteld, omdat 28 zaken nog in onderzoek zijn. Dit zijn voor een deel zaken waarbij de werkgever in het buitenland is gevestigd (Polen en Slowakije) en waarbij de gegevens vanuit het betrokken land beschikbaar moeten komen. Een dergelijk onderzoek neemt meer tijd dan gemiddeld in beslag. Met inbegrip van deze zaken gaat het waarschijnlijk om maximaal 150 MOE-landers (ca. 8%).

Vanaf de invoering van de bestuursrechtelijke handhaving van de WML tot half april 2008 is ten aanzien van 310 werknemers onderbetaling van het loon vastgesteld (excl. de zaken die nog in behandeling zijn). Van deze werknemers waren er 188 afkomstig uit een van de MOE-landen en 34 uit Bulgarije en Roemenië. Voorts is in 194 gevallen onderbetaling van de vakantietoeslag vastgesteld. Dit betrof veelal de werknemers die ook te weinig loon hadden ontvangen. Waar geen sprake was van een overtreding, was veelal sprake van betaling op WML-niveau.

Sinds 1 januari 2008 legt de Arbeidsinspectie ook een boete op als weliswaar het wettelijk minimumloon wordt uitbetaald, maar daarvoor structureel meer dan het in de sector gebruikelijke aantal uren wordt gewerkt. Inmiddels zijn enkele zaken waarin van deze situatie sprake is, in behandeling.

De controle op de naleving van de WML blijft onverminderd aandacht houden van de Arbeidsinspectie. Een voorbeeld daarvan zijn de interventieteams die zijn ingericht in de Duin- en Bollenstreek en het zuiden van het land. Deze interventieteams zijn gericht op het integraal aanpakken van misstanden, waaronder nadrukkelijk ook het niet-naleven van de WML. De Arbeidsinspectie zal in 2008 ruim 11 000 gecombineerde Wav/WML controles houden.

Per 1 september 2008 komen 24 extra inspecteurs in dienst voor de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en de WML.

De Minister van SZW heeft u in zijn brief van 27 november 2007 gemeld dat nog bezien zou worden op welke wijze over de naleving van de WML gerapporteerd kan worden. Behalve bovenstaande handhavingsinformatie in het kader van het flankerend beleid van het vrij verkeer van werknemers geeft ook het onderzoek van de Arbeidsinspectie naar de algemene toepassing van het wettelijk minimumloon inzicht in de naleving van de WML. Over dit onderzoek van de Arbeidsinspectie is uw Kamer op 29 april jl. geïnformeerd1. De cijfers uit dit onderzoek geven aan dat onderbetaling (onder WML-niveau) relatief weinig voorkomt (t.a.v. 0,3% van alle werknemers). Bovendien blijkt uit een vergelijking met voorgaande jaren (2001 en 2004) dat onderbetaling is afgenomen. Dit onderzoek betreft dus álle werknemers en niet alleen werknemers uit de MOE-landen. Ook de informatie over de bestuurlijke handhaving geeft aan dat slechts sprake is van een beperkt aantal overtredingen.

De Minister van SZW acht het van belang dat de mate waarin werkgevers de WML naleven nauwlettend gevolgd blijft worden via onderzoek en dat tegen overtredingen van de wet met bestuurlijke boetes wordt opgetreden.

5.3 Melding misstanden

Als het gaat om arbeidsvoorwaarden, bestaat het beeld dat, ondanks alle inspanningen van betrokken partijen op het gebied van voorlichting en informatie zoals aangeduid in o.a. paragraaf 4, niet alle misstanden worden gemeld bij de Arbeidsinspectie, vakbonden of speciale meldpunten. Het gaat er allereerst om misstanden te voorkomen. Via voorlichting wordt duidelijk gemaakt waar arbeidsmigranten terecht kunnen met klachten.

Vanuit de «Polen-werkgroep» heeft de Vereniging van Internationale Arbeidsbemiddelaars (VIA) het initiatief genomen om met betrokken partijen te bezien of er een landelijk dekkende infrastructuur kan worden ontwikkeld van laagdrempelige lokale/regionale informatie- en meldpunten, waar arbeidsmigranten terecht kunnen voor ondersteuning. Ook wordt in nauw overleg met Poolse werknemers bekeken welke problemen er nog zijn.

6 Huisvesting

6.1 Huisvestingssituaties

Sinds de openstelling van de grenzen is er inmiddels in diverse gemeenten huisvesting aanwezig voor de arbeidsmigranten uit de MOE-landen. Waar werkgevers deze huisvesting aanvankelijk zochten in kleinschalige oplossingen, is met de opkomst van gespecialiseerde uitzendbureaus de nadruk op grootschaliger oplossingen komen liggen: oude hotels, leegstaande kloosters, afgestoten asielzoekerscentra. Hier wordt logies aangeboden. In sommige gebieden is die markt inmiddels nagenoeg verzadigd. Werkgevers en uitzendbureaus zoeken in die gebieden hun heil in gewone (koop)woningen. Zij hebben immers «vandaag» een huisvestingsbehoefte en kúnnen niet wachten op de realisatie van een nieuwbouw of verbouw, die vaak meerdere jaren doorlooptijd vergt. Er is bij gebruik van reguliere woningen sprake van hetzij kamergewijze bewoning, hetzij het aanbieden van logiesgelegenheid in woningen. Dat onderscheid is relevant bij de handhaving en daarmee voor de gemeentelijke beleidsvorming.

Echter, nog steeds valt te constateren dat de huisvesting van de MOE-landers niet altijd in lijn is met het gemeentelijk beleid of de landelijke wetgeving. Soms is sprake van onhygiënische of onveilige situaties, soms is sprake van huisjesmelkerij, soms wordt huisvesting gerealiseerd in het buitengebied in strijd met het bestemmingsplan, etc. Daarnaast ontving de Minister voor WWI tijdens recente werkbezoeken in Eindhoven en Den Haag signalen van overlast. Ook in andere gemeenten speelt deze problematiek van overlast. Het kabinet ondersteunt daarom gemeenten bij de aanpak van overlast, onder andere met de maatregelen uit het Actieplan Overlast en Verloedering. Tevens worden met diverse gemeenten in het kader van de wijkaanpak afspraken gemaakt over de aanpak van overlast en onrechtmatige bewoning.

6.2 Activiteiten VROM/WWI

Gezien het voorgaande, heeft VROM/WWI de afgelopen maanden ter ondersteuning van diverse partijen een aantal activiteiten verricht op het terrein van huisvesting, te weten:

• De VROM-Inspectie heeft een meldpunt ingericht voor vermoedens van andere rijksdiensten zoals de Arbeidsinspectie van huisvestingsmisstanden. Ook ontvangt de VROM-inspectie adresgegevens van die diensten. De VROM-inspectie koppelt dit vanuit haar tweedelijns toezicht door naar de betreffende gemeente.

• De VNG, de VIA en de VROM-Inspectie hebben in maart/april 2008 regionale bijeenkomsten voor gemeenten en initiatiefnemers georganiseerd over huisvesting van MOE-landers. Om de problemen veel meer in samenhang te bespreken is daarbij, naast diverse vormen van huisvesting, de wettelijke regels en de handhaving, ook aandacht gegeven aan aspecten als communicatie, imago, rol van de werkgevers en inburgering van de doelgroep.

• Naar aanleiding van deze regiobijeenkomsten wordt de handreiking «Tijdelijke werknemers onder dak» uit 2006 geactualiseerd. Deze verschijnt kort na de zomer van 2008. Als tussenproducten zijn van de regiobijeenkomsten factsheets op de genoemde onderwerpen ontwikkeld. Belangstellenden kunnen deze downloaden via www.vng.nl.

• Verder heeft de VROM-Inspectie contact gezocht met Aedes, de koepel van woningcorporaties. Door toekomstgericht te bouwen kunnen de huisvestingsvoorzieningen die nu gebruikt worden voor MOE-landers, te zijner tijd bijvoorbeeld gebruikt worden voor de huisvesting van andere doelgroepen (alleenstaanden, starters, etc.). Omgekeerd kunnen woningcorporaties en andere initiatiefnemers ook bestaande gebouwen transformeren tot huisvesting/logies voor MOE-landers.

6.3 Conclusies

De Minister voor WWI concludeert het volgende:

• Er heeft de afgelopen tijd veel kennisoverdracht plaats gevonden tussen diverse partijen die actief zijn op het gebied van (huisvesting van) de arbeidsmigranten. Dat is belangrijk. Maar nu is het tijd om deze kennisoverdracht om te zetten naar daden. Ik zal bij gemeenten en verhuurders dat blijven stimuleren.

• Sommige gemeenten staan, vanwege druk vanuit de lokale samenleving, huisvestingsinitiatieven in de bebouwde kom niet toe, terwijl het provinciaal ruimtelijk beleid huisvesting in het buitengebied verhindert. Veel gemeenten richten zich bij de handhaving op urgente zaken zoals (brand)veiligheid. Minder urgente aspecten, zoals strijd met het bestemmingsplan, worden daardoor vaak (te) lange tijd gedoogd.

• Op het vlak van huisvesting krijgen werkgevers, uitzendbureaus en andere actoren steeds meer begrip voor de reguliere procedures die samenhangen met bouwinitiatieven. De Minister voor WWI ziet dat gemeenten hun beleidsmatige en handhavende taken steeds vaker goed invullen. Om die reden gaat de Minister ervan uit dat gemeenten bereid zijn om tijdelijke projecten om te zetten in structurele oplossingen en zal daar ook op toezien.

• De wet- en regelgeving biedt gemeenten en initiatiefnemers voldoende ruimte, zekerheid en instrumentarium. De kwalitatieve regelgeving ligt landelijk uniform vast in het Bouwbesluit. Gemeenten kunnen via de VROM-Inspectie vrijstelling krijgen van de voorschriften voor plafond- en deurhoogte van oudere (geprivatiseerde) COA-gebouwen, die bij verplaatsing of bestemmingswijziging aan de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit 2003 zouden moeten voldoen. De mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen, bijvoorbeeld aan huisjesmelkers die arbeidsmigranten slecht huisvesten, is in procedure. Verder treedt per 1 juli 2008 de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking. In de Wro worden de termijnen van de bestemmingsplanprocedure en de tijdelijke vrijstellingen aanzienlijk bekort. De termijn van vijf jaar voor tijdelijke vrijstellingen blijft in de nieuwe Wro gehandhaafd. Voor een langere termijn kan het bestemmingsplan gewijzigd worden.

Toch moet in veel gemeenten nog de nodige aandacht worden gegeven aan voldoende en adequate huisvesting voor MOE-landers. Veel werkgevers, uitzendbureaus, huisvesters en gemeenten zijn al hard bezig. Toch zal vaak nog een tandje bijgeschakeld moeten worden. Van belang is om het onderwerp lokaal en regionaal hoog op de agenda te krijgen of te houden. Wat telt zijn immers de resultaten en niet de inspanningen. Daarom heeft de Minister voor WWI de VROM-Inspectie opdracht gegeven de gemeenten te blijven volgen in hun uitvoering en te ondersteunen, o.a. door het verschaffen van informatie en het verlenen van ondersteuning.

6.4 Adresgegevens

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor handhaving op het gebied van huisvesting en hebben behoefte aan bruikbare informatie over verblijfadressen van arbeidsmigranten ten behoeve van hun risicoanalyse. Deze adresgegevens komen uit verschillende bronnen. Voor zover arbeidsmigranten zich inschrijven in de Gemeentelijke Basisadministratie en een Burger Service Nummer aanvragen, kunnen gemeenten zelf direct beschikken over deze adresgegevens. Dit is het geval bij arbeidsmigranten die naar verwachting langer dan 4 maanden in een periode van 6 maanden in Nederland blijven. Arbeidsmigranten die korter dan 4 maanden blijven, hoeven zich niet in te schrijven bij een gemeente, en ontvangen een sofinummer van de Belastingdienst in plaats van een Burger Service Nummer. Zoals gemeld in mijn brieven van 27 november en 20 december 2007, verstrekt de Belastingdienst adresgegevens van tijdelijk verblijvende arbeidsmigranten uit de MOE-landen aan gemeenten. Inmiddels maken 170 gemeenten naar tevredenheid gebruik van deze voorziening.

Deze voorziening van de Belastingdienst strekt zich niet uit tot uitzendkrachten voor wie een NEN-gecertificeerd uitzendbureau een sofinummer aanvraagt. Een tussen de Stichting Normering Arbeid en de Belastingdienst afgesloten convenant, dat een versnelde afgifte van sofinummers mogelijk maakt, voorziet niet in verstrekking van dit gegeven. De uitzendkoepels en de gemeenten Den Haag en Rotterdam zijn op dit moment in overleg over rechtstreekse verstrekking van adresgegevens door uitzendbureaus aan gemeenten.

CWI verstrekt periodiek aan de gemeenten Amsterdam, Den Haag en Rotterdam adresgegevens van werknemers voor wie tewerkstellingsvergunningen zijn verstrekt. CWI verstrekt ook op verzoek van andere gemeenten incidenteel de beschikbare adresgegevens. Deze adresgegevens hebben betrekking op arbeidsmigranten voor wie een vergunning is vereist. Indien de terugkoppeling van een gemeente daar aanleiding toe geeft heeft CWI contact opgenomen met de werkgever om nadere informatie te vragen over de huisvesting. Eventueel kan de vergunning worden ingetrokken.

7 Overig

7.1 Onderwijs

In onze brief van 20 december 2007 hebben wij u geïnformeerd over de oprichting van een steunpunt waar basisscholen waar (veel) MOE leerlingen staan ingeschreven, praktische ondersteuning en advies kunnen krijgen. Dit steunpunt (www.moeleerlingen.nl) is sinds maart 2008 operationeel. Ook is in voornoemde brief aangegeven dat er in het begin van dit jaar een enquête wordt uitgezet op basisscholen waar veel leerlingen staan ingeschreven uit de MOE-landen om na te gaan met welke problemen deze scholen worden geconfronteerd bij het onderwijs aan leerlingen uit deze landen. De resultaten van deze enquête zullen begin juni beschikbaar zijn. Hierover zal uw Kamer separaat worden geïnformeerd door de staatssecretaris voor Primair Onderwijs.

7.2 Voorlichting en opsporing onverzekerden

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft uw Kamer onder andere bij brief van 3 maart 2008 betreffende het Plan van aanpak inzake het terugdringen van onverzekerden: doelgroepgerichte voorlichting en actieve opsporing van onverzekerden door bestandsvergelijking1, geïnformeerd over maatregelen om het onverzekerd zijn van verzekeringsplichtigen voor de zorgverzekering, te voorkomen. Hij heeft in dat plan van aanpak onder andere aangegeven maatregelen te hebben getroffen en te zullen treffen in de voorlichtingssfeer. In het kader van het belang ervoor te zorgen dat de arbeidsmigranten uit de MOE-landen krijgen waar ze recht op hebben en dat zij voldoen aan de in Nederland geldende regels gaat de Minister van VWS een voorlichtingsbrochure uitbrengen voor arbeidsmigranten betreffende de zorgverzekeringsplicht. Bij de totstandkoming van de brochure zullen deelnemers aan de werkgroep «Maatschappelijke effecten arbeidsmigratie» worden betrokken.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Kamerstukken II 2007/2008, 29 407, nr. 75.

XNoot
1

Onder MOE-landen worden de 8 Midden- en Oost-Europese landen verstaan die in 2004 zijn toegetreden tot de Europese Unie: Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië, Estland, Letland en Litouwen.

XNoot
1

Kamerstukken II 2007/2008, 26 283, nr. 31.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2007–08, 31 200XV, nr. 84.

XNoot
1

Onder andere: Kamerstukken II 2007/08 29 689, nr. 180.

Naar boven