nr. 78
BRIEF VAN DE MINISTER PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 april 2008
Bij de regeling van werkzaamheden van uw Kamer van 26 maart jl. heeft
mevrouw A. Karabulut (SP) de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en mij gevraagd om een brief (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008,
nr. 68) met tekst en uitleg over uitspraken die ik heb gedaan tijdens
mijn bezoek aan Polen van 25 tot en met 26 maart jl. Desgevraagd heb
ik tijdens mijn bezoek aan Polen gezegd dat Nederland behoefte heeft aan Poolse
werknemers. Maar door de gedaalde werkloosheid en de gestegen lonen kunnen
Poolse vaklieden ook goed in eigen land aan de slag. Je ziet dus ook dat zij
weer terugkeren, maar dat de behoefte aan werknemers niet afneemt. In dat
licht heb ik nog eens het algemene punt onderstreept hoe belangrijk het is
dat mensen die nu in Nederland nog aan de kant staan, gaan participeren op
de arbeidsmarkt. De heer S. R. Fritsma (PVV) heeft verzocht de antwoorden
op schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp, die een dag later werden
ingediend (2 070 815 760), in deze brief mee te nemen. Met
deze brief wordt gehoor gegeven aan de verzoeken van mevrouw Karabulut en
de heer Fritsma (Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2007–2008,
nr. 1952).
Van 25 tot en met 26 maart bezocht ik in het gezelschap van onder
meer staatssecretaris Timmermans Polen. Het bezoek stond in het teken van
de historische banden die Nederland en Polen hebben en de opnieuw hechte economische
en politieke relatie tussen beide landen, die tegenwoordig het EU-lidmaatschap
delen.
Zo ben ik er getuige van geweest dat het Nederlandse bedrijf Tebodin een
grote speler is bij de advisering bij grote bouwprojecten in Polen. Andersom
vervullen veel Polen nuttige werkzaamheden in Nederland. In deze tijden van
krapte op de arbeidsmarkt vervullen werknemers uit Midden- en Oost-Europa,
waaronder veel Polen, een belangrijke rol in onze economie door de schaarste
aan personeel in sommige sectoren op te vullen. Ondertussen groeit echter
de economie in Polen hard. In Polen is daardoor de menskracht ook steeds meer
nodig in eigen land. In veel bedrijfstakken stijgen de lonen in
snel tempo. Dat betekent dat Poolse werknemers ook steeds minder geneigd zullen
zijn om hier werkzaamheden te komen verrichten.
In dat licht heb ik mijn uitspraken gedaan. De constatering dat de arbeidsmigratie
vanuit Midden- en Oost-Europa naar verwachting voor een belangrijk deel een
tijdelijk karakter heeft, vergroot de noodzaak om het hier in Nederland aanwezige
arbeidspotentieel aan de slag te krijgen. De arbeidsmarkt is krap, de vacaturegraad
hoog, maar tegelijkertijd staan er nog veel mensen langs de kant, al dan niet
met een uitkering. Het is nodig dat van hen meer mensen aan de slag komen.
Het kabinet is bezig om UWV en CWI samen te voegen en op regionaal niveau
de samenwerking met gemeenten te organiseren, teneinde een geïntegreerde
dienstverlening bij arbeidsbemiddeling, reïntegratie en het verstrekken
van uitkeringen te realiseren. Het kabinet heeft daarnaast een aanscherping
van het begrip passende arbeid in de WW in voorbereiding alsmede een regeling
van participatiebanen en loonkostensubsidie, een regeling van de leerwerkplicht,
een aanpassing van de Wajong en fiscale maatregelen om de toegang tot de arbeidsmarkt
en de uitbreiding van deeltijd te vereenvoudigen. Het kabinet heeft verder
een commissie ingesteld om hem te adviseren over een hervorming van de WSW
(Commissie de Vries) en aanvallende maatregelen die nodig zijn om de arbeidsparticipatie
uit te breiden tot 80% (Commissie Bakker). Tenslotte leidt de aanpak
van het UWV, de gemeenten en de particuliere reïntegratiebedrijven tot
een gestaag groeiende stroom van geslaagde reïntegratie.
Bijgaand doe ik u tevens toekomen de antwoorden op de vragen van het lid
van uw Kamer, de heer S. R. Fritsma (PVV) ingezonden d.d. 27 maart
2008, nr. 2070815760.
Mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De minister-president, minister van Algemene Zaken,
J. P. Balkenende