29 407
Vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU lidstaten

nr. 75
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 november 2007

Inleiding

Hierbij bied ik u, mede namens de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie, de eerste rapportage van het onderzoek «De Europese grenzen verlegd», aan.1 Met dit rapport geef ik gevolg aan mijn toezegging om een aantal elementen van het flankerend beleid bij de invoering van vrij verkeer van werknemers met de MOE-landen te monitoren en u daarover te informeren.2 Deze elementen zijn de handhaving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), de werking van het meldpunt voor sociale partners bij de Arbeidsinspectie, het patroon legale/illegale tewerkstelling en de huisvesting van arbeidsmigranten. Tot slot wordt in het rapport ingegaan op de arbeidsmigratie vanuit Bulgarije en Roemenië, met het oog op de toegezegde evaluatie die in 2008 wordt gehouden.3 Omdat de onderzoeksperiode relatief kort was, betreft bijgaand rapport nadrukkelijk een tussenstand. Het onderzoek naar zowel het flankerend beleid als naar de arbeidsmigratie uit Bulgarije en Roemenië wordt voortgezet in 2008. In het voorjaar van 2008 doe ik u de eindrapportage toekomen.

Leeswijzer

Met deze brief informeer ik u over de uitkomsten van het onderzoek en over een aantal gerelateerde onderwerpen waarover ik heb toegezegd uw Kamer te informeren. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen aan de orde:

1. de omvang van de arbeidsmigratie uit de MOE-landen, Bulgarije en Roemenië en de effecten op de arbeidsmarkt, illegale tewerkstelling;

2. arbeidsvoorwaarden: handhaving Wml, meldpunt Arbeidsinspectie, inlenersaansprakelijkheid voor lonen en voorlichting aan werknemers;

3. huisvesting: handhaving, gegevensuitwisseling tussen gemeenten en CWI;

4. inburgering;

5. onderwijs.

1 Omvang arbeidsmigratie

1.1 Arbeidsmigratie uit MOE-landen

UWV houdt in de polisadministratie per sector en nationaliteit bij hoeveel werknemers zijn geregistreerd voor de werknemersverzekeringen. Dit geeft een beeld van het aantal werknemers uit de MOE-landen. Eind augustus jl. bedroeg het aantal bij UWV geregistreerde werknemers uit de MOE-landen in totaal ruim 78 000. Iets minder dan de helft daarvan werkte voor een uitzendbureau.

Op basis van informatie uit interviews wordt in het onderzoek het aantal arbeidsmigranten geschat op minimaal 100 000. Het verschil met het aantal bij UWV geregistreerde werknemers kan zijn gelegen in het feit dat een deel van de arbeidsmigranten als zelfstandige werkt en dus niet als werknemer bij UWV staat geregistreerd.

Uit cijfers van CBS blijkt dat in juli ’07 ongeveer 70 000 personen met een nationaliteit van een van de MOE-landen, Bulgarije of Roemenië stonden ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Migranten moeten zich inschrijven als de verwachte verblijfsduur in Nederland in het halfjaar volgende op de inschrijving minimaal 4 maanden bedraagt. Seizoensarbeiders en andere tijdelijke werknemers die korter in Nederland blijven, hoeven zich dus niet in te schrijven.

In het AO van 19 april jl. heb ik uw Kamer gemeld dat het aantal verwachte arbeidsmigranten uit de MOE-landen in 2007 ongeveer 100 000 zou bedragen (kamerstuk 29 407, nr.71). Dit aantal was gebaseerd op de situatie dat nog een tewerkstellingsvergunning was vereist voor deze werknemers. Men zou dus voorzichtig kunnen concluderen dat de invoering van vrij werknemersverkeer niet heeft geleid tot een extra stijging van het aantal arbeidsmigranten uit de MOE-landen. Al eerder1 heb ik u gemeld dat er geen sprake is van een, als gevolg van de invoering van het vrij verkeer van werknemers toegenomen stijging van het aantal personen uit de MOE-landen dat zich definitief vestigt in ons land. Bijgaand onderzoek bevat ook de constatering dat Polen in het algemeen niet de voorkeur geven aan Nederland als migratieland.

1.2 Arbeidsmigratie uit Bulgarije en Roemenië

Het aantal Bulgaren en Roemenen dat in Nederland werkt, is beperkt. Uit het onderzoek blijkt dat Bulgaren de voorkeur geven aan landen als Spanje en Duitsland, en dat Nederland minder in trek is. Dit wordt gestaafd door de aantallen verstrekte tewerkstellingsvergunningen (twv’s): CWI heeft in de periode januari tot en met oktober 20072 in totaal 3442 twv’s verleend voor deze groep (925 twv’s voor Bulgaren en 2517 voor Roemenen), waarvan ruim tweederde in de tuinbouwsector. In 2006 bedroeg het totaal aantal verleende twv’s voor Bulgaren en Roemenen 3 005. Er is dan ook sprake van een beperkte stijging van het aantal Bulgaren en Roemenen dat met twv werkt.

1.3 Effecten op de arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt in Nederland is krap op dit moment. Het aantal openstaande vacatures bedroeg 236 000 in het derde kwartaal van 2007, en de werkloosheid is met een percentage van 4,3% op het laagste punt beland sinds 2002. Uit het onderzoek blijkt dat de arbeidsmigranten uit de MOE-landen vooral in sectoren werken waar – vaak al langere tijd – sprake is van moeilijk vervulbare vacatures: land- en tuinbouw, transport, vlees, bouw en metaal. In het project Seizoensarbeid is bovendien gebleken dat er onvoldoende binnenlandse seizoensarbeiders zijn om de pieken in de sector op te vangen en dat arbeidsmigranten hier hard nodig zijn. Zij dragen er aan bij dat de productie op gang blijft en leveren zo een bijdrage aan de economische groei. Verdringing is empirisch moeilijk meetbaar maar lijkt zeer beperkt te zijn, gezien bovenstaande constateringen die mede op het Regioplanrapport zijn gebaseerd.

1.4 Illegale tewerkstelling

Het vrij verkeer van werknemers met de MOE-landen lijkt te hebben geleid tot een afname van de illegale tewerkstelling. In ieder geval kan geconstateerd worden dat in 2006 bij 23% van de inspecties een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen werd vastgesteld, in de periode januari t/m april 2007 bij 20% en in de periode mei t/m oktober bij 17% van de inspecties. Van de sinds 1 mei 2007 aangetroffen illegaal tewerkgestelde vreemdelingen was 25% afkomstig uit Bulgarije, 22% uit China en 2% uit Roemenië.

2 Handhaving arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden

2.1 Samenwerking met sociale partners

Zoals uit de evaluatie blijkt zijn zowel de Arbeidsinspectie als de sociale partners actief bezig met de handhaving van de wet- en regelgeving bij de tewerkstelling van arbeidsmigranten uit de MOE-landen en werken zij op dit terrein goed samen. Basis daarvoor is het kader voor samenwerking tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en sociale partners, dat is vastgesteld in februari 2007. De samenwerking tussen Arbeidsinspectie en sociale partners komt onder meer tot uiting in de meldingen door sociale partners van vermoedelijke overtreding van de wet- en regelgeving aan de Arbeidsinspectie. Tot en met oktober zijn 36 meldingen ontvangen, waarvan er 25 onderzoekswaardig waren.1 Bij 17 van deze meldingen heeft de eerste controle binnen twee weken plaatsgevonden. In 6 gevallen heeft de eerste onderzoeksactiviteit – vaak om onderzoekstechnische redenen – later plaatsgehad: de meldingen zijn dan ingepast in reeds geplande onderzoeksprojecten. Tot nu toe zijn drie overtredingen van de Wav of Wml geconstateerd en is in twaalf zaken de situatie in orde bevonden. Naar aanleiding van twee meldingen is direct contact opgenomen met de melder en heeft een gesprek plaatsgevonden. Terugkoppeling van het onderzoeksresultaat is pas mogelijk als het onderzoek volledig is afgerond. Zeker in situaties waarin informatie uit het buitenland opgevraagd moet worden, kan de terugkoppeling even op zich laten wachten. Er zijn geen verzoeken gedaan op het terrein van de naleving van algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen, ten aanzien van onderdanen van MOE-landen.

Ook de sectorale sociale partners zelf zijn in een aantal sectoren actief bezig met de handhaving, zoals uit het onderzoek blijkt. Inmiddels vindt tussen Arbeidsinspectie en sectorale sociale partners een tweede gespreksronde plaats om de stand van zaken na een half jaar vrij verkeer op te maken. Daarbij zal ook het gegeven dat het aantal meldingen tot nu toe beperkt is aan de orde worden gesteld. Met enkele sectoren, o.a. de uitzendbranche en de land- en tuinbouw, vindt frequenter overleg plaats.

2.2 Handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

In de motie van Hijum c.s.2 wordt de regering verzocht per 1 mei 2007 een handhavingsoffensief in gang te zetten, gericht op naleving van het minimumloon en overige arbeidsvoorwaarden en de Kamer voor 1 november te informeren over het bereikte nalevingsniveau en de noodzaak om het aantal inspecties verder uit te breiden en/of boetes te verhogen. Naar aanleiding van deze motie informeer ik u over het volgende.

De Arbeidsinspectie heeft met ingang van 4 mei 2007 de bevoegdheid gekregen voor bestuursrechtelijke handhaving van de Wet op het minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). Voorheen werd de wet uitsluitend civielrechtelijk gehandhaafd. Door de invoering van het bestuursrechtelijke instrumentarium in de Wml kan van overheidswege worden opgetreden tegen onderbetaling van werknemers (onder Wml-niveau) waarmee, in het licht van het vrij verkeer van werknemers uit MOE-landen, oneerlijke loonconcurrentie kan worden voorkomen. De bestuurlijke handhaving van de Wml concentreert zich dan ook op de branches waar veel MOE-werknemers werken, traditioneel veel illegale tewerkstelling voorkomt en de Arbeidsinspectie daarom zeer actief de Wet arbeid Vreemdelingen (Wav) controleert, zoals de land- en tuinbouw, de horeca en uitzendbureaus, waar relatief veel werknemers uit de MOE-landen werkzaam zijn. De Arbeidsinspectie combineert de controle op de naleving van de Wml met toezicht op de naleving van de Wav.

In het onderzoeksrapport wordt gerapporteerd over de ervaringen van de eerste maanden waarin de bestuurlijke handhaving in de Wml werd toegepast. Uit de eerste ervaringen met geïntensiveerd toezicht op de naleving van de Wml blijkt dat het vaststellen en onderbouwen van overtredingen arbeidsintensief is en een langere doorlooptijd heeft. Er lopen momenteel ca. vijftig onderzoeken naar de naleving van de Wml, waarbij vermoedelijk een overtreding zal worden geconstateerd.

Ik heb uw Kamer toegezegd1 dat bezien zal worden of er voor de Wml een taakstellend nalevingsniveau is vast te stellen. De informatie die op dit moment beschikbaar is over de naleving en handhaving van de Wml biedt onvoldoende basis om een taakstellend nalevingsniveau vast te stellen. De bestuurlijke handhaving van de Wml is recentelijk gestart en de handhavingsinformatie van de Arbeidsinspectie over de eerste maanden geeft slechts een eerste indruk van de naleving in de branches waar werknemers afkomstig uit de MOE-landen werkzaam zijn. Ander onderzoek van de Arbeidsinspectie naar de toepassing van het wettelijk minimumloon geeft aan dat in 2004 0,6 % van alle werknemers minder dan het wettelijke minimumloon verdienen. In 2001 bedroeg dit percentage 1,1 %. Het onderzoek naar de toepassing van het wettelijk minimumloon wordt dit jaar herhaald. De uitkomsten daarvan worden medio 2008 verwacht. Aan de hand van de cijfers die dan beschikbaar komen zal, mede in het licht van de voorgenomen beleidsdoorlichting van artikel 432 van de SZW-begroting, worden bezien hoe over de naleving van de Wml gerapporteerd kan worden.

2.3 Inlenersaansprakelijkheid voor lonen

In mijn brief van 14 augustus jl. over de inlenersaansprakelijkheid voor lonen3 ben ik ingegaan op mogelijke situaties van betaling onder het wettelijk minimumloon door malafide inleners. Het gaat daarbij om situaties waarin een werkgever een overeenkomst sluit met een uitzendbureau tegen een bedrag waarvan op voorhand duidelijk is dat de betreffende werknemer niet het in Nederland geldende wettelijk minimumloon krijgt uitbetaald. Ik heb erop gewezen dat het in beginsel mogelijk is om de Wml zodanig aan te passen dat de Arbeidsinspectie aan een malafide inlener een boete en een last onder dwangsom oplegt om alsnog het minimumloon te betalen, als het niet mogelijk blijkt te zijn om een boete of een last onder dwangsom op te leggen aan de malafide (al dan niet buitenlandse) uitlener.

Zoals hiervoor aangegeven is de bestuurlijke handhaving van de Wml recentelijk van start gegaan. Uit de beperkte ervaring die thans is opgedaan met de bestuurlijke handhaving is nog niet gebleken dat een dergelijke maatregel dient te worden getroffen. Ik ben voornemens om dit punt nader te bezien bij de volgende rapportage over het flankerend beleid in het voorjaar van 2008.

2.4 Verkennende inspecties buitenlandse arbeidskrachten

Op 6 februari 2007 heeft de Staatssecretaris van SZW naar aanleiding van vragen het lid De Wit toegezegd om, in aanvulling op de reguliere inspecties, een aantal inspecties te zullen uitvoeren die specifiek gericht zijn op de arbeidsomstandigheden van buitenlandse arbeidskrachten.1 In de maanden mei en juni 2007 zijn hiertoe 38 inspecties gehouden op risicovolle werkplekken in de bouw, de land- en tuinbouw en de industrie. De inspecties vonden onaangekondigd plaats, veelal in de avond- en nachturen en tijdens weekeinden. Bij de inspecties zijn 228 buitenlandse arbeidskrachten aangetroffen, waarvan 80% door uitzendbureaus tewerkgesteld was.

Tijdens deze inspecties kon niet vastgesteld worden dat er op het gebied van arbeidsomstandigheden sprake is van een structurele vorm van «uitbuiting» of «misbruik» van buitenlandse werknemers of dat er op dit gebied sprake is van een bewuste achterstelling van deze doelgroep ten opzichte van Nederlandse arbeidskrachten. Op het gebied van arbeidsvoorwaarden is er mogelijk wel sprake van misstanden of achterstelling ten opzichte van Nederlandse werknemers. Met het bestuursrechtelijke instrumentarium in de Wml worden deze laatste situaties aangepakt. Tevens zal de uitwisseling van signalen van mogelijke misstanden, van informatie over arbeidsongevallen waarbij buitenlandse werknemers betrokken zijn en informatie-uitwisseling tussen de AI-inspecteurs van verschillende disciplines versterkt worden om misstanden zo efficiënt mogelijk te kunnen aanpakken.

2.5 Handhavingsovereenkomsten

Teneinde mogelijke negatieve effecten van het vrij verkeer van werknemers beter te kunnen beheersen is het noodzakelijk dat de handhavende instanties kunnen beschikken over informatie uit het herkomstland van de tewerkgestelde werknemers (of zzp’ers). Daartoe worden handhavingovereenkomsten tot stand gebracht met diverse EU-lidstaten, over het geheel van de wetgeving waar SZW verantwoordelijk voor is (arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden, de Wet arbeid vreemdelingen, de sociale verzekeringen en de sociale bijstand). De nadruk ligt daarbij op landen van waaruit veel personen in Nederland actief zijn: onze directe buurlanden, diverse nieuwe lidstaten en Portugal. Het gaat daarbij om het vaststellen van de voorwaarden waaronder gegevensuitwisseling kan plaatsvinden, het benoemen van het type informatie dat uitgewisseld kan worden en het daarmee tot stand brengen van een deugdelijk netwerk van informatiestromen en het bevorderen van goede contacten op de werkvloer. Deze bilaterale afspraken hebben de vorm van Memoranda of Understanding (MOU), die met iedere in aanmerking komende lidstaat afzonderlijk worden gesloten. Met Portugal en Slowakije zijn reeds MOU’s afgesloten en met Tsjechië vindt ondertekening nog in november plaats. Met Polen zijn de onderhandelingen in een afrondende fase, terwijl ook met Roemenie en Bulgarije goede voortgang wordt geboekt. Tussen Polen en Nederland bestaat al een overeenkomst van samenwerking tussen de beide Arbeidsinspecties. Met de Poolse ambassade is afgesproken dat de ambassade meldingen over niet-naleving van de wet- en regelgeving op een centraal punt de Arbeidsinspectie kan indienen. Dit geldt overigens ook voor andere ambassades.

2.6 Voorlichting aan werknemers

In het debat over het vrij verkeer van werknemers op 19 april jl. heb ik aangegeven de voorlichting aan werknemers uit de MOE-landen onder de aandacht te willen brengen van werknemersen werkgeversorganisaties. In het «Kader voor samenwerking tussen het ministerie van SZW en de sociale partners ten behoeve van de handhaving van regelingen bij grensoverschrijdende arbeid»1 zijn afspraken over de voorlichtingsactiviteit vastgelegd. Het gaat daarbij ondermeer om:

– het plaatsen van wettelijke minimumbepalingen op de Engelstalige website van SZW;

– het publiceren op deze website van een Engelstalig overzicht van sectoren met algemeen verbindend verklaarde cao’s;

– het bieden van ruimte aan cao-partijen op de SZW-website cao.szw.nl voor het plaatsen van informatie die door of namens cao-partijen is opgesteld, zoals avv, de cao-bepalingen, Engelstalige teksten en doorklikfuncties naar websites van cao-partijen.

Deze activiteiten zijn inmiddels door SZW uitgevoerd. Naast deze activiteiten wordt de serie folders van SZW voor nieuwe werknemers uitgebreid met een Bulgaarse en Roemeense versie. Daarnaast heeft het ministerie van SZW medewerking verleend aan de totstandkoming van een brochure met informatie over sociale zekerheid, zorg en het betalen van belasting.2 In deze folder wordt tevens verwezen naar de folders van SZW voor nieuwe werknemers.

3 Huisvesting

3.1 Inleiding

In beginsel is het realiseren van adequate huisvesting voor arbeidsmigranten een «morele» verantwoordelijkheid van de werkgever. Dit is afgesproken in het kader voor samenwerking tussen het Ministerie voor SZW en sociale partners van februari 2007. Voor een deel worden deze werknemers via hun werkgevers op een bonafide manier gehuisvest of ze vinden zelf goede huisvesting. Een deel van de werknemers is echter niet op adequate wijze gehuisvest, waarbij de veiligheid en hygiëne niet gewaarborgd is en/of waarbij het gebruik in strijd is met de bestemming. Daarnaast worden er steeds vaker reguliere woningen voor deze huisvesting gebruikt. Soms stellen corporaties woningen ter beschikking en soms kopen werkgevers woningen om te verhuren aan arbeidsmigranten. Uit het bij deze brief gevoegde onderzoek blijkt dat een aantal gemeenten problemen heeft met de huisvesting van werknemers uit de MOE-landen.

3.2 Voorzien in adequate huisvesting

Bij het faciliteren van werkgevers om te kunnen voorzien in voldoende huisvesting kan onderscheid gemaakt worden in structurele voorzieningen en in voorzieningen om pieken op te vangen. De gemeente kan daarin een lokale of regionale regierol oppakken en zich bijvoorbeeld samen met de provincie inspannen voor het aanwijzen van geschikte locaties voor het realiseren van structurele en/of tijdelijke huisvesting. De daadwerkelijke realisatie zal door werkgevers of door andere partijen kunnen gebeuren. Met enkele corporaties en hun branchevereniging brengt de VROM-Inspectie momenteel de relevante regelgeving in kaart om structurele huisvesting te realiseren.. In het onderzoek «De Europese grenzen verlegd» worden voorbeelden aangehaald van gemeenten die werkwijzen hebben ontwikkeld om adequate huisvesting te realiseren. In de gemeente Rotterdam heeft de corporatie Woonbron in Hoogvliet toekomstige sloopwoningen aan een uitzendbureau ter beschikking gesteld. De woningen zijn opgeknapt en ingericht. Ook is het aantal bewoners beperkt om de leefbaarheid te waarborgen. Daarnaast wordt er door het uitzendbureau aandacht besteed aan de leefbaarheid en het vervoer van de werknemers.

Een aantal initiatiefnemers en gemeenten zouden overtollige huisvestingsvoorzieningen van het COA voor asielzoekers willen gebruiken voor arbeidsmigranten. Hergebruik van deze gebouwen, al dan niet na eigendomsoverdracht en/of na verplaatsing, kan afwijking van de bepalingen van het Bouwbesluit vergen. De Minister voor WWI heeft dit in één casus mogelijk gemaakt en de VROM-Inspectie gemandateerd voor de beoordeling van vergelijkbare gevallen.

3.3 Handhaving

Bij de huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten hebben gemeenten te maken met overtredingen van onder meer het bestemmingsplan (zoals huisvesting op het boerenerf) en van de bouwregelgeving (brandgevaar, onhygiënische omstandigheden, overbewoning). Ook veroorzaakt deze huisvesting soms overlast voor de omgeving. Op basis van onder meer de Woningwet, een gebruiksvergunning en een leefmilieuverordening hebben gemeenten de mogelijkheid handhavend op te treden. Gemeenten kunnen in hun handhavende taak in eerste instantie steunen op signalen over mogelijke misstanden en overtredingen. Ook kunnen zij zelf een actief opsporingsbeleid voeren. waarbij ze informatie van andere (handhavings- en uitvoerings)organisaties kunnen betrekken. Hierbij bestaat de mogelijkheid om samen met deze organisaties multidisciplinaire interventieteams te vormen en in te zetten.

De gemeenten blijken echter niet altijd goed op de hoogte van het beschikbare instrumentarium en de juiste inzet daarvan. De activiteiten van het ministerie van VROM/WWI en de VROM-Inspectie hebben dan ook betrekking op zowel de beleidsmatige als op de handhavingondersteuning van gemeenten. VROM/WWI en de VROM-Inspectie voeren overleg met de ketenpartners, zoals werkgevers, gemeenten, woningcorporaties en andere rijksdiensten (inspectie en uitvoering) over de mogelijkheden om tot structurele huisvestings- en handhavingsoplossingen te komen. Zo worden er begin 2008 samen met de VNG en de VIA bijeenkomsten georganiseerd voor gemeenten, corporaties en werkgevers om de verschillende partijen met elkaar in gesprek te brengen over de knelpunten en mogelijke oplossingen.

In de praktijk blijkt dat veel gemeenten hun handhavende activiteiten baseren op meldingen over misstanden. De VROM-Inspectie heeft daarom een meldpunt ingericht waar Rijksinspecties en -organen (Arbeidsinspectie, CWI, VWA, Algemene Inspectiedienst), VNG en werkgevers signalen kunnen neerleggen. Die signalen geeft de VROM-Inspectie door aan de betreffende gemeente met het verzoek om eventueel handhavend op te treden. Op dit moment zijn er 13 meldingen bij het meldpunt van de VROM-Inspectie binnengekomen. Gemeenten zoeken naast het formele meldpunt ook de regionale accounts van de VROM-Inspectie op. Het aantal van deze meldingen is niet bekend.

3.4 Gegevensuitwisseling

Op grond van een wijziging van het Besluit SUWI is het mogelijk geworden dat CWI adresgegevens van vreemdelingen voor wie een tewerkstellingsvergunning is verstrekt, ter beschikking stelt aan gemeenten. De gemeente kan dan gericht controleren op huisvesting. De gemeenten Den Haag en Amsterdam hebben met CWI afspraken gemaakt over periodieke gegevensuitwisseling. Hoewel de adresgegevens geen betrekking hebben op arbeidsmigranten uit de MOE-landen (voor hen is immers geen twv meer vereist) geven deze adresgegevens een goede indruk van de wijken waar arbeidsmigranten worden gehuisvest.

Migranten die langer dan 4 maanden in Nederland verblijven, moeten zich inschrijven in de GBA. Daardoor is hun verblijfsadres in Nederland bekend. Gemeenten kunnen nu al gebruik maken van deze gegevens. Arbeidsmigranten die korter dan 4 maanden in een periode van 6 maanden in Nederland verblijven kunnen zich echter niet bij de GBA in te schrijven. In het AO van 19 april jl.1 is daarom toegezegd na te gaan of het mogelijk is adresgegevens van arbeidsmigranten die tijdelijk in Nederland werken te achterhalen via de Belastingdienst, en deze ter beschikking te stellen aan gemeenten die daar behoefte aan hebben. Het tijdelijke verblijfadres is een vluchtig gegeven, en wordt op dit moment niet geregistreerd bij het sofinummer, en ook niet bij de Eerste Dag Melding of de loonaangifte. Met de Belastingdienst is daarom afgesproken dat een voorziening zal worden gecreëerd om adresgegevens van tijdelijke arbeidsmigranten te achterhalen bij de aanvraag van een sofinummer, opdat gemeenten toegang hebben tot deze gegevens. De tijdelijke verblijfadressen kunnen nu al op vrijwillige basis worden ingevuld. Recentelijk is door de Belastingdienst een convenant afgesloten met de Stichting Normering Arbeid (SNA) over een versnelde verstrekking van sofinummers aan buitenlandse werknemers die door NEN gecertificeerde uitzendbureaus worden uitgezonden. Gecertificeerde uitzendbureaus hebben in dat kader toezichthoudende taken van de Belastingdienst overgenomen. Bij de SNA is bereidheid om op korte termijn in een breder verband in overleg te treden om de vraag naar de tijdelijke verblijfgegevens in het convenant op te nemen. Instemming van de brancheorganisaties (ABU, NBBU, VIA, LTO-NL, COV) is noodzakelijk. Er is voor de arbeidsmigrant geen wettelijke plicht om de verblijfsgegevens in te vullen. Een eventuele wetswijziging kan worden ingezet als blijkt dat een convenant/vrijwilligheid een onbegaanbare weg is of niet de gewenste resultaten oplevert. Voorts zal worden voorzien in een ontheffing voor de fiscale geheimhoudingsverplichting bij het aanleveren van de verblijfsgegevens aan de gemeenten. Streven is dat de voorziening zo snel mogelijk beschikbaar komt. Gemeenten die adresgegevens van deze groep arbeidsmigranten willen achterhalen, kunnen tot die tijd ook gebruik maken van andere wegen, bijvoorbeeld via afspraken met werkgevers en uitzendbureaus. De uitzendbureaus die het keurmerk SKIA toegekend hebben gekregen, zijn verplicht de adresgegevens van de werknemers bij te houden en desgewenst aan de gemeente te overhandigen.

4 Inburgering

4.1 De maatschappelijke positie van Oost-Europeanen in Nederland

Per 1 oktober 2007 is, in opdracht van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, een onderzoek gestart naar de maatschappelijke positie van Oost-Europeanen in Nederland. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het RISBO, een onderzoeksbureau verbonden aan de Erasmusuniversiteit Rotterdam. Tot Oost-Europeanen worden in dit verband gerekend2 de inwoners afkomstig uit Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Roemenië, Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Rusland, Wit Rusland en de Oekraïne, en hun nakomelingen (tot de tweede generatie) woonachtig in Nederland. Conform de CBS-definitie van westerse allochtonen is hierbij niet de nationaliteit bepalend, maar het geboorteland van de persoon of de ouders.

De probleemstelling van dit verkennend onderzoek luidt:

– Wat is de omvang en de maatschappelijke positie van verschillende Oost-Europese groepen in Nederland gespecificeerd naar bepaalde sociaal-economische kenmerken onderscheiden naar jongeren en volwassenen?

– Welke knelpunten worden gesignaleerd met betrekking tot de integratie van deze Oost-Europese groepen?

– In hoeverre is sprake van betrokkenheid bij (jeugd)criminaliteit en welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag?

Naar verwachting zal in februari 2008 het onderzoeksrapport worden opgeleverd. De minister voor Wonen, Wijken en Integratie zal u dit rapport doen toekomen en met u bespreken of er aanvullende maatregelen nodig zijn.

4.2 Inburgering en EU-onderdanen

Bij onderdanen uit de EU en de EER kan er eveneens, zoals bij vreemdelingen van buiten de EU/EER, een behoefte en noodzaak zijn tot inburgeren. De Wet inburgering houdt een inburgeringsplicht in voor vreemdelingen. Deze wet is niet van toepassing op EU/EER-onderdanen, omdat een inburgeringsplicht strijdig is met het Europese recht op vrij verkeer en dus in strijd met het EU-verdrag. Voor de EU/EER-onderdanen en andere personen die niet tot inburgering kunnen worden verplicht, bestaat er de mogelijkheid om op vrijwillige basis in te burgeren. Op grond van de Regeling vrijwillige inburgering kunnen gemeenten aan bijvoorbeeld onderdanen uit de Midden- en Oost-Europese landen een inburgeringsprogramma aanbieden. Gemeenten worden daarvoor bekostigd door het Rijk. Deze vrijwillige inburgering is echter niet vrijblijvend. Vrijwillige inburgeraars moeten een eigen bijdrage betalen van € 270 en een contract met de gemeente tekenen, waarin het inburgeringsprogramma is vastgesteld en waarin rechten en plichten zijn opgenomen. Gemeenten hebben dus instrumenten (ook in financiële zin) om onderdanen uit Midden- en Oost-Europese landen te laten inburgeren. Daarnaast heeft de minister voor Wonen, Wijken en Integratie recentelijk toegezegd1 met werkgevers te gaan spreken over hun verantwoordelijkheid voor de inburgering van werknemers uit deze landen. Het is ook in het belang van werkgevers dat hun medewerkers de Nederlandse taal spreken en zich weten te redden in Nederland. De inzet is om met werkgevers en gemeenten een gezamenlijk inburgeringsaanbod te ontwikkelen voor deze groepen werknemers, waarbij de inburgering wordt gerelateerd aan de op de werkplek benodigde taalvaardigheid.

5 Onderwijs

Over de mogelijkheden om de kwaliteit van het onderwijs te bewaken bij instroom van kinderen van arbeidsmigranten kan ik u het volgende mededelen.

Scholen worden in toenemende mate geconfronteerd met kinderen waarvan de ouders afkomstig zijn uit de andere EU-lidstaten. Dit heeft in een enkel geval geleid tot opmerkingen vanuit gemeenten dat scholen die deze kinderen opvangen zich financieel in de steek gelaten voelen. Gebleken is dat scholen onvoldoende op de hoogte waren van bestaande regelgeving op grond waarvan scholen aanspraak kunnen maken op extra middelen voor de eerste opvang van deze leerlingen. In deze regelgeving is het volgende bepaald. Als een basisschool meer dan vier buitenlandse leerlingen heeft, komt de school in aanmerking voor een extra vergoeding voor de eerste opvang van kinderen die korter dan een jaar in Nederland zijn.2 Dit geldt ook voor kinderen van wie de ouders afkomstig zijn uit de EU en die in Nederland aan het werk zijn. Scholen die voor het eerst de eerste opvang van vreemdelingen verzorgen, komen in aanmerking voor een eenmalige aanvulling op de bijzondere bekostiging van € 4600,00. Per leerling vindt er een extra financiële vergoeding plaats van€ 1182,30. Scholen moeten kunnen aantonen dat de kinderen korter dan een jaar in Nederland zijn en dat het kind in bezit is gesteld van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000. Een dergelijke verklaring wordt ook afgegeven aan ingezetenen van een Europese lidstaat die in Nederland woonachtig en werkzaam zijn. Om verdere misverstanden te voorkomen zijn scholen inmiddels door het ministerie van OCW op het bestaan van deze regelgeving gewezen.

6 Tenslotte

De bijgaande rapportage is een tussenrapportage. Vanwege de korte onderzoeksperiode doe ik u in het voorjaar van 2008 een volgende rapportage toekomen. In die rapportage zal ik ook uitgebreider ingaan op de arbeidsmigratie uit Roemenië en Bulgarije over het kalenderjaar 2007 en op de vraag wat dit naar mijn oordeel betekent voor het al dan niet continueren van het overgangsregime met deze landen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Motie van Hijum, Kamerstukken II 2006/2007, 29 407, nr. 63 en mijn brief van 24 april jl., Kamerstukken II 2006/2007, 29 407, nr. 70.

XNoot
3

Kamerstukken II 2006/2007, 29 407, nr. 54.

XNoot
1

In mijn antwoorden op de Kamervragen van Ulenbelt (SP) van 8 oktober 2007. Vergaderjaar 2007/08, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 202.

XNoot
2

De cijfers in het rapport hebben betrekking op de periode t/m juli 2007.

XNoot
1

Een melding is niet onderzoekswaardig als er geen redelijk vermoeden van niet-naleving bestaat.

XNoot
2

Kamerstukken II 2006–2007, 29 407, nr. 63.

XNoot
1

Kamerstukken II 2006–2007, 29 407, nr. 71.

XNoot
2

De algemene doelstelling van artikel 43 is het zorgdragen voor een flexibel instrumentarium voor moderne arbeidsverhoudingen en voorwaarden. De handhaving van de Wml valt onder operationele doelstelling 2: het zorgdragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werknemers en werkgevers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst.

XNoot
3

Kamerstukken II 2006–2007, 29 407, nr. 73.

XNoot
1

Kamerstukken II 2006–2007, nr. 763.

XNoot
1

Bijlage bij TK 2006–2007, 29 407, nr. 61.

XNoot
2

De volgende organisaties werkten mee aan de totstandkoming van deze brochure: de Belastingdienst, het CVZ, het FNV, het ministerie van Financiën, de SVB, het ministerie van SZW, het UWV en het ministerie van VWS.

XNoot
1

Kamerstukken II 2006/2007, 29 407, nr. 71.

XNoot
2

De voormalig Joegoslaven worden in deze context niet betrokken bij de profielbeschrijving. De voormalig Joegoslaven behoren tot de etnische minderheden.

XNoot
1

Algemeen overleg met de Algemene Commissie voor Wonen, Wijken en Integratie op 18 oktober 2007.

XNoot
2

Dit is mogelijk grond van artikel 34 van de Regeling bekostiging personeel 2007–2008 (Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap van 5 april 2007, nr. PO/BenB/07/10 192, houdende vaststelling van de bedragen lumpsumbekostiging primair onderwijs voor het schooljaar 2007–2008 en aanpassing van een aantal bedragen uit de regeling aanpassing bekostiging personeel 2006–2007).

Naar boven