29 407 Vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU lidstaten

Nr. 126 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 mei 2011

Op 28 april heb ik met uw Kamer een Algemeen Overleg gevoerd over tewerkstellingsvergunningen in de land- en tuinbouw. Het Algemeen Overleg vond plaats kort voor de uitspraak in een kort geding van een drietal land- en tuinbouwverenigingen tegen de Staat der Nederlanden en UWV. De uitspraak in dit kort geding werd gedaan op 29 april. De uitspraak hield in dat de genoemde partijen in hun vorderingen niet ontvankelijk zijn verklaard.

Naar aanleiding van het Algemeen Overleg is de motie aangenomen van het lid Van Hijum (Kamerstukken II, 2010/11, 29 407, nr. 120), welke de regering verzoekt om UWV overeenkomstig de afspraken met de landbouwsector aanvragen voor tewerkstellingsvergunningen te laten toetsen en in overleg te treden met LTO. In deze brief informeer ik u, zoals door uw Kamer verzocht, over de uitvoering van deze motie. Ik ga daarbij, vanwege de samenhang, tevens in op uitvoering van de motie van de leden Azmani en Van Hijum (Kamerstukken II, 2010/11, 29 407, nr. 121), die de regering verzoekt de inzet van uitkeringsgerechtigden in de land- en tuinbouwsector te bevorderen.

Motie Van Hijum

Naar aanleiding van de motie Van Hijum en in vervolg op de uitspraak in het kort geding heb ik met UWV, LTO Nederland en ZLTO constructief overleg gevoerd.

In het overleg zijn de bestaande afspraken langsgelopen. LTO en UWV hanteren een standaard procedure voor het verstrekken van tewerkstellingsvergunningen. Het meest recente gezamenlijke Stappenplan voor vervullen van vacatures voor seizoenarbeid in de land- en tuinbouw dateert van 2009. Daarin is geformuleerd welke stappen werkgevers moeten doorlopen alvorens tot een aanvraag (en toekenning) van een tewerkstellingsvergunning over te gaan. Zodra de betreffende werkgever een vacaturemelding heeft gedaan, wordt het stappenplan toegestuurd. De kern van het beleid ten aanzien van de verstrekking van tewerkstellingsvergunningen is in dit stappenplan verwoord: «Uitgangspunt is dat gezocht wordt naar prioriteitgenietend aanbod van arbeid. Het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning is het sluitstuk en komt daarom pas in beeld als er sprake is van een aantoonbaar tekort aan prioriteitgenietend aanbod.» Dit beleid is nog steeds van toepassing en herbevestigd door alle partijen in het overleg.

In aanvulling daarop heeft vorige week overleg plaatsgevonden van LTO en UWV met uitzendbureaus om vast te stellen of deze daadwerkelijk voldoende reëel aanbod hebben van werknemers die niet twv-plichtig zijn. Concreet is gesproken met vier uitzendorganisaties die hadden aangegeven voldoende aanbod beschikbaar te hebben.

De vier betrokken uitzendorganisaties hebben in deze gesprekken aangegeven op alle door de sector aangeboden typen vacatures voldoende aanbod te kunnen bieden. Tevens voldoen ze aan kwaliteitsnormen (gecertificeerd lid van ABU of NBBU en werken volgens NEN-huisvestingsnormen). Zowel UWV als LTO hebben naar aanleiding van deze gesprekken dan ook geconcludeerd dat hiermee in beginsel voldoende werkbaar prioriteitgenietend aanbod beschikbaar is (bij een concrete vacature zal dat dan in de praktijk blijken).

Daarnaast is mijn beeld dat ook andere uitzendbureaus beschikbaar aanbod hebben. Dit is ook gebleken uit een enquête die het UWV heeft uitgezet bij een groot aantal uitzendbureaus. Het UWV zal de komende periode met meer uitzendbureaus in gesprek gaan om vast te stellen dat ook zij daadwerkelijk aanbod hebben om zo de lijst met uitzendbureaus verder te kunnen uitbreiden.

Nu deze informatie herbevestigt dat er in beginsel voldoende prioriteitgenietend aanbod voorhanden is, handhaaft het kabinet zijn voornemen de afgifte van het aantal tewerkstellingsvergunningen tot het uiterste te beperken (brief van 11 april 2011, Kamerstukken II, 2010/11, 32 144, nr. 5). Desalniettemin zal ik het UWV verzoeken om, mede in het licht van de motie Van Hijum, tot 1 juli maatwerk toe te passen bij de beoordeling van aanvragen, rekening houdend met de overgangsperiode waarin werkgevers verkeren.

Tot die datum zal het UWV werkgevers uitgebreid informeren over wat van hen verwacht wordt ten aanzien van het zoeken naar prioriteitgenietend arbeidsaanbod en hen actief ondersteunen bij het vinden van dit aanbod. Dat betekent bijvoorbeeld dat het UWV werkgevers vooraf suggesties aanreikt van te benaderen uitzendbureaus. Dit houdt onder meer in dat werkgevers in ieder geval hun vacatures voorleggen aan de vier uitzendbureaus die hebben aangegeven dat zij voldoende aanbod hebben. Als die desalniettemin aangeven niet te kunnen leveren, zal het voor UWV zondermeer mogelijk zijn om de aanvraag binnen twee weken te beoordelen en tewerkstellingsvergunningen te verlenen.

Het UWV zal tijdens deze periode de werkgevers dus bijstaan bij het ontsluiten van prioriteitgenietend aanbod en bij de aanpassing aan de gewijzigde arbeidsmarktomstandigheden aangaande dit aanbod. Dit met het oog op de continuïteit van de bedrijfsvoering. Het effect hiervan zal zijn dat, zoals ook de afgelopen weken is gebeurd, waar dat aan de orde is, tewerkstellings-vergunningen zullen worden verleend.

LTO en ZLTO hebben overigens aangegeven dit onvoldoende te vinden aangezien het aantal tewerkstellingsvergunningen daarmee beduidend lager kan zijn dan in voorgaande jaren. Ik kan hen op dat vlak niet tegemoetkomen. Het op grond van die omstandigheid verlenen van meer vergunningen, terwijl er thans prioriteitgenietend aanbod is, is in strijd met de wet (artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet arbeid vreemdelingen luidt: «Een tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar is».)

Na 1 juli zal het UWV vanzelfsprekend ook informatie verstrekken, maar de verantwoordelijkheid voor het vinden van arbeidskrachten ligt dan nadrukkelijk bij de werkgevers, zoals in Nederland gebruikelijk is op het punt van personeelsvoorziening.

Motie Azmani

De motie van het lid Azmani gaat, net als het tweede deel van de motie van het lid Van Hijum, over het toeleiden van uitkeringsgerechtigden naar seizoensarbeid.

De aanpak seizoensarbeid die UWV en LTO in 2009 zijn gestart, ziet met name toe op het meer inzetten van uitkeringsgerechtigden. Die aanpak is begin dit jaar door het UWV geëvalueerd. Uit die evaluatie is gebleken dat het nog onvoldoende is gelukt om mensen met een uitkering ingezet te krijgen in de sector. Het UWV heeft naar aanleiding van deze evaluatie toegezegd de toeleiding van uitkeringsgerechtigden naar seizoensarbeid te intensiveren. Daarbij worden ook gemeenten betrokken om arbeidsaanbod vanuit de bijstand te activeren, waar nodig door het sanctie-instrumentarium strikt toe te passen. Zowel in de WW als de bijstand dient bij het weigeren van een passend werkaanbod de overeenkomstige sanctie te worden toegepast, te weten het intrekken van de uitkering. Dit vereist een andere aanpak en een daarmee samenhangende cultuurverandering. Ik zal daarover de komende periode met gemeenten en UWV overleggen en zo nodig aanvullende maatregelen treffen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

Naar boven