Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 29404 nr. 23 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 29404 nr. 23 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 mei 2008
Hierbij informeer ik u over de resultaten van de praktijktoets co-existentie 2006–2007.1
Praktijktoets coëxistentie met genetisch gemodificeerde maïs
De praktijktoets vloeit voort uit een aanbeveling in het door de commissie-Van Dijk opgestelde rapport Coëxistentie primaire sector. Dit rapport heb ik u op 5 november 2004 gezonden (Kamerstuk 29 404, nr. 6).
De aanbeveling betreft het verrichten van praktijkonderzoek dat bijdraagt aan het dichten van de kennislacune ten aanzien van isolatieafstanden door meer praktijkgegevens over isolatieafstanden te krijgen, met name voor (snij)maïs onder Nederlandse teeltomstandigheden. Daarnaast moet het onderzoek de effectiviteit van de in de commissie-Van Dijk overeengekomen isolatieafstanden tussen velden van toegelaten genetisch gemodificeerde (gg) en niet-gemodificeerde varianten van hetzelfde gewas onder Nederlandse agro-klimatologische omstandigheden nader toetsen. Deze isolatieafstanden zijn voor maïs respectievelijk 25 meter (afstand gg-maïs tot gangbare maïs) en 250 meter (afstand gg-maïs tot maïs geteeld voor gg-vrije markten of biologische maïs).
Daarnaast levert dit onderzoek ook nog een ander resultaat op: ervaring met het kwantificeren van vermenging in snijmaïs gemeten over de hele plant. Deze expertiseontwikkeling is vooruitlopend op toekomstige monitoring noodzakelijk.
Uitvoerder van de praktijktoets is Plant Research International (PRI), onderdeel van Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR). De opzet van de praktijktoets is gezamenlijk ontwikkeld door de uitvoerder PRI en de leden van de Stuurgroep Coëxistentie Afspraken (LTO, Biologica, Plantum NL, Nederlandse Akkerbouw Vakbond).
De toets heeft in een praktijksetting plaatsgevonden onder «worst case» condities. Dit laatste betekent onder andere dat binnen de isolatieafstanden geen teelt van zogenoemde «vanggewassen» plaatsvindt.
De praktijktoets is gedurende de jaren 2006 en 2007 op zes locaties uitgevoerd met het genetisch gemodificeerd maïsras DKC 3421 YG – event MON 810 – dat is toegelaten in de Europese Unie voor commerciële teelt voor voedsel en diervoeder. De zaailocaties zijn binnen 30 dagen na het begin van de teelt aangemeld bij Dienst Regelingen. Deze heeft de locaties vervolgens doorgegeven aan het ministerie van VROM die via het Register gg-teelt de locaties openbaar maakte op de website van het ministerie.
PRI heeft voorafgaand aan de toets met alle telers rondom de beoogde proefpercelen overlegd. Ook is erop toegezien dat de percelen minimaal twee kilometer van de dichtstbijzijnde SKAL-teler liggen.
Analyses gaven aan dat het vermengingspercentage met het transgen door uitkruising op 25 meter in 2006 tussen de 0,009% en 0,296% per ontvangend perceel (gemiddeld 0,084%) lag. In 2007 werd tussen 0,002% en 0,318% (gemiddeld 0,080%) gemeten.
Op 250 m was het vermengingspercentage tussen 0 en 0,040% per ontvangend perceel (gemiddeld 0,005%) in 2006 en tussen 0 en 0,037% (gemiddeld 0,007%) in 2007.
De verschillende weersomstandigheden tussen 2006 met een bijzonder warme en droge zomer en 2007 met een zomer die aan de natte kant was, hebben in deze praktijktoets dus geen noemenswaardige verschillen opgeleverd in de uitkruisingsresultaten tussen beide jaren. Ik concludeer daarom dat de effectiviteit van de isolatieafstanden is aangetoond.
De uitvoerder van de praktijktoets – PRI – meldde LNV op 4 februari 2008 dat op één praktijktoetslocatie voor de isolatieafstand van 250 meter in één monster uit een van de vier ontvangende velden de onverwacht hoge ggo-waarde is gevonden van 13%. Deze waarde is niet het gevolg van inkruising vanuit het ggo-veld (vermenging), maar is uitsluitend te verklaren door de aanwezigheid van één transgene kolf in het uit vijf kolven samengestelde monster. Dit betekent dat één van de vijf planten die een kolf hebben bijgedragen aan dit monster moet zijn gegroeid uit 100% transgeen zaaizaad.
Op basis van de nu beschikbare gegevens is de meest waarschijnlijke verklaring voor de waarde van 13% dat er een ggo-zaadje in het ontvangende niet-ggo veld is ingezaaid – dit ondanks dat conform de instructies de zaaimachine na zaai van het transgene gewas grondig is gereinigd. Ook de verklaring dat het gebruikte niet-ggo zaaizaad niet 100% ggo-vrij is geweest, behoort echter tot de mogelijkheden.
Ondanks het afwijkende monster blijft over het hele veld gemeten het aanwezige percentage ggo ver onder de drempelwaarde van 0,9%. Dit betekent dat als de oogst op de markt gebracht zou worden – wat nu niet het geval is omdat het een praktijktoets betreft – de partij niet als ggo geëtiketteerd hoeft te worden.
Weliswaar is de hoge waarde van 13% ggo’s slechts aangetroffen in één monster van één proefveld van de in totaal twaalf proefvelden die in praktijktoets van 2006 en 2007 zijn aangelegd.
Maar de onbedoelde vermenging die resulteerde in deze maïsplant kon wél ontstaan onder het strenge protocol van een wetenschappelijke praktijktoets. Daarom vind ik dat in de dagelijkse commerciële teeltpraktijk een extra co-existentiemaatregel noodzakelijk is teneinde dergelijke vermenging te voorkomen.
Naar aanleiding van het incident heb ik dan ook onmiddellijk onderzoek gedaan naar mogelijke extra maatregelen. Op basis van dit onderzoek heb ik geconcludeerd dat bij commerciële teelt in de toekomst de kennis van co-existentiemaatregelen bij de gg-teler of loonwerker mogelijk een zwakke schakel kan vormen.
Om dit te voorkomen moet deze kennis goed verankerd worden. Daarom laat ik op dit moment onderzoeken of en hoe een extra co-existentiemaatregel kan worden geconcretiseerd langs de volgende lijn:
1. De teler of loonwerker die gg-zaai- of pootgoed wil gebruiken dient kennis te hebben over de afgesproken en in de Productschapsverordening Co-existentie vastgestelde maatregelen én inzicht te hebben in de redenen waarom tot zulke maatregelen besloten is.
2. Deze kennis en dit inzicht kan verkregen worden door middel van een gerichte cursus die de bedoelde teler of loonwerker verplicht is te volgen.
3. Alleen als de bedoelde teler of loonwerker deze cursus met goed gevolg heeft afgesloten, is het hem toegestaan gg-zaai- en pootgoed te bezitten en/of te zaaien, poten of telen.
4. Ik onderzoek of de cursus mogelijk – analoog aan de cursus voor het behalen van de spuitlicentie – ontwikkeld en gegeven kan worden door bijvoorbeeld DLV, PPO-AGV of IPC Plant.
5. Tevens onderzoek ik of de verplichting tot het volgen van deze cursus vastgelegd kan worden in de co-existentieverordening van het Productschap Akkerbouw.
Op deze wijze nemen overheid en primaire sectoren samen hun verantwoordelijkheid en zal de keuzevrijheid van consument en producent en daarmee co-existentie extra gewaarborgd zijn. Daarnaast roep ik echter het betrokken zaadproducerende bedrijfsleven nadrukkelijk op om óók verantwoordelijkheid te nemen door de herkenbaarheid van gg-zaai- en pootgoed te vergroten, bijvoorbeeld door bij zaad een kleurcoating toe te passen of door het gebruik van duidelijk qua kleur afwijkend verpakkingsmateriaal om ook op deze wijze vergissingen te voorkomen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29404-23.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.