Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29399 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29399 nr. 5 |
Vastgesteld 3 maart 2004
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 12 februari 2004 overleg gevoerd met minister Van der Hoeven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de uitwerkingsnotitie lumpsum in het primair onderwijs, waarbij in ieder geval haar volgende brieven zijn betrokken:
– d.d. 13 januari 2004 inzake de uitwerkingsnotitie lumpsum (29 399, nr. 1);
– d.d. 7 januari 2004 inzake wetsvoorstellen modernisering medezeggenschap primair en voortgezet onderwijs (29 371);
– d.d. 26 januari 2004 inzake de notitie pilot lumpsum (29 399, nr. 2);
– d.d. 6 februari 2004 inzake afschaffing leeftijdscorrectie in de lumpsumfinanciering (29 399, nr. 3).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Jan de Vries (CDA) herhaalt bij het opmaken van de tussenbalans van deze lumpsumoperatie dat zijn fractie groot voorstander is van autonomie en deregulering, ook al omdat daarmee uiteindelijk de kwaliteit van het onderwijs kan worden verbeterd. Wat goed is voor de school en de leerlingen kan toch het best op schoolniveau worden afgewogen. Ziet de minister overigens nog risico's die de geplande invoeringsdatum van 1 augustus 2006 in gevaar kunnen brengen? De lumpsumfinanciering is een belangrijke verandering voor het onderwijs en dient derhalve zorgvuldig te worden ingevoerd. Veel scholen zeggen er al klaar voor te zijn, andere zijn zeer intensief met de voorbereidingen bezig.
Uit de notitie blijkt dat grotendeels wordt voldaan aan de uitgangspunten die zijn fractie voor de lumpsumfinanciering hanteert. De minister maakt zich zorgen of de afzonderlijke scholen binnen een groter bestuurlijk verband qua autonomie wel voldoende baat zullen hebben bij de lumpsum. De ervaringen tot nu toe geven geen aanleiding tot deze zorg, maar het is wel van belang om daar alert op de blijven. De voorstellen van de minister dragen daartoe bij, zoals geen wettelijke regeling voor onderlinge verhoudingen, maar wel het bevorderen van een gedragscode, een managementstatuut dat een bijdrage kan leveren aan heldere verhoudingen en gegarandeerde informatie vanuit het ministerie naar de schoolbesturen en vanuit die besturen naar de scholen, het management en de medezeggenschap.
Zijn fractie steunt van harte de voorstellen tot versterking van de medezeggenschap van personeel en ouders en de keuze voor een blijvend ongedeelde medezeggenschap in het primaire onderwijs. De positie van de ouders mag niet ondergeschikt worden gemaakt aan die van het personeel; het zijn gelijkwaardige partners in de school. Daarom ondersteunt zij ook de gedachte van een verplichte gemeenschappelijke medezeggenschapsraad met de daarbij behorende adviesbevoegdheden. Wel moet worden bezien of door al die wettelijke regelingen niet te veel wordt ingegrepen in de autonomie van de scholen. Zij zou het wel zeer toejuichen als bij de op te stellen wet- en regelgeving op dit punt meteen suggesties tot verbetering van de medezeggenschap werden meegenomen die breed gedragen worden.
Voor zover hij thans kan overzien steunt hij op hoofdlijnen het bekostigingssysteem met als grondslag de gemiddelde leeftijd op de school. Hij is er nog niet van overtuigd dat die grondslag voor het voortgezet onderwijs kan worden verlaten. De personele effecten voor met name kleinere scholen zijn zo groot dat schaalvergroting eerder in de hand wordt gewerkt.
De op de stellen wettelijke regeling mag volgens de heer De Vries niet leiden tot grote verschillen met het huidige bekostigingssysteem en hij verzoekt de minister derhalve de Kamer daarover voortdurend te informeren.
Ziet hij het goed dat zowel in de berekening van de bekostiging als in het flankerend beleid rekening wordt gehouden met vooral die kleinere scholen? Biedt de voor te leggen AMvB daarvoor voldoende garanties? Waarom zal daar een kan-bepaling in worden opgenomen?
Het verbaast hem dat de minister nog niet van plan is om te komen met een wetsvoorstel om de verplichting tot aansluiting bij bijvoorbeeld het participatie- en vervangingsfonds te schrappen, terwijl heel veel scholen dat in de praktijk zelf wel blijken te kunnen regelen. Waarom houdt zij vast aan een bestedingsverplichtingen uit de gelden voor de leerlinggebonden financiering?
Ook het primair onderwijs kent waarschijnlijk hoge eigen vermogens. De minister is met de sector in overleg over normen inzake liquiditeit en solvabiliteit die richting geven maar niet regelen. Het is belangrijk dat de discussie over de keuzes die het management maakt binnen de school kan worden gevoerd. Dat zal de transparantie alleen maar groter maken. In dat overleg tussen de minister en de sector zou volgens de heer De Vries ook kritisch moeten worden gesproken over de vraag of er in het onderwijs wel voldoende wordt geïnvesteerd.
Hij heeft begrepen dat er over het flankerend beleid nog een aparte notitie komt maar wil bij voorbaat al wel kwijt dat dit beleid zo min mogelijk aanbodgericht moet zijn. Dat geldt ook voor de kwaliteitsimpuls voor het management. Waarom komt die niet ten laste van andere middelen dan de voor deze operatie uitgetrokken 100 mln euro? In dat verband acht hij het wel van belang dat good practices van binnen en buiten het onderwijs worden gebruikt bij het overdragen van instrumenten.
Wat betreft de pilots vraagt hij waarom alleen in pilot 2 het afrekenen op bestuursniveau mogelijk is gemaakt.
De voorstellen tot grotere transparantie en verantwoording kan zijn fractie op hoofdlijnen ondersteunen. Wel is zij beducht voor overregulering en voorwaarden die uiteindelijk ook weer op de inhoud sturen en dus ook de autonomie aantasten. Het uiteindelijke resultaat moet toch ook zijn dat de administratieve en regeldruk in het primaire onderwijs door invoering van de lumpsum minder worden.
Mevrouw Vergeer (SP) memoreert dat het oorspronkelijke doel van invoering van de lumpsum in het primaire onderwijs toch was dat zowel het onderwijs als de leerlingen er beter van zouden worden. Met dat streven heeft zij uiteraard geen moeite, maar zij vraagt zich wel af, of dat doel in de praktijk wordt gerealiseerd. De bestuurslast van het ministerie wordt overgeheveld naar de schoolbesturen en de directies. In 2006 zal daarvoor structureel ca. 100 mln beschikbaar zijn. Dat geld zal dus in ieder geval al niet aan het onderwijs worden besteed. De bestuurslast van de scholen neemt aanzienlijk toe, niet alleen om de lumpsum intern te kunnen beheren, maar ook om die intern en extern te kunnen verantwoorden. Er moeten kengetallen worden geleverd en jaarverslagen worden gemaakt, er moet een managementstatuut komen en er moet ook nog een gedragscode worden opgesteld en de medezeggenschap moet worden opgetuigd. Op dat alles houdt de inspectie ook nog eens toezicht! Daarnaast worden de leerlingen onderworpen aan een toetscircus, niet om hun prestaties te meten, maar die van de school! De prijs voor de autonomie van de scholen is met andere woorden een heel zware verantwoordingsmolen, in ieder geval veel te zwaar voor de 50% zgn. eenpitters. Daarom gaat er weer extra geld naar die kleine scholen, maar dan voor het management en niet voor het onderwijs! Ook voor de toekomstige medezeggenschapstructuur zijn heel wat mensen nodig die er heel wat tijd in moeten stoppen die niet aan het onderwijs kan worden besteed.
In de voorstellen is er volgens haar nauwelijks sprake van medezeggenschap. Er is geen instemmingsrecht met het managementstatuut en alleen adviesrecht bij de criteria voor de verdeling van de middelen. Komt het onderwijzend personeel daarmee niet te zwak te staan ten opzichte van het bestuur en het bovenschoolse management? Kan de minister garanderen dat de Wet op de medezeggenschap zal zijn verbeterd voordat de lumpsum wordt ingevoerd? Wil zij op basis van de ervaringen die in de praktijk met lumpsumfinanciering zijn opgedaan een analyse maken op welke onderdelen advies- of instemmingsrecht op hun plaats zijn? Wil zij ook kijken naar de positie van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraden ten opzichte van het personeel dat door hen wordt vertegenwoordigd? Mevrouw Vergeer ziet de plicht tot raadpleging van de achterban graag in de wetgeving verankerd. De medezeggenschapsraad staat samen met het management en het bestuur immers voor de welhaast onmogelijke opgave om de lumpsum zoveel mogelijk aan het onderwijs ten goede te laten komen.
Bij het huidige declaratiestelsel voor het personeel heeft de school recht op een bepaalde formatie. Dat valt bij de lumpsum eigenlijk weg. De materiële bekostiging is al jaren te laag, dus is het risico aanwezig dat daar meer aan gaat worden besteed, terwijl er veel meer management bij zal moeten om die lumpsum goed te kunnen managen. De SP-fractie geeft er dan ook de voorkeur aan om de personele middelen beter te oormerken. Naar haar oordeel zal er ook na de invoering van de lumpsum in het primair onderwijs nog sprake zijn van te weinig autonomie en te weinig geld. Daarbij moet haars inziens ook worden gedacht aan de problemen die zij krijgen met de ID-banen, de OALT- en de GOA-gelden.
De bekostiging wordt straks per school berekend en zichtbaar wordt wat per school beschikbaar is voor materieel, personeel, eventuele toeslagen, bijvoorbeeld voor kleine scholen, en wat vroeger het schoolbudget heette, maar de onderbouwing niet meer. Dat zou te sturend zijn. Je zou ook kunnen zeggen dat het voor een medezeggenschapsraad wel prettig is om te weten hoe het totale budget is opgebouwd. Het is goed dat in het totale budget het zgn. rugzakje en weer samen naar school geoormerkt blijven, maar waarom dan niet de achterstandsmiddelen? Zullen die niet snel aan het management ten goede komen omdat er immers meer management nodig is om die lumpsum te kunnen managen?
Volgens mevrouw Vergeer zouden de herverdeeleffecten van BAPO, Pemba, de ILC en de salarisgaranties beter in beeld moeten worden gebracht. De minister heeft gezegd dat de toeslag voor oudere leraren een tijdelijke regeling is. Bij het voortgezet onderwijs zal die worden afgeschaft en dat zal bij de desbetreffende scholen ongetwijfeld tot financiële problemen leiden.
Ten slotte spreekt zij de vrees uit dat het primair onderwijs noch de leerlingen er met de lumpsum op vooruit zullen gaan.
Volgens mevrouw Lambrechts (D66) hoeft dat niet te worden gevreesd als de invoering maar zorgvuldig plaatsvindt en van goed flankerend beleid wordt voorzien. Een van de voorwaarden daarbij is een optimale zeggenschap op schoolniveau. Dat de inspectie daarop toeziet is een goede zaak, maar zoals de minister dat schetst, lijkt dat nogal wat veel inzet te vergen. Omdat de inspectie toch al vaak het schoolniveau beziet, zou zij daarbij direct kunnen bezien hoe groot de eigen beleidsruimte op dat niveau is. Dan blijkt vanzelf wel of dat al dan niet voldoende is.
Voor haar fractie is cruciaal dat de lumpsum niet als een prikkel voor schaalvergroting werkt. Wat dat betreft hecht zij zeer aan het model van de coöperatie. Zit zo'n model ook onder de pilots? Ontstaat die prikkel niet bij bijvoorbeeld zelfstandige scholen omdat die er met dit systeem op achteruit blijken te gaan?
Zij memoreert de afspraak dat de medezeggenschap goed geregeld is als de lumpsum wordt ingevoerd. Volgens de minister staat dat niet zo expliciet in het regeerakkoord, maar wil het systeem goed werken, dan zal dat toch het geval moeten zijn! Een andere voorwaarde voor een goede werking van de lumpsum is dat het geen grote herverdeeleffecten mag hebben. Op het punt van de leeftijdscorrectie lijkt sprake te zijn van een gemiddelde van 1,5% maar blijkt zich op sommige scholen te vertalen in effecten van zelfs 4%, 3 à 4 fulltime leerkrachten/medewerkers. Dat draagt toch niet bij aan een goede invoering? Ook moet op dit punt rekening worden gehouden met het feit dat veel leerkrachten vanuit de zij-instroom oudere leerkrachten zijn.
De heer Balemans (VVD) heeft na alle aarzelingen die hij afgelopen september nog had uit alle pilots het vertrouwen gekregen dat het invoeren van de lumpsum in het primair onderwijs de resultaten zal opleveren die ervan werden verwacht en die eigenlijk ook wel nodig waren. De pilots laten niet alleen de mogelijkheden zien, maar ook de mogelijke valkuilen. Wat dit betreft kan de minister van hem wel doorgaan op de ingezette weg. Als de pilots nog voor het zomerreces worden geëvalueerd zal wel duidelijk worden of het wetsvoorstel inzake de lumpsum nog enige aanpassing behoeft.
Volgens de minister moet er sprake zijn van «good educational governance» en dat er een door de sector zelf gedragen gedragscode moet komen inzake goed bestuur en management. Wat wordt precies met dat «zelf gedragen» bedoeld en waar ligt het initiatief?
In principe geldt voor de VVD loon naar werken, dus salaris gekoppeld aan de functie en daarbij behorende verantwoordelijkheden, maar oudere leraren en dus ook het onderwijs mogen geen slachtoffer worden van systeemwijzigingen als de lumpsum. Met mevrouw Lambrechts is hij het eens dat in dit geval ook het systeem van zij-instroom van leraren in het gedrang komt waar hij op zich groot voorstander van is. Op voorhand wil hij zich niet uitspreken over handhaven of afschaffen van de compensatie voor oudere leraren, maar wil hij eerst bezien wat het beste systeem is om de scholen armslag te geven en om ervoor te zorgen dat er voldoende leraren blijven c.q. komen.
Ook hij is van mening dat de medezeggenschap goed geregeld moet worden, met name van ouders en personeel. Hij kan op dit moment op grond van de voorliggende stukken niet beoordelen of dat het geval is, maar vooralsnog gaat zijn voorkeur wel uit naar versterking van de Wet medezeggenschap in het onderwijs.
Hij is zeer ingenomen met het geoormerkt blijven van de leerlinggebonden financiering, ook al is dat enigszins strijdig met de autonomiegedachte.
Mevrouw Kraneveldt (LPF) is van mening dat de Kamer zich enerzijds moet kunnen vinden in de processen van het CFI als basis van het systeem van de lumpsum en anderzijds niet op het laatste moment mag komen met basale wijzigingen. Dat wil niet zeggen dat die processen zo rigide moeten zijn ingericht dat geen enkele wijziging meer mogelijk is als die bij de evaluatie van de pilots wenselijk of noodzakelijk worden geacht.
Ook de LPF-fractie is natuurlijk voorstander van een zo groot mogelijke invloed van ouders en personeel en wil de vormgeving daarvan graag zoveel mogelijk aan hen overlaten. Zij kan op dit moment niet overzien wat wettelijk moet worden geregeld. Zij is het in ieder geval niet met de minister eens dat wijziging c.q. aanpassing van de medezeggenschap wel kan wachten na invoering van de lumpsum. Met andere fracties ziet zij graag dat die goed is geregeld als het nieuwe bekostigingssysteem wordt ingevoerd.
Volgens haar zouden bestuur en management het eerst op eventueel onvoldoende functioneren moeten worden aangesproken door de zgn. stakeholders; ouders en personeel. Zij vraagt zich af wat in een grotere autonomie de verhouding tussen toezicht van de inspectie en de medezeggenschapsraad zal zijn. Belangrijk is in ieder geval dat ouders en personeel heel goed toegerust worden, bijvoorbeeld door extra scholing, om bestuur en management te kunnen controleren op het gevoerde beleid. Een grotere autonomie voor bestuur en management in combinatie met een versterkt toezicht door middel van medezeggenschap is volgens haar het beste recept om de invoering van de lumpsum goed te laten verlopen. Daarbij is een goede taakverdeling tussen bovenschools en schoolmanagement onontbeerlijk. Het is zorgelijk dat zo'n 43% van de schooldirecteuren die taakverdeling niet of onvoldoende duidelijk vinden. Er wordt extra geld beschikbaar gesteld voor versterking van het management, maar waarop zijn die 100 mln in 2007 gebaseerd?
Voorgesteld wordt om de verplichte aansluiting bij het vervangingsfonds te handhaven, maar ook mevrouw Kraneveldt zou graag zien dat scholen veel eerder de mogelijkheid krijgen om daar zelf een keuze in te maken. Als die verplichting op termijn toch al komt te vervallen, waarom dan niet direct?
Ook zij is het ermee eens dat de budgetten voor leerlinggebonden financiering en weer samen naar school geoormerkt blijven. Zij vindt het nog steeds een gemis dat bij de inrichting van de pilots niet aan haar wens is voldaan dat duidelijk is op grond van welke criteria zal worden beoordeeld of ze wel of niet gelukt zijn en zal de evaluatie dan ook zeer kritisch bezien. Ook zal haar fractie kritisch naar de gevolgen van afschaffing van de leeftijdscorrectie kijken.
Ten slotte spreekt zij de hoop uit dat ook na invoering van de lumpsum de menselijke maat in scholen behouden blijft, voor de LPF-fractie eigenlijk het primaire ijkpunt voor haar oordeel over de voortgang van het proces en over het nieuwe bekostigingssysteem als zodanig.
Mevrouw Hamer (PvdA) is net als ieder ander voorstander van grotere autonomie van scholen als het gaat om de besteding van de gelden, maar dan moeten ze wel voldoende geld krijgen en ook voldoende vrijheid om zelf te beslissen wat ze ermee willen doen, dus ook autonomie qua inhoud van het onderwijs. Juist op die punten maakt zij zich grote zorgen. Het is natuurlijk niet toevallig dat lumpsum vaak wordt ingevoerd op momenten dat het budget minder wordt en zeker het basisonderwijs staat nogal wat budgettaire gevolgen te wachten. Haar fractie is altijd voorstander van lumpsumfinanciering geweest, maar scholen moeten dan ook wel de garantie krijgen dat het geen verkapte bezuiniging is. Dat is ongetwijfeld niet de intentie van deze minister, maar de voorliggende voorstellen moeten eenieder toch wel grote zorgen baren. Dat maakt het des te meer van belang dat andere zaken, zoals de inrichtingsvrijheid, zeggenschap e.d. goed geregeld zijn. Wat dat betreft werd zij toen zij de nu voorliggende stukken kreeg toch ietwat teleurgesteld. In het debat dat eigenlijk niet ging over de lumpsum maar over het scheiden van personele en materiële uitgaven, was de minister heel voortvarend op het punt van de medezeggenschap, maar in deze stukken staan eigenlijk alleen maar terugtrekkende bewegingen. Zij ziet in ieder geval niet wat de minister op het punt van de medezeggenschap gaat doen tegelijk met het proces naar de invoering van de lumpsum om zowel de positie van de leerkrachten als van de ouders te verstevigen. De PvdA-fractie is van oudsher voorstander van aparte medezeggenschap voor leerkrachten en ouders. Ouders maar ook leerkrachten moeten zeggenschap hebben over de dingen die hen aangaan. Voor de ouders bestaat daar nog geen goede regeling voor en ook nu is de minister nog niet met voorstellen tot verbetering daarvan gekomen.
Blijkens de uitwerkingsnotitie verwacht de minister veel heil van scholen in bovenschoolse organisatorische verbanden. Op zich is dat goed, maar het roept ook wel de nodige vragen op. Wie wil zij nu beleidsvrijheid geven? Aan de grote besturen of aan de individuele scholen waar ook ouders zoveel bij betrokken zijn? De PvdA-fractie kiest uiteraard voor dat laatste.
De onderwijsbonden maken zich nogal zorgen over het wegnemen van het schot tussen materieel en personeel. Kan de minister die zorgen delen en zegt dit haar wellicht ook iets voor de toekomst?
Mevrouw Hamer memoreert haar motie om gedwongen schaalvergroting en de daaruit voortvloeiende herverdeeleffecten in de toekomst te voorkomen (28 762, nr. 16) en vraagt wat de minister inmiddels aan de uitvoering heeft gedaan.
Voorts vraagt zij de minister te reageren op het grote aantal brieven van de Chronisch zieken- en gehandicaptenraad en de Federatie van ouderverenigingen, die zich grote zorgen maken over de gevolgen van de lumpsumfinanciering voor gehandicapte kinderen. Kan zij die zorgen wellicht wegnemen?
Met mevrouw Kraneveldt heeft zij bij het voorstel voor de pilots gevraagd of niet van te voren al criteria moesten worden gesteld op basis waarvan ze zouden moeten worden beoordeeld. Nu die duidelijkheid van tevoren niet is geschapen, verneemt zij graag wat de minister zal doen als uit die pilots allerlei bezwaren naar voren komen. Kan dat nog effect hebben op de overgangsregeling? In dit verband vraagt mevrouw Hamer met name aandacht voor de kleinere scholen.
Omdat er op dit punt nog heel veel wetgeving volgt, zal de PvdA-fractie haar uiteindelijke oordeel pas kunnen geven als alle wetgeving voorligt.
Op haar verzoek is aan de agenda van dit overleg toegevoegd het afschaffen van de toeslag voor oudere leerkrachten in het voortgezet onderwijs. Uit vele brieven blijkt dat een groot probleem te worden. Is de minister bereid dat op zijn minst uit te stellen om grotere problemen te voorkomen?
De heer Vendrik (GroenLinks) leest in de uitwerkingsnotitie veel mooie woorden, maar vreest dat die in de praktijk toch anders uitpakken. Het gaat hier niet zozeer om een onderwijskundig maar meer om een bestuurskundig gemotiveerde forse herzieningsoperatie, waarbij voor zijn fractie wezenlijk is dat er werkelijk resultaten moeten worden geboekt qua autonomievergroting van scholen die merkbaar zijn in en rondom de klas, want zijns inziens hoort het tot de taken van de overheid om ook bekostigingsregels periodiek te toetsen op hun effectiviteit. Echter, op beide punten overtuigen de voorstellen hem vooralsnog zeker niet. Op het eerste gezicht lijkt de lumpsumbekostigingssystematiek eenvoudiger en helderder, maar de andere kant daarvan is een nogal behoorlijke verantwoordingspiramide met een behoorlijk beslag op middelen, personeel, enz. Hij vraagt zich derhalve af of deze forse operatie wel een bijdrage levert aan verhoging van de kwaliteit van het onderwijs. Daarom is het wel verstandig dat de minister er eerst mee gaat experimenteren, maar dan zullen de uitkomsten van die experimenten toch doorslaggevend moeten zijn voor de vraag of je er wel of niet mee doorgaat? Waarom wordt nu dan al om een principebesluit gevraagd, waardoor de resultaten van de experimenten in feite alleen nog maar tot verfijning kunnen leiden?
Degene die budgettaire verantwoordelijkheid draagt, heeft ook macht. Wie bepaalt nu hoe de budgetten worden besteed? De heer Vendrik begrijpt in dit licht gezien dan ook niet waarom de minister de discussie over de medezeggenschap en de rollen van het onderwijzend personeel en de ouders daarin als het ware voor zich uitschuift. Die verandering in de bekostigingssystematiek raakt toch de machtsverhoudingen binnen de scholen?
Hij stelt het wel op prijs dat deze toch fors ingrijpende voorstellen gepaard gaan met voorstellen voor flankerend beleid. Dat is lang niet altijd het geval. De minister trekt daar ca. 100 mln voor uit. Gelet op het feit dat de bezuinigingen op het achterstandenbeleid ook om zo'n 100 mln ging, moet de besteding in dit geval wel erg goed zijn. Kan de minister daarom aangeven wat met dit bedrag zal c.q. kan worden gedaan?
Lumpsumfinanciering kan op zich inderdaad misschien wel een goed idee zijn, maar zou er gelet op allerlei bezuinigingsoperaties in het onderwijs ook toe kunnen leiden dat scholen nog een deel van het jaar over hebben als alle gelden zijn besteed. Daarbij moet worden gedacht aan OALT, GOA, ID-banen, afschaffing van de ICL. Betekent grotere autonomie dan niet met name zeggenschap in de verdeling van het tekort?
Als het gaat om de ontschotting per 1 januari 2004 sluit de heer Vendrik zich kortheidshalve aan bij de opmerkingen van mevrouw Hamer net als bij de opmerkingen over het afschaffen van de compensatie voor oudere leerkrachten. Door het schrappen van de ICL wordt dit probleem eigenlijk verdubbeld voor scholen die gemiddeld veel oudere leerkrachten hebben. Hoe tijdelijk is de compensatie die de minister zich op dit punt voorstelt?
Ook deelt hij de zorgen als het gaat om de manier waarop de gelden binnen de scholen zullen worden verdeeld als zij daar zelf meer zeggenschap over hebben. Voor de besteding van budgetten zouden scholen toch met name een inhoudelijke motivatie moeten hebben, maar de vele verhalen die hem vanuit de schoolpraktijk bereiken, roepen bij hem in ieder geval twijfels op. Wat dat betreft is hij groot voorstander van professionalisering van het schoolmanagement mits dat maar ten goede komt aan de kwaliteit van het onderwijs. Schooldirecties en -besturen behoren dienend te zijn aan het onderwijsproces en niet leidend!
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap memoreert dat in het AO van 8 september jl. met name is gesproken over de uitgangspunten voor de lumpsum in het primair onderwijs. De conclusie van de meerderheid van de toen aanwezige fracties was dat deze systematiek een goede zaak voor de scholen zou zijn mits aan een aantal voorwaarden zou zijn voldaan. Die voorwaarden heeft zij daarna uitgewerkt en liggen thans voor. Als de commissie zich daarin kan vinden, zullen die de basis vormen van het wetsvoorstel waarmee invoering van de lumpsum zal worden geregeld. Eventueel nog gewenste aanpassingen zullen haars inziens wel uit de pilots naar voren komen. Daarin zal immers blijken wat in de praktijk zal werken, hoe het in de praktijk uitwerkt en waar eventueel nog vraagtekens bij kunnen worden geplaatst. Van de daarin opgedane ervaringen zal uiteraard gebruik worden gemaakt bij de inrichting van het wetsvoorstel. Zij wil in ieder geval met nadruk stellen dat het geen bezuinigingsoperatie is.
Wat haar betreft, is invoering van de lumpsum geslaagd als de autonomie op het niveau van de scholen en rondom de klas voelbaar is en leidt tot beter onderwijs. Daarom moet ook heel transparant zijn hoe het met de financiën en de verantwoording gaat en ook duidelijk is wie waarover mag beslissen.
De minister herhaalt dat het geen bezuinigingsoperatie is. In eerste instantie had zij op basis van onderzoek door TwijnstraGudde 75 mln gereserveerd voor het flankerend beleid hetgeen door het kabinet is verhoogd tot 100 mln omdat vanuit het veld signalen kwamen dat die 75 mln te weinig zouden zijn. Tot 2007 zijn die gelden als het ware geoormerkt, maar na 2007 komen ze in de lumpsum en daarmee ten goede aan het onderwijs.
Ook zij vindt het van groot belang dat de medezeggenschap goed is geregeld. Door verschillende fracties is gevraagd waarom er niet nu al enkele wijzigingen in de WMO zouden worden aangebracht waarover iedereen het eens is. Het probleem is echter dat niet iedereen het ermee eens is. Er hebben verschillende overleggen plaatsgevonden met organisaties van besturen, van management, van onderwijzend personeel en van de ouders en daarin bleek dat er tegengestelde belangen waren. Wat bijvoorbeeld door besturen als een verbetering wordt gezien, zien personeel en ouders als een verslechtering. Dat maakt het een nogal moeilijk proces. Wel zullen aanpassingen worden aangebracht die nodig zijn om de lumpsum goed in te kunnen voeren. Echter, ook daarover wordt nog overleg gevoerd. Daarbij is ook de vraag aan de orde of er ter zake van het managementstatuut sprake moet zijn van een instemmings- of een adviesrecht. Al met al vindt er in en met het onderwijs een discussie plaats over de medezeggenschap. Ook uit de pilots zullen ongetwijfeld punten komen die met de medezeggenschap te maken hebben en in het verdere traject kunnen worden gebruikt. Zij zegt toe nog voor het zomerreces met de Kamer te zullen spreken over medezeggenschap in het onderwijs in meer algemene zin. Het resultaat daarvan zal worden uitgewerkt parallel aan het invoeringstraject van de lumpsum. Vanuit de pilots heeft zij dan inmiddels al enkele best practices gekregen en zij hoopt binnenkort tot overeenstemming te komen met de besturenbonden en de AOB, die overigens voor de WOR zijn, en de organisaties van ouders en het CNV die weer tegen de WOR zijn. Het is in ieder geval van belang dat er bij elke betrokken partij voldoende draagvlak bestaat voor de voorstellen waarmee zij in de loop van het verdere traject komt.
Voor de uitwerking van de gedragscode hebben de organisaties van besturen, van management en van het personeel een gezamenlijke werkgroep ingesteld met de opdracht om met een concept te komen. Het streven is erop gericht om het tot één code te beperken, maar wel een die voldoende rekening houdt met de variëteit van de partijen. Het gemeentebestuur speelt bijvoorbeeld wel een rol in de besturen van openbare scholen en niet in die van bijzondere scholen. Natuurlijk zal er een marginale toets plaatsvinden. Zelfregulering is prima, maar moet wel voldoen aan enkele criteria, bijvoorbeeld passend bij de uitgangspunten van goed bestuur. De verhouding tussen bestuur, school en schoolleiding moet heel helder in beeld worden gebracht, ook vanwege de financiële transparantie. De positie van de ouders moet eveneens heel duidelijk zijn en eveneens moet worden aangegeven hoe de medezeggenschap wordt geregeld. Na de marginale toets vormt de code mede het kader voor het inspectietoezicht.
In antwoord op de vraag waarom niet alle scholen bestuursbekostiging krijgen, herhaalt de minister wat zij al in september heeft gezegd, namelijk dat dit zo'n 20 mln zou kosten. Bij afrekening op bestuursniveau zou de vacatureruimte op de ene school gemakkelijk op een andere kunnen worden ingezet. Haar toenmalige schatting van de kosten was gebaseerd op gegevens over het schooljaar 2001/2002. Bij de uitwerking van de pilots is echter gebleken dat de kosten voor de betrokken 25 besturen lager zouden zijn. Gegevens over het schooljaar 2002/2003 wezen erop dat de vacatureruimte wellicht afneemt. Zekerheid daarover kan echter pas worden verkregen na de afrekening over het kalenderjaar 2003 die pas medio 2004 beschikbaar zal zijn. Zij kan geen afrekening op bestuursniveau invoeren zonder de budgettaire consequenties ervan te kunnen overzien. Bovendien leidt afrekening op bestuursniveau tot verschuiving van formatieruimte tussen scholen binnen hetzelfde bestuur. Dat kan de uitkomsten voor het meetjaar van de lumpsum verstoren en daarmee ook de werking van de overgangsregeling. Vandaar de beperking tot de 25 bij de pilots betrokken scholen.
In het meetjaar worden alle herverdeeleffecten goed in kaart gebracht. Op basis van al die gegevens worden de bedragen per leerling vastgesteld. Als zich bijzondere en/of onvoorziene situaties voordoen, biedt de wet de mogelijkheid daarvoor een oplossing te vinden.
Volgens haar wordt de incidentele loonontwikkeling goed in kaart gebracht en vormt die onderwerp van overleg met de bonden over de lumpsum. Zij zal de Kamer uiteraard van de voortgang van dat overleg op de hoogte blijven houden.
Wat de kleine scholen betreft, wijst zij erop dat de toeslag voor kleine scholen blijft bestaan. Van de 100 mln voor flankerend beleid wordt ca. 25 mln toegekend als een vast bedrag per school plus een extra toeslag voor kleine scholen. De indicatoren die op dit moment de omvang van de bekostiging bepalen, worden ook gebruikt voor de berekening van de lumpsum, hetgeen tevens de herverdeeleffecten zal beperken.
Er is een instrument ontwikkeld dat kan helpen bij het zoeken naar alternatieve samenwerkingsvormen, zoals de coöperaties. Drie van de 25 scholen die aan de pilot meedoen, doen daar op dit moment al ervaring mee op. Wat dit onderdeel betreft, neemt de bewindsvrouwe aan uitvoering te hebben gegeven aan de motie van mevrouw Hamer.
Voorts merkt zij op dat het wetsvoorstel inzake de positie van de SBD in de lumpsum wellicht voor het zomerreces, maar in ieder geval direct daarna bij de Kamer zal worden ingediend. Het gaat daarbij om fasering van de invoering, het flankerend beleid en de precieze inpassing in de lumpsum. Zij herinnert eraan bij de begrotingsbehandeling te hebben gezegd dat het niet mogelijk is om zowel fasering toe te passen als extra geld beschikbaar te stellen. Het zal het een of het ander moeten zijn. Nu is ingezet op extra geld, moet haars inziens ook niet meer gedacht worden aan fasering.
Ook over de gewichtenregeling zal zij nog nader met de Kamer spreken. In het algemeen kan zij nu zeggen dat met de lumpsum de bestedingsvrijheid wordt vergroot, hetgeen zich niet helemaal verhoudt met het oormerken van gelden.
Bij de begrotingsbehandeling is zij uitgebreid ingegaan op het GOA. Daarna is zij met een hoofdlijnenbrief gekomen die zij met de commissie heeft besproken. Die werkt zij nu uit en daarbij zullen ook de nu gestelde vragen daarover worden meegenomen.
Het verheugt haar dat Kamerbreed de wens is uitgesproken om de leerlinggebonden financiering overeind te houden, omdat het inderdaad om een kwetsbare groep leerlingen gaat.
Modernisering van het participatie- en vervangingsfonds zou ook zij graag eerder zien dan pas in 2006, maar dat zou voor een groot aantal besturen nogal grote financiële gevolgen hebben. Invoering van de lumpsum zou daar niet mee moeten worden belast. Het zijn immers alle parallelle trajecten op bestuursniveau. Het streven is gericht op herziening per 1 augustus 2007, zodat het desbetreffende wetsvoorstel wel medio 2006 in het Staatsblad moet staan. Ook bij dit wetsvoorstel zullen de uitkomsten van de pilots worden betrokken.
Voorts wijst zij op het overleg dat de volgende week met de commissie zal plaatsvinden over de situatie in het speciaal onderwijs en over de persoonsgebonden budgetten.
Voor zover het op dit moment kan worden overzien, mag worden verwacht dat de vier jaar voor de overgangsregeling toereikend is. Als echter blijkt dat dit voor enkele scholen niet toereikend is – het komende schooljaar zal daar uitsluitsel over moeten geven – zou er haars inziens voor specifieke gevallen een aanvullende overgangsregeling moeten komen.
Zoals gezegd, komt de eerste rapportage over de pilots voor de zomer 2004, zodat die in ieder geval kan worden meegenomen bij de behandeling van het wetsvoorstel. De tweede rapportage is voorzien in het voorjaar van 2005. Zij heeft al met de Kamer afgesproken dat die zo nodig invloed zal hebben op de lagere regelgeving, de AMvB's. De derde rapportage komt in het voorjaar van 2006 en die zal zo nodig nog invloed kunnen hebben op de invoeringsregeling. Hiermee is het mogelijk om van elke rapportage gebruik te maken bij de verschillende onderdelen van het traject tot invoering van de lumpsum.
De uitwerkingsnotitie schetst het traject dat invoering per 1 augustus 2006 mogelijk maakt en dat op dit moment nog steeds op schema ligt. Risico's liggen in eventuele vertraging in de wetgeving en het eventueel niet op tijd gereed zijn van de benodigde systemen bij CFI. Snelle overeenstemming over de uitgangspunten is van belang, omdat pas dan kan worden begonnen met de bouw van die systemen. Uiteraard moet het mogelijk blijven om daarin kleine aanpassingen aan te brengen, bijvoorbeeld in de bedragen.
In het voortgezet onderwijs is een overgangsperiode gehanteerd van zes jaar. Bij de evaluatie van de lumpsum in 2001 hebben enkele scholen aangegeven dat door de leeftijdscorrectie oudere leraren het plannen wordt bemoeilijkt, omdat men afhankelijk is van de leeftijdsopbouw op andere scholen. In de begroting 2003 is aangekondigd dat die leeftijdscorrectie zal worden afgeschaft per 1 januari 2005 en dat dan direct een driejarige in één keer uit te keren overgangsregeling in werking zou treden voor de grootste dalers. Het formele besluit daarover moet echter nog worden genomen en dat wordt meegenomen in het wetsvoorstel dat begin maart aan de Kamer zal worden voorgelegd. Eveneens is daarin opgenomen een vaste voet voor lycea en andere kleine scholen. Gelet op de geluiden die de minister niet alleen vanuit het veld heeft vernomen, maar ook vanuit deze commissie zegt zij toe dat er direct na het krokusreces een brief zal liggen waarin zij met name op deze punten ingaat en haar uiteindelijke oordeel hierover zal geven. Zij kan er op dit moment nog geen definitief oordeel over geven. Het gaat om zo'n 80 à 90 scholen en de petitie die de commissie nog deze middag daarover heeft gekregen, heeft zij zelfs nog niet gezien.
De heer Jan de Vries (CDA) is blij met de toezegging van de minister dat zij nog voor het zomerreces met een algemene notitie over medezeggenschap komt die als basis kan dienen voor een nieuwe wetgeving die niet alleen samenhangt met de lumpsumfinanciering maar die ook wijzigingen zal invoeren waarover al langer wordt gesproken en waarover inmiddels overeenstemming met de Kamer is bereikt.
De gedragscode is onderwerp van zelfregulering, maar uiteraard binnen in het kader dat de Kamer schetst. De politiek moet voorkomen dat daaraan richting wordt gegeven, want als het veld er zelf niet uit komt, zou dat ook een signaal voor Kamer en minister moeten zijn.
Zijn fractie heeft de indruk dat de inspectie op dit moment al enigszins stuurt in het toetsingskader dat zijzelf heeft ingericht, maar nog niet door de politiek is onderschreven. Haars inziens hoort de inspectie op dit punt proportioneel en met name marginaal te toetsen.
Hij heeft begrepen dat de kleine scholen en het speciaal onderwijs ook in de nieuwe bekostigingsregels in voldoende mate tegemoet worden gekomen, dat de bestaande uitgangspunten van de bekostiging zoveel mogelijk overeind worden gehouden, ook in het flankerend beleid, en dat er als het ware een hardheidsclausule is ingebouwd als in de uitvoering blijkt dat er knelpunten optreden.
De minister zal de opvattingen van de verschillende fracties over de leeftijdscorrectie in het voortgezet onderwijs ongetwijfeld goed hebben begrepen en de CDA-fractie gaat er in ieder geval van uit dat dit zich zal vertalen in de brief die de Kamer direct na het krokusreces krijgt.
De heer De Vries herhaalt dat het proces in de richting van de lumpsum zich in een tussenfase bevindt en dat pas over een aantal jaren kan worden beoordeeld of het wel of niet is geslaagd. De politiek is verantwoordelijk om te proberen het proces nu al goed te faciliteren en de randvoorwaarden te scheppen die het de scholen mogelijk maakt om daadwerkelijk meerwaarde op schoolniveau te bereiken. Het is voor de politiek moeilijk te beoordelen in hoeverre de voorziene resultaten worden bereikt. Het is dan ook van belang om veel gewicht te hechten aan hetgeen het veld zelf in het overleg met de minister naar voren brengt. Het verheugt hem dat tot nu toe blijkt dat het veld het in grote lijnen met haar eens is over de uitgangspunten. Zijn fractie zal de verdere invulling van het proces kritisch blijven volgen en zal daarbij ongetwijfeld gesteund worden door inbreng vanuit het onderwijsveld.
De voorzitter merkt op dat mevrouw Vergeer wegens ziekte de vergadering heeft moeten verlaten.
Voor mevrouw Lambrechts (D66) gaat lumpsum niet zozeer om een politieke keuze, maar meer een praktische handreiking aan scholen die meer behoefte aan zeggenschap over eigen middelen hebben. Uiteindelijk zal dat ook de basis zijn waarop haar fractie de resultaten van de pilots zal beoordelen.
Belangrijk voor haar fractie is ook medezeggenschap voor degenen die weliswaar niet aan het stuur staan, maar toch wel invloed moeten hebben op de koers. Dan gaat het met name om de leerkrachten en de ouders. Mevrouw Lambrechts verzoekt de minister dan ook om in het voorbereidingstraject van de wetgeving inzake de medezeggenschap die leerkrachten en ouders intensief te betrekken. Dat is ook de enige manier om het draagvlak te garanderen.
Ten slotte verzoekt zij de minister in haar brief ook de voor- en nadelen van het niet door laten gaan van de leeftijdscorrectie aan te geven en tevens te schetsen wat haars inziens de beste manier zou zijn om dat te gaan regelen.
De heer Balemans (VVD) is gerustgesteld door de beantwoording van de minister en zal de discussie graag verder voeren als de desbetreffende stukken worden besproken.
Mevrouw Kraneveldt (LPF) wacht met het nadere brede overleg met de minister over medezeggenschap voor het zomerreces af.
Zelfregulering houdt in dat men op basis van vrijwilligheid probeert tot overeenstemming te komen. Zij is het ermee eens dat de overheid de kaders moet schetsen, maar zou er verder geen sturing aan willen geven. Het is nu inderdaad aan het veld om met die gedragscode te komen.
Aan het eind van haar notitie stelt de minister 270 000 euro beschikbaar voor scholen die een manager aanstellen die voor het eerst in het primair onderwijs wordt benoemd. Per school geldt een maximum van 6000 euro en qua aantal scholen een maximum van 450. Wil dat zeggen dat scholen die daarna komen er geen geld meer voor krijgen? Hoe gaat de minister overigens die 100 mln verdelen? Gaat dat op basis van grootte van scholen of is het de bedoeling die middelen gericht in te zetten, bijvoorbeeld op basis van aanvragen?
De pilots zijn bedoeld om allerlei financiële en vooral bestuurlijke instrumenten te toetsen. Mevrouw Kraneveldt blijft het jammer vinden dat tevoren geen criteria zijn bepaald op grond waarvan kan worden gezegd welk instrument wel of niet voldoet. Ook haar fractie zal daarom de evaluatie van de pilots kritisch bezien.
Mevrouw Hamer (PvdA) vindt de keuze voor al dan niet een lumpsum wel degelijk een politieke. Uiteindelijk zal voor haar fractie bepalend zijn of de bij de school betrokken partijen meer vrijheid en zeggenschap krijgen. Ook zij zal de pilots daarom kritisch blijven volgen.
Zij is weliswaar blij met de toezegging van de minister over de medezeggenschap, maar dan moet zij wel komen met enkele stevige voorstellen op dit punt waarmee recht wordt gedaan aan de positie van zowel de ouders als de leerkrachten, rekening houdend met de soms tegengestelde belangen.
De minister zei dat het geen bezuinigingsoperatie was, maar dat heeft ook niemand beweerd. Wel moet er rekening mee worden gehouden dat er toch een pakket aan bezuinigingen ligt, waardoor er op sommige punten toch problemen ontstaan, bijvoorbeeld op het punt van onderwijsachterstanden, ID-banen, enz.
Als het gaat om de leeftijdstoeslag is zij ietwat teleurgesteld over het antwoord van de minister. Er liggen brieven van scholen hierover, de commissie heeft de minister verzocht om daarop voor dit overleg te reageren, dat heeft zij gedaan, maar die geeft daar in feite geen antwoord op. Ook in dit overleg doet de minister daar geen uitspraak over. Dat is het goed recht van de minister, maar dan is het ook haar recht om de Kamer op dit punt een uitspraak voor te leggen.
Ten slotte zegt zij blij te zijn met de wijze waarop de minister uitvoering wil geven aan de motie over de kleine scholen. Ook de voortgang op dit punt zal zij met grote belangstelling blijven volgen.
De heer Vendrik (GroenLinks) is ervan overtuigd dat in ieder geval het onderwijsveld de Kamer zal meedelen of de verwachting dat er meer zeggenschap en vrijheid op schoolniveau zal komen wel of niet is uitgekomen.
Hij is het niet eens met de minister dat de uitkomsten van de pilots geen reden meer kunnen zijn om de operatie af te blazen. Hij is in ieder geval niet bereid om die uitspraak nu al te doen en houdt zich dan ook het recht voor om op basis van de resultaten een uiteindelijke beslissing over de lumpsum te nemen.
Hij heeft begrepen dat van de 100 mln die de minister reserveert voor versterking van bestuur en management ten minste 25 mln naar de kleine scholen gaat via een verhoogde vaste voet, maar dat die scholen vervolgens weer vrij zijn in de besteding daarvan.
Het is hem ook opgevallen dat de minister zei dat leerlinggebonden financiering geoormerkt blijft – waarmee hij het overigens eens is – maar dat bijvoorbeeld de achterstandsbudgetten uiteindelijk onderdeel van de lumpsum zullen gaan uitmaken. Wat is daar de ratio van?
Ten slotte merkt hij op niet gezegd te hebben dat deze operatie een dekmantel zou zijn voor bezuinigingen, maar wel dat de combinatie van deze nieuwe financieringssystematiek en specifieke bezuinigingen binnen het onderwijsbudget ongetwijfeld problemen zal geven.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap merkt op dat in het hoofdlijnenakkoord de bundeling en overheveling van de achterstandsgelden is afgesproken en dat de hoofdlijnenbrief die zij op 31 oktober 2003 daarover heeft gestuurd afgelopen december met de Kamer is besproken en toen is afgesproken op welke manier dat zou gebeuren. Zij heeft toegezegd in juli te komen met een uitwerking van die hoofdlijnenbrief. In die aanpak maken de GOA-middelen conform de afspraken met de Kamer geen onderdeel uit van de lumpsum. Er zijn met de Kamer ook afspraken gemaakt over de gewichtenregeling. Ook op dat punt heeft zij toegezegd in juli met een uitwerking daarvan te komen. Afgesproken is om die in het kader van de bundeling van regelingen en overheveling in de lumpsum op te nemen.
In de richting van mevrouw Hamer heeft zij al aangegeven dat scholen hadden kunnen weten dat die leeftijdscorrectie zou verdwijnen, toegegeven dat er nog wel een probleem is met de grote dalers in de bekostiging en gezegd dat hoewel het de bedoeling is om de regeling per 1 januari 2005 te stoppen, scholen met dergelijke problemen voor drie jaar een extra compensatie krijgen die in een keer wordt uitgekeerd. Al deze aspecten maken onderdeel uit van het wetsvoorstel dat de Kamer binnenkort krijgt. Dat bevat zo'n acht voorstellen ter vereenvoudiging, waaronder die ter zake van de leeftijdscorrectie. Omdat haar ook is gevraagd nog eens de voor- en nadelen van de leeftijdscorrectie op een rij te zetten en nogmaals aan te geven hoe het zit met die vaste voet, heeft zij nog toegezegd om daarover een brief te schrijven voordat het wetsvoorstel aan de Kamer wordt voorgelegd en die de Kamer direct na of aan het eind van het krokusreces zal bereiken. Zij heeft goed begrepen dat de commissie in de tussenliggende periode tot aan de wetsbehandeling nog nadere informatie wil en die zal dan ook worden gegeven. In eerste termijn heeft zij eveneens aangegeven op welk moment gebruik kan worden gemaakt van de ervaringen die met de pilots zijn opgedaan.
Zij wijst mevrouw Kraneveldt op het financiële kader in de uitwerkingsnotitie, waaruit blijkt dat een deel van die 100 mln, namelijk 270 000 euro voor nieuwe managers met name zijn bedoeld als scholingsgelden. Die regeling loopt vijf jaar en per jaar is er ruimte voor zo'n 450 deelnemers. In totaal kunnen er dus zo'n 2250 beginnende directeuren ervoor in aanmerking komen en dat lijkt haar meer dan voldoende.
Bij de voorbereiding van de voorstellen over medezeggenschap zullen betrokken partijen natuurlijk nauw worden betrokken. De notitie die de Kamer voor de zomer zal bereiken en die als basis zal dienen voor nieuwe wetgeving, zal volgens haar ook richtinggevend moeten zijn. Het is haar verantwoordelijkheid om daarin de opvattingen van alle partijen mee te nemen en te wegen.
De gedragscode is inderdaad een vorm van zelfregulering maar binnen een wettelijk kader en zal ook invloed hebben op de werkzaamheden van de inspectie. In de loop van het proces naar invoering van de lumpsum zal ook met de inspectie moeten worden bezien welke gevolgen dat heeft voor haar taak, maar ook daarop zal zij nog terugkomen.
Die zgn. hardheidsclausule voor kleine scholen en het speciaal onderwijs zal in de wet moeten worden geregeld. Zij heeft aangegeven dat er voor haar in ieder geval een mogelijkheid moet bestaan om iets aan onverhoopte rare en/of nare situaties te doen.
Ten slotte merkt zij op dat dit debat inderdaad een debat is over een tussenstand op weg naar een andere bekostiging van het primair onderwijs. Zij heeft brede steun gevoeld om dit traject voort te zetten en stelt zich voor het desbetreffende wetsvoorstel na de zomer in te dienen, waarin de eerste evaluatie van de pilots zal zijn meegenomen en dat tegelijkertijd wordt gestart met de wijziging in de uitvoeringssystemen van CFI, zodat ook daarmee op tijd wordt begonnen.
De voorzitter merkt op dat de minister heeft toegezegd om voor het einde of direct na het voorjaarsreces met een brief te komen over de voor- en nadelen van de leeftijdscorrectie en de vaste voet en voor het zomerreces met een notitie over medezeggenschap.
Samenstelling:
Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Karimi (GroenLinks), Van Bommel (SP), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (ChristenUnie), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA) en Visser (VVD).
Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Van der Laan (D66), Boelhouwer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Lazrak (Groep-Lazrak), Tonkens (GroenLinks), Van Oerle-van der Horst (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA) en De Grave (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29399-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.