Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 september 2019
Tijdens de regeling van werkzaamheden van vandaag (Handelingen II 2019/20, nr. 5,
Regeling van Werkzaamheden) heeft uw Kamer om een reactie gevraagd op berichtgeving
in de media omtrent de toelating van de Stint.1 Hierbij treft u een reactie op deze berichtgeving.
Over de gang van zaken rondom de keuring heb ik uw Kamer geïnformeerd bij de beantwoording
van schriftelijke vragen van uw Kamer op 18 januari 2019 en in het debat van 22 januari
jl. met uw Kamer.2 Toen is gemeld dat de Stint niet voldoet aan de eis voor remvertraging van 4m/s2
wanneer deze op zichzelf wordt beoordeeld, los van de voorgeschreven wijze van keuren.
Verder is toegelicht op welke wijze de RDW destijds de remweg heeft beoordeeld en
is daarover geconcludeerd dat de formulering van de wijze van keuren eenduidiger had
gemoeten.
Na de brief van 11 april 2011 aan de RDW is de wijze van keuren aangepast. Dat heeft
vervolgens geleid tot de omschrijving van de wijze van keuren zoals die is gepubliceerd
op 19 oktober 2011 en in werking is getreden op 1 januari 2012. De publicatie van
de definitieve permanente eisen en de inwerkingtreding ervan heeft plaatsgevonden
nadat de Stint is beoordeeld op 20 september 2011. Staande praktijk is dat de RDW
bij beoordelingen het op dat moment geldende kader hanteert. Het is niet gelukt te
achterhalen of destijds overwogen is om bij de beoordeling van de Stint te anticiperen
op deze latere aanpassingen in de wijze van keuren.
Zoals ik in januari jl. aan uw Kamer heb geschreven, ga ik ervan uit dat de Onderzoeksraad
voor de Veiligheid bovenstaand punt betrekt bij hun onderzoek naar de wijze waarop
bijzondere voertuigen tot de openbare weg worden toegelaten. Ik ben nog in afwachting
van dit onderzoek.
In de berichtgeving wordt verwezen naar het ontbreken van de bijlagen bij twee brieven
die als bijlage bij de beantwoording van schriftelijke Kamervragen van 18 oktober
20183 zijn gedeeld met uw Kamer. Het betreft de bijlage bij de brief van 11 april 20114 en de brief van 27 april 2011.5 U treft beide bijlagen bij deze Kamerbrief6. Beide documenten zijn destijds over het hoofd gezien in de veelheid aan documenten.
Nadat hierom is verzocht door RTL Nieuws, zijn beide bijlagen op 4 september 2019
verstrekt aan dit nieuwsmedium. Aangezien uw Kamer over de strekking van beide stukken
al was geïnformeerd, werd er geen directe aanleiding gezien om deze bijlagen op dat
moment separaat aan uw Kamer te verstrekken.
De bijlagen betreffen de concepteisen die in 2011 zijn gebruikt om de Stint te beoordelen
en het format dat de RDW zou hanteren om te rapporteren over de beoordeling van deze
concepteisen. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd bij de beantwoording van de
schriftelijke Kamervragen van 18 oktober 2018. Zoals aan uw Kamer toen is geschreven
in antwoord op vraag 30 is in 2011 een procedure ontwikkeld voor de aanvraag van bijzondere
bromfietsen. Om een oordeel te kunnen vormen over de veiligheid moet worden aangetoond
dat de desbetreffende bijzondere bromfietsen voldoen aan een aantal technische eisen
en dat ze veilig gebruikt kunnen worden in het verkeer. Deze concepteisen zijn in
2012 juridisch verankerd in de Regeling voertuigen als permanente eisen aan de aangewezen
bijzondere bromfietsen, en de wijze van keuren.
Tot slot het volgende in relatie tot het intrekkingsbesluit. Uw Kamer is geïnformeerd
over het besluit om de aanwijzing van de Stint als bijzondere bromfiets formeel in
te trekken. Het besluit zelf is gericht aan de fabrikant als belanghebbende. Daarmee
ligt het niet in de rede dit op eigen initiatief openbaar te maken.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga