Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 augustus 2019
Bij meerdere gelegenheden heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop ik het
toezicht op bijzondere bromfietsen wil vorm geven voor de korte en langere termijn,
onder meer in brieven aan uw Kamer van 26 februari 20191 en 10 april 20192. In de brief van 26 februari heb ik uw Kamer gemeld dat ik voor de lange termijn
denk aan de aanwijzing van een markttoezichthouder, zoals voor EU-typegoedgekeurde
voertuigen. Dit zou een aanpassing van wet- en regelgeving vereisen en daarmee nog
circa 2 jaar op zich laten wachten. Daarom werd de mogelijkheid bezien of een vorm
van markttoezicht sneller geregeld kon worden op basis van de machinerichtlijn. De
Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is gevraagd om samen met de Nationale Voedsel-
en Warenautoriteit (NVWA), de Inspectie SZW en de Dienst Wegverkeer (RDW) te kijken
of dit toezicht onder de machinerichtlijn3 mogelijk is. Op 10 april heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van dit traject
en gemeld dat eerst een verduidelijking van de Europese Commissie nodig was over de
juridische reikwijdte van de Europese en nationale voertuigregelgeving in relatie
tot de machinerichtlijn. Deze verduidelijking heb ik gevraagd en de Europese Commissie
heeft hierover het volgende geschreven:
«Eén deel van de analyse betreft de toepassing van technische voorschriften voor voertuigen
en de keuze om Light Electric Vehicles al dan niet op te nemen in de bestaande EU
wetgeving. Zoals u zegt, zijn deze voertuigen op dit ogenblik uitgesloten van het
typegoedkeuringskader voor voertuigen van categorie L. Ze vallen onder het toepassingsgebied
van de machinerichtlijn, hoewel deze richtlijn niet bedoeld is om risico’s ten gevolge
van gebruik op de weg aan te pakken.
Een ander deel heeft betrekking op de verkeersregels voor veilig gebruik van deze
voertuigen, hetgeen een nationale bevoegdheid is. De autoriteiten van de lidstaten
kunnen dus maatregelen nemen die zijn aangepast aan hun specifieke verkeersomstandigheden.
De Commissie onderzoekt of en hoe zij kan bijdragen tot grotere harmonisatie op dit
gebied.»
In vergelijking met de duur van een wetstraject lijkt daarmee het voortvarender kunnen
organiseren van marktoezicht op bijzondere bromfietsen toch mogelijk. De machinerichtlijn
is immers al geïmplementeerd in de Warenwet en onderliggende regelgeving, waaronder
het Warenwetbesluit machines. Die voorschriften betreffen mede markttoezicht, waar
bijzondere bromfietsen met de toepasselijkheid van de machinerichtlijn ook onder vallen.
De NVWA ziet toe op naleving van de voorschriften die naar aanleiding van de Warenwet
worden gesteld. De Inspectie SZW ziet toe op de naleving van de voorschriften die
naar aanleiding van de Warenwet worden gesteld, voor zover het beroepsmatige toepassing
betreft en ziet daarnaast toe op het gebruik van alle machines die worden gebruikt
als arbeidsmiddel.
Het toezicht van de NVWA en de Inspectie SZW heeft vanzelfsprekend alleen betrekking
op de aspecten van de Warenwet en wat die laatste betreft op de Arbeidsomstandighedenwet
en de daarop gebaseerde regelgeving. Dit ziet niet op de aanvullende eisen uit de
Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen ten behoeve van een veilige toelating
tot de openbare weg. Dat laatste ligt bij de RDW in die zin dat de RDW op verzoek
van het ministerie een aangeboden voertuig beoordeelt in het kader van een aanvraag
tot aanwijzing als bijzondere bromfiets en toezicht houdt op de conformiteit van productie.
Daarnaast krijgt de ILT een onderzoekstaak zoals beschreven in mijn brief van 10 april
jl. (Kamerstuk 29 398, nr. 680) Nu de Europese Commissie heeft verduidelijkt dat de machinerichtlijn van toepassing
is op bijzondere bromfietsen, betekent dit dat, nadat de fabrikant heeft verklaard
dat het aangeboden voertuig voldoet aan deze richtlijn, de aanwijzing van bijzondere
bromfietsen kan plaatsvinden. In dat licht zijn de NVWA en de inspectie SZW uitgenodigd
aan te sluiten bij het beoordelingstraject van de nieuwe Stint. Daarnaast gaat de
ILT met de toezichthouders verder in gesprek over de invulling van de toezichtstaken
op de langere termijn en de coördinatie hierop. Over de uitkomsten hiervan zal ik
uw Kamer later informeren.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga