nr. 13
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 12 oktober 2005
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel C, wordt artikel 1b als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Het is verboden, onverminderd artikel
40» vervangen door «Tenzij een bouwvergunning als bedoeld in artikel
40 het uitdrukkelijk toestaat, is het verboden» en wordt «tenzij
daarbij wordt voldaan» telkens vervangen door: voor zover daarbij niet
wordt voldaan.
2. In het derde lid wordt «Het is verboden, onverminderd artikel
40,» vervangen door: Tenzij een bouwvergunning als bedoeld in artikel
40 het uitdrukkelijk toestaat, is het verboden.
B
In artikel I, onderdeel F, wordt artikel 7b als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Het is verboden, onverminderd artikel
40, te bouwen» vervangen door «Tenzij een bouwvergunning als bedoeld
in artikel 40 het uitdrukkelijk toestaat, is het verboden te bouwen»
en wordt «tenzij daarbij wordt voldaan» vervangen door: voor zover
daarbij niet wordt voldaan.
2. In het vierde lid wordt «Het is verboden, onverminderd artikel
40,» vervangen door: Tenzij een bouwvergunning als bedoeld in artikel
40 het uitdrukkelijk toestaat, is het verboden.
C
In artikel I, onderdeel L, wordt na artikel 14 een artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel 14a
Degene, tot wie een besluit als bedoeld in artikel 13, 13a of 14,
eerste lid, is gericht, of zijn rechtsopvolger en iedere verdere rechtsopvolger,
is verplicht daaraan te voldoen.
D
In artikel III, onderdeel 3, wordt «13, 13a, 14, eerste lid»
vervangen door: 14a, 16.
Toelichting
Algemeen
Met deze vierde nota van wijziging worden in het wetsvoorstel enkele noodzakelijke
technische verbeteringen aangebracht. De wijzigingen doen niet af aan de strekking
van het wetsvoorstel, zoals dat na de derde nota van wijziging is komen te
luiden.
Onderdelen A en B
Deze onderdelen hebben betrekking op de voorgestelde artikelen 1b, eerste
en derde lid, en 7b, eerste en vierde lid, van de Woningwet. Met de voorgestelde
wijzigingen wordt beoogd beter tot uitdrukking te brengen dat het verbod van
artikel 40 van de Woningwet prevaleert boven de in de artikelen 1b, eerste
en derde lid, en 7b, eerste en vierde lid, gestelde verboden, indien er sprake
is van een bouwvergunning die met de in die artikelleden genoemde voorschriften
conflicteert. Aanvankelijk is met dat doel in de tweede nota van wijziging
de zinsnede «onverminderd artikel 40» in de artikelen 1b, eerste
en derde lid, en 7b, eerste en vierde lid, opgenomen, maar bij nader inzien
is gebleken dat hiermee voor de hiervoor bedoelde conflictsituatie onvoldoende
in de beoogde rangorde tussen de verschillende verboden wordt voorzien.
Met de thans gekozen formulering wordt tot uitdrukking gebracht dat indien
er wordt gebouwd met een bouwvergunning die uitdrukkelijk toestaat dat wordt
gebouwd in afwijking van de voorschriften, bedoeld in artikel 1b, eerste lid,
dan wel artikel 7b, eerste en derde lid – in zo'n geval is de bouwvergunning
dus feitelijk in strijd met artikel 44, eerste lid, onderdeel a of b, verleend –
de bouwvergunning voorgaat. De in de artikelen 1b, eerste en derde lid, en
7b, eerste en vierde lid, gestelde verboden treden dan als het ware terug.
Een bouwvergunning voorziet uitdrukkelijk in afwijking van voorschriften indien
die afwijking blijkt uit gegevens en bescheiden bij de aanvraag, uit de tekening,
dan wel uit voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden.
Onderdelen C en D
De bij onderdeel C voorgestelde wijziging betreft een nieuw artikel 14a
dat aan het wetsvoorstel is toegevoegd. Onderdeel D betreft een wijziging
van artikel III, onderdeel 3, van het wetsvoorstel. Deze wijzigingen hangen
in sterke mate met elkaar samen.
Artikel III van het wetsvoorstel wijzigt de Wet op de economische delicten.
Aanvankelijk bevatte de opsomming in onderdeel 3 van dit artikel onder meer
de artikelen 13, 13a en 14, eerste lid. Anders dan de overige artikelen die
in deze opsomming worden genoemd, bevatten deze artikelen echter geen rechtstreeks
tot de burger gericht verbod of gebod. De artikelen 13, 13a en 14, eerste
lid, geven uitsluitend aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een
besluit te nemen waarbij zij de verplichting kunnen opleggen om bepaalde voorzieningen
te treffen of om een gebouw in gebruik of beheer te geven aan
een derde. De verplichting om aan een dergelijke verplichting te voldoen,
is niet als zodanig in de wet vastgelegd. Een dergelijke wettelijke verplichting
is essentieel om het niet voldoen aan een besluit als bedoeld in artikel 13,
13a of 14, eerste lid, strafbaar te kunnen stellen. Met het voorgestelde
artikel 14a van de Woningwet wordt alsnog in een dergelijke verplichting voorzien.
Hierbij is aansluiting gezocht bij artikel 21, eerste lid, van de Woningwet,
dat een vergelijkbare verplichting bevat. Artikel 21 vervalt ingevolge het
wetsvoorstel.
In verband met de toevoeging van artikel 14a (nieuw) is in artikel III,
onderdeel 3, van het wetsvoorstel de verwijzing naar de artikelen 13, 13a
en 14, eerste lid, vervangen door een verwijzing naar artikel 14a. Tevens
is in dit artikelonderdeel thans ook een verwijzing naar artikel 16 van de
Woningwet opgenomen, hetgeen abusievelijk nog niet eerder heeft plaatsgehad.
De Minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
S. M. Dekker