Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 november 2019
Mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kom ik hierbij
tegemoet aan het verzoek van lid Van Brenk (50PLUS), gedaan tijdens de regeling van
werkzaamheden van 13 november 2019 (Handelingen II 2019/20, nr. 23, Regeling van werkzaamheden),
om een brief over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Ouderdomsregelingen ontleed»
(Kamerstuk 29 389, nr. 97).
Ik constateer dat de Algemene Rekenkamer positief oordeelt over de uitvoering van
de ouderdomsregelingen door de SVB. De Algemene Rekenkamer acht de uitvoering van
de ouderdomsregelingen door de SVB doelmatig. De Algemene Rekenkamer noemt dat een
positieve bevinding, gezien de uitgaven die hiermee gemoeid zijn: in 2018 bedroegen
de uitkeringslasten ruim € 38 miljard. Ook de uitvoering van de AIO en OBR acht de
Algemene Rekenkamer doelmatig. De uitvoering van deze regelingen brengt, in vergelijking
met die van de AOW, wel relatief hoge kosten met zich mee. De Algemene Rekenkamer
wijst daarbij op de toetredingseisen van de AIO en OBR en de extra werkzaamheden voor
de SVB die dit vereist. Ook heeft de Algemene Rekenkamer in de kwaliteit van de uitvoering
van de AOW (inclusief IO-AOW), AIO en OBR geen bijzonderheden vastgesteld. Zo ontvangen
de meeste mensen het AOW-pensioen (inclusief IO-AOW), AIO en OBR op tijd. De Algemene
Rekenkamer ziet wel mogelijkheden om het niet-gebruik van de AIO doelmatiger en doeltreffender
terug te dringen. Daar ga ik hieronder verder op in.
Ik wil benadrukken dat ik het door de Algemene Rekenkamer gemeten niet-gebruik van
de AIO fors en onwenselijk vind. Ik vind het belangrijk dat mensen die daar recht
op hebben, een beroep op de AIO doen en niet onder het sociaal minimum komen. Het
gaat om een kwetsbare groep ouderen. Dat is ook de achtergrond waartegen ik de bestuurlijke
reactie op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer heb gegeven.
In mijn bestuurlijke reactie heb ik gereageerd op de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer
om te onderzoeken onder welke condities kan worden voldaan aan de privacywetgeving
om gegevensuitwisseling met het UWV mogelijk te maken. Ik heb aangegeven die aanbeveling
in aangepaste vorm over te nemen. Ik vind het belangrijk om het niet-gebruik van de
AIO terug te dringen, maar dat betekent niet dat zonder meer alle middelen, en meer
specifiek vormen van bestandsvergelijking, passend zijn.
Het uitgangspunt van de meeste van onze regelingen in het socialezekerheidsstelsel
is dat een burger zelf een aanvraag moet doen om in aanmerking te komen voor een regeling.
Dit is ook het geval voor de AIO. Alleen in gevallen waarin met een proportionele
bestandvergelijking betere dienstverlening kan plaatsvinden (zoals nu bijvoorbeeld
bij de kinderbijslag of de AOW het geval is) verwerkt de overheid persoonsgegevens
vóórdat er door een burger een aanvraag wordt gedaan.
Een bestandsvergelijking moet voldoen aan de vereisten opgenomen in de Algemene Verordening
Gegevensbescherming. Dat betekent dat er een wettelijke grondslag moet zijn voor deze
verwerking en er voldaan moet zijn aan principes zoals doelbinding, transparantie,
noodzakelijkheid en proportionaliteit. Ook mag hetzelfde doel niet bereikt kunnen
worden met een minder grote inbreuk op de privacy (subsidiariteit). Alle personen
waarvan de gegevens opgevraagd worden, moeten hierover geïnformeerd worden.
Ik heb daarom aangegeven de aanbeveling van de Rekenkamer breder in te willen vullen
door samen met de SVB te bekijken wat mogelijk en effectief is om onbedoeld niet-gebruik
tegen te gaan. Indien we samen met de SVB concrete mogelijkheden zien om een gegevensuitwisseling
op een proportionele manier binnen het kader van het privacyrecht vorm te geven – bijvoorbeeld
met behulp van technische toepassingen waarbij gegevens gepseudonimiseerd verwerkt
worden of op basis van een experiment – dan zal ik de SVB vragen een uitgewerkt voorstel
(getoetst door de Functionarissen Gegevensbescherming) ter advies voor te leggen aan
de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Mocht mede hieruit naar voren komen dat de juridische
grondslag de enige belemmering is, dan zal ik mij inzetten voor de wettelijke verankering
daarvan. Tegelijkertijd blijf ik samen met de SVB naar andere wegen zoeken om niet-gebruik
van de AIO terug te dringen. In dit verband heb ik in het algemeen overleg over pensioenonderwerpen
op 16 oktober toegezegd om de Kamer te informeren over een met de G4-gemeenten afgestemde
aanpak. Hierover ben ik met de SVB, gemeenten en andere organisaties in gesprek. Ik
zeg u toe om uw Kamer via de stand van de uitvoering periodiek op de hoogte te houden
over de voortgang van de activiteiten om het niet-gebruik van de AIO te beperken.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees