29 388
Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs

nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 januari 2009

Tijdens het algemeen overleg van 5 juni 2008 hebben wij gesproken over de experimenten in het hoger onderwijs met selectie en collegegeldverhoging (Kamerstukken II 2007/08, 29 388/31 288, nr. 16). Deze experimenten zijn begeleid en geëvalueerd door de Commissie «Ruim baan voor talent». De commissie heeft hierover gerapporteerd in «Wegen voor Talent» (Kamerstukken II 2007/08, 29 388, nr. 14).

In het overleg hebben we onder meer gesproken over opleidingen met «residentieel, intensief en kleinschalig» onderwijs. In mijn beleidsreactie (Kamerstukken II 2007/08 29 388, nr. 15) heb ik aangegeven dat dit soort specifieke opleidingen tot de uitzonderingen behoren waarbij selectie aan de poort tot een betere matching van student en studie kan leiden. Ik heb voorgesteld bij deze opleidingen ruimte te bieden voor selectie aan de poort. Ook heb ik voorgesteld ruimte te bieden voor collegegeldverhoging om het dure onderwijsconcept te financieren.

In deze brief informeer ik u over de criteria voor opleidingen met «residentieel, intensief en kleinschalig» onderwijs. Verschillende Kamerleden hebben tijdens het overleg daarnaar gevraagd.

Tevens informeer ik u over mijn visie op de planning van de wet- en regelgeving naar aanleiding van mijn beleidsreactie op «Wegen voor Talent». Ik heb deze planning aangekondigd in mijn brief over de stand van zaken toezeggingen hoger onderwijs (Kamerstukken II 2008/09, 31 288, nr. 40).

Criteria voor opleidingen met «residentieel, intensief en kleinschalig» onderwijs

Ik heb de NVAO om advies gevraagd over de te hanteren criteria. Haar advies, dat is gegoten in de vorm van een beoordelingskader, heb ik bijgevoegd.1

Ik kan mij in het algemeen vinden in het uitgangspunt dat de NVAO voorstelt voor opleidingen met residentieel, intensief en kleinschalig onderwijs. De NVAO gaat ervan uit dat voor dit type opleidingen kenmerkend is dat de leerdoelen worden bereikt in een onlosmakelijke samenhang tussen curriculum en sociale context. De inhoud van het programma zorgt in een onlosmakelijke samenhang met relevante extra-curriculaire activiteiten voor het niveau en de verbreding zoals geformuleerd in de leerdoelen. Dit uitgangspunt is streng. Niet veel opleidingen zullen eraan voldoen, maar er wordt evenmin een specifiek type opleiding bij voorbaat uitgesloten. Dit lijkt mij terecht. Zowel opleidingen bij universiteiten als bij hogescholen zouden aan dit uitgangspunt kunnen voldoen. Evenzo zouden zowel brede bacheloropleidingen (bijvoorbeeld liberal arts) als beroepsgerichte opleidingen aan het uitgangspunt kunnen voldoen.

Ook kan ik me in het algemeen vinden in de criteria die de NVAO voorstelt. Ik heb wel een aantal opmerkingen en nuanceringen.

Ik merk op dat het beoordelingskader van de NVAO een aantal criteria bevat die per opleiding vastgesteld moeten worden, zoals «een hoog aantal contacturen» (facet 2.7), «prestigieuze vervolgopleidingen en/of functies» (facet 6.1), «het onderwijsrendement» (facet 6.2). Dit zijn criteria die bij uitstek door deskundigen gehanteerd kunnen worden, uitgaande van de context van de specifieke opleiding. Wat voor de ene opleiding als een hoog aantal contacturen geldt, kan voor een andere opleiding niet passend zijn. Voor deze facetten zullen dus geen absolute normen gesteld kunnen worden.

Bij enkele criteria zou ik wat nuanceringen willen aanbrengen. De NVAO stelt voor dat de selectie gericht is op instroom van een internationale groep studenten (facet 2.5). Ik stel me voor dat de selectie gericht is op een geschikte groep studenten. Dat kan een internationale groep studenten zijn, maar er moet ook ruimte zijn voor beredeneerde afwijkingen. Hetzelfde geldt voor het criterium van een eigen gebouw (facet 4.1). Daarbij kan ik me voorstellen dat het ook kan gaan om een deel van een gebouw. Belangrijk is dat het gaat om een herkenbare omgeving specifiek voor de betreffende opleiding, inclusief alle daarbij behorende onderwijsfaciliteiten zoals onderwijsruimtes, docentenruimtes en bibliotheek.

Tenslotte merk ik op dat het hier gaat om criteria voor bestaande opleidingen. Voor nieuwe opleidingen zou een aangepast kader moeten gelden. Criteria die betrekking hebben op resultaten van de opleiding kunnen dan immers nog niet gehanteerd worden.

Hiermee heb ik aangegeven aan welke criteria ik denk om te bepalen of opleidingen voldoen aan de eisen die gesteld worden aan residentieel, kleinschalig en intensief onderwijs. In het wetsvoorstel zal ik met het advies van de NVAO als uitgangspunt nader invulling geven aan de voorwaarden voor residentieel, kleinschalig en intensief onderwijs, de procedure uitwerken waarmee bepaald wordt of een opleiding voldoet aan de criteria en dus mag selecteren en collegegeld verhogen. Daarnaast zal ik bezien welke rol de NVAO hierbij eventueel kan vervullen.

Planning wet- en regelgeving naar aanleiding van de beleidsreactie op «Wegen voor Talent»

Naast bovenstaand onderwerp informeer ik u over de planning van het geheel aan maatregelen die voortvloeien uit mijn beleidsreactie op «Wegen voor Talent». Ik ben voornemens het volgende bij u in te dienen:

– Een algemene maatregel van bestuur op grond van de experimenteerbepaling in het wetsvoorstel «Versterking besturing» (Kamerstukken II 2008/09, 31 821, nr. 2). De algemene maatregel van bestuur zal ik bij u en de Eerste Kamer via de voorhangprocedure aanhangig maken nadat het wetsvoorstel «Versterking besturing» voor behandeling naar de Eerste Kamer is gezonden. In de algemene maatregel van bestuur zullen experimenten met selectie en collegegeldverhoging worden geregeld. Deze experimenten worden uitgevoerd in het kader van het Sirius Programma (www.siriusprogramma.nl). Het Sirius Programma wordt gefinancierd uit het Fonds Structuurversterking en is gericht op excellentie in het hoger onderwijs. Het eerste deel is gericht op bacheloropleidingen. Het tweede deel moet nog starten, en zal betrekking hebben op masteropleidingen.

– Naar verwachting eind dit jaar een wetsvoorstel. In de planning ga ik ervan uit dat opleidingen vanaf het studiejaar 2011/2012 gebruik kunnen maken van de nieuwe mogelijkheden voor selectie en collegegeldverhoging en van de uitbreiding van de mogelijkheden voor decentrale selectie (studenten die een 8 of hoger behalen voor hun eindexamen worden toegelaten; de plaatsen die overblijven mogen door de instelling zelf worden verdeeld), rekening houdend met tijdige voorlichting aan studenten.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven