29 383
Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving

nr. 99
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 april 2008

Hierbij doe ik u, mede namens de minister van VROM en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat de antwoorden toekomen op de vragen over lekke gemeentelijke rioleringen en de funderingsproblemen die dit mogelijk tot gevolg heeft, gesteld door het lid Vietsch tijdens het AO Herijking VROM-regelgeving op 31 januari 2008 (Kamerstuk 29 383, nr. 89).

Vraag

De vraag van mw. Vietsch (CDA) luidde: «Het besluit maakt gewag van lekke gemeentelijk rioleringen, wat leidt tot het weglopen van vervuild water en een verlaagde waterstand. Staat de minister nog steeds positief tegenover het idee van de CDA-fractie om bewoners te steunen bij het aansprakelijk stellen van de gemeenten voor het verzakken van funderingen vanwege de verlaagde grondwaterstand? En wat gaat de minister hieraan doen?»

Met «het besluit» verwees mw. Vietsch naar het activiteitenbesluit. Wat dat betreft is er wellicht sprake van een misverstand. Het activiteitenbesluit heeft geen betrekking op vervanging en onderhoud van gemeentelijke rioleringen en behandelt de problematiek van eventuele lekkage daarvan ook niet.

In de afgelopen periode is de problematiek van het verzakken van funderingen in relatie tot de verlaagde grondwaterstand verschillende keren in uw Kamer aan de orde geweest, in het kader van een schriftelijk of mondeling overleg. Ik verwijs bijvoorbeeld naar een uitgebreid antwoord van de minister van VROM op schriftelijke vragen van de vaste commissie voor VROM in mei 2006. Daarin is onder andere in algemene zin ingegaan op de aansprakelijkheid in relatie tot grondwaterbeheer: «Het is de verantwoordelijkheid van een woningeigenaar om zijn perceel en gebouwde eigendom in goede staat te hebben en te behouden en zelf te zorgen voor een goede ontwatering en afwatering van zijn perceel. Waar de eigenaar van mening is dat hij door een beslissing over een peilbesluit van het waterschap schade ondervindt, kan hij naar de bestuursrechter. Waar hij de oorzaak van schade meent te kunnen vinden in de uitvoering door de gemeente van de rioleringszorg, kan hij naar de bestuursrechter en de burgerlijke rechter. Als de oorzaak van de schade gelegen is in een grondwateronttrekking waarvoor door de provincie een vergunning is verleend, kan via de burgerlijke rechter de vergunninghouder worden aangesproken. Als de eigenaar van mening is dat de schade het gevolg is van een gebrekkige uitvoering van de funderingswerkzaamheden kan hij de bouwer aanspreken».

Ten opzichte van het in het verleden gevoerde schriftelijk en mondeling overleg vormt de inwerkingtreding per 1 januari 2008 van de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken een nieuw feit. Ik zal in het navolgende ingaan op de vraag welke veranderingen dit voor de problematiek met zich mee brengt, en daarbij met name ingaan op de positie van de woningeigenaren.

Wat betreft de wettelijke verankering van taken die de gemeente op het gebied van riolering en grondwater heeft zijn met name twee wettelijke zorgplichten van belang:

1) de gemeentelijke zorgplicht voor aanleg en beheer van vuilwaterriolering, die in artikel 10.33 van de Wet milieubeheer is verwoord. Deze zorgplicht is met inwerkingtreding van de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken verduidelijkt. Artikel 2 van de ministeriele regeling Regels over het ontwerpen, bouwen, aanpassen en onderhouden van openbare riolen (Staatscourant 1996, nr. 43) gaat nader in op de wijze waarop een openbare riool moet zijn gebouwd en onderhouden. Het artikel bepaalt ondermeer dat: «een openbaar riool zodanig is gebouwd en zodanig wordt onderhouden dat lekkage zoveel als mogelijk wordt voorkomen». De toelichting van de regeling geeft daarbij aan dat de formulering «zoveel als mogelijk» betrekking heeft op technische en financiële beperkingen.

2) de gemeentelijke grondwaterzorgplicht die via de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken in artikel 9b van de Wet op de waterhuishouding is opgenomen en die per 1 januari 2008 in werking is getreden. De zorgplicht bepaalt dat de gemeente zorg draagt voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort.

Beide zorgplichten plaatsen de afweging omtrent het al dan niet aanpakken van de grondwaterproblematiek en het al dan niet vervangen of renoveren van een (lekkend) openbaar riool op lokaal niveau. In beide gevallen spelen zowel technische als economische argumenten een rol. In de situatie van voor 1 januari 2008 was het voor de woningeigenaar, vooral wat de zorg voor grondwater betreft, niet altijd eenvoudig om zicht te krijgen op deze lokale afweging en om er, in het verlengde daarvan, invloed op uit te oefenen. Met de inwerkingtreding van de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken is hierin een verandering opgetreden. De gemeente heeft door aanpassing van artikel 4.22 van de Wet milieubeheer de plicht gekregen om de afweging omtrent het al dan niet treffen van maatregelen inzake verlaagde grondwaterstanden en vervanging of renovatie van riolering in het gemeentelijk rioleringsplan neer te leggen. Daarmee krijgt het gemeentelijk rioleringsplan een bredere strekking dan het tot nu toe had.

In het overgangsrecht is bepaald dat dit «verbrede» gemeentelijk rioleringsplan binnen vijf jaar moet zijn vastgesteld. In de periode van voorbereiding van het plan kunnen woningeigenaren ofwel via de gemeenteraad ofwel rechtstreeks invloed uitoefenen op de inhoud van de afweging. Of het ontwerp-plan ter inzage moet worden gelegd hangt overigens af van de lokale inspraakverordening.

Zodra vaststelling van het plan heeft plaatsgevonden is eenduidig bepaald of de gemeente maatregelen zal treffen ten aanzien van de grondwaterstand of de toestand van de riolering ter plaatse. Daarmee wordt ten opzichte van de situatie vóór 1 januari 2008 meer duidelijkheid geschapen ten aanzien van eventuele aansprakelijkheidsvraagstukken.

Overigens wil ik er met nadruk op wijzen dat de grondwaterzorgplicht niet met terugwerkende kracht werkt. De woningeigenaar kan op grond van deze zorgplicht dus wel van de gemeente verwachten dat maatregelen worden genomen, indien er sprake is van structureel nadelige gevolgen voor de grondwaterstand en de maatregelen doelmatig zijn. De woningeigenaar kan niet met de nieuwe zorgplicht in de hand de gemeente er op aanspreken, dat dergelijke maatregelen in het verleden niet zijn getroffen.

Tijdens het algemeen overleg heeft de minister van VROM aangegeven in het antwoord op de vraag van mw. Vietsch tevens in te zullen gaan op innovatieve technieken die kunnen worden ingezet bij de rioleringszorg, ook in het licht van het milieu.

Op het gebied van rioolreiniging, rioolinspectie, rioolreparatie en rioolrenovatie vindt voortdurend innovatie plaats. Zo kan sinds een aantal jaren bij rioolrenovatie gebruik worden gemaakt van «relining», een techniek waarbij het riool van een nieuwe binnenvoering wordt voorzien zonder dat de straat behoeft te worden opengebroken. Meest toegepaste techniek hierbij is de «kousmethode» waarbij een met hars geïmpregneerde kous in het riool wordt gebracht en met water of luchtdruk tegen de wand van de bestaande rioolbuis wordt gedrukt. Door verwarming of behandeling met UV licht hardt de hars vervolgens uit, waardoor zich aan de binnenzijde van het riool een nieuwe naadloze buis vormt. Deze techniek kan worden ingezet bij grootschalige beschadigingen of lekkages. Ook voor plaatselijke beschadigingen, lekkages en scheuren zijn verscheidene reparatie technieken beschikbaar. Afhankelijk van de toe te passen techniek kunnen milieuhygiënische neveneffecten ontstaan, bijvoorbeeld emissie van stoffen uit de hars naar de lucht. Zonder het treffen van adequate maatregelen kan hierdoor geuroverlast ontstaan of kunnen zelfs gezondheidsklachten voorkomen. Ook kan afvoer van water uit het gerenoveerde riool tot problemen bij de rioolwaterzuivering leiden. In 2006 is door de VROM-Inspectie daarom een informatieblad uitgebracht, dat gemeenten, waterschappen en andere opdrachtgevers informeert over maatregelen die kunnen worden geëist om te waarborgen dat de werkzaamheden op een verantwoorde wijze worden uitgevoerd.

Deze informatie blijkt in een behoefte te voorzien. Op basis van een door het RIVM uitgevoerde evaluatie zal binnenkort een geactualiseerde versie van dit informatieblad verspreid worden.

Of in een specifiek geval de inzet van een bepaalde techniek mogelijk en doelmatig is, hangt af van vele locale factoren. Daarbij spelen zowel technische als kostenaspecten een rol. Zo kan bijvoorbeeld relining niet worden ingezet daar waar de gemeente het moment van rioolvervanging wil benutten om naar een ander type rioolstelsel over te stappen, bijvoorbeeld om in plaats van een gemengd stelsel de afvoer van vuilwater en regenwater te scheiden.

Zoals hierboven reeds is aangegeven geeft het gemeentelijk rioleringsplan inzicht in de keuzes die de gemeente in een specifiek geval maakt.

Ik ga er van uit dat de vragen van mw. Vietsch hiermee afdoende zijn beantwoord.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar

Naar boven