Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 december 2020
Tijdens het VAO Leefomgeving van 9 december 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 35,
VAO Leefomgeving) heeft het lid Wassenberg van de vaste commissie voor Infrastructuur
en Waterstaat een motie ingediend (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 41). Conform reactie van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat informeer
ik u hierbij schriftelijk over mijn oordeel op deze motie.
In de motie geeft het lid Wassenberg aan dat de afgelopen tien jaar het aantal milieueffectrapportages
gehalveerd is. Hij verzoekt de regering om te onderzoeken wat de effecten zijn voor
de leefomgeving van het teruglopende aantal milieueffectrapportages en de Kamer daarover
te informeren.
Er bestaat op dit moment geen totaaloverzicht van de aantallen milieueffectrapportages
die in Nederland opgesteld worden. Wel is zeker dat voor alle mer-plichtige projecten
in Nederland een MER gemaakt moet worden. De heer Wassenberg verwijst naar door de
Commissie voor de m.e.r. getoetste MER’en, welke aanzienlijk in aantal zijn afgenomen.
De oorzaken van deze afname zijn divers, maar aangenomen kan worden dat deze voor
een belangrijk deel samenhangen met een afname van het aantal mer-plichtige initiatieven.
Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan minder grootschalige bouwprojecten, zoals
voor de woningbouw.
De effecten op de leefomgeving als geheel vallen niet één op één af te leiden uit
het aantal MER’en en mer-beoordelingen. Vele factoren zijn namelijk van invloed op
de leefomgeving. Het is niet mogelijk om met enige zekerheid vast te stellen welke
invloed het al dan niet opstellen van een milieueffectrapportage voor een project
heeft te midden van alle andere factoren; er kan immers geen vergelijking worden gemaakt
waarbij de overige omstandigheden gelijk blijven. Daarom ontraad ik de motie.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga