29 383 Regelgeving Ruimtelijke Ordening en Milieu

28 973 Toekomst van de intensieve veehouderij

Nr. 240 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 april 2015

In de afgelopen periode is er van diverse kanten kritiek geuit op de regelgeving voor geurhinder ten gevolge van de veehouderij (gezondheidsdiensten, provincie Noord-Brabant, diverse gemeenten, burgers). De kritiek betreft vooral de hoogte en onderbouwing van de normen en de mogelijkheden die gemeenten hebben om bestaande overlast te verminderen. Dit heeft geleid tot vragen van de Tweede Kamer (zie Aanhangsel Handelingen II 2013/14 nrs. 2173 en 2174). Hierbij heb ik toegezegd de geurnormering te zullen betrekken bij de evaluatie van de regels in het Activiteitenbesluit (Kamerstuk 29 383, nr. 214). Ook heeft onderzoek plaatsgevonden door de GGD Brabant/Zeeland en IRAS in Utrecht naar de geurbeleving in kleinere kernen en op het platteland in Brabant en Noord-Limburg. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de door ZON-MW ingestelde Academische werkplaats Milieu en Gezondheid. Het onderzoek lijkt signalen te bevestigen dat bij gegeven geurbelasting aanzienlijk meer geurhinder voorkomt dan tot dusverre werd aangenomen.

Naast de regelgeving is ook het model voor geurberekening V-Stacks in 2014 onderhevig geweest aan kritiek. Daarbij heb ik in de beantwoording van bovengenoemde Kamervragen toegezegd het model te zullen aanpassen.

In deze brief wil ik U op de hoogte stellen van de stand van zaken van beide onderwerpen – evaluatie geurregelgeving en V-Stacks.

Evaluatie geurregelgeving

Het gaat bij geur om een ingewikkeld vraagstuk, omdat geurbeleving onderhevig is aan grote persoonlijke verschillen. Om deze reden geef ik de voorkeur aan een breed gedragen werkgroep die de evaluatie trekt en met conclusies voor het toekomstige normeringsstelsel voor geur komt.

Ik heb inmiddels een bestuurlijke werkgroep ingesteld om de regelgeving met betrekking tot geurhinder en veehouderij te evalueren, onder voorzitterschap van dhr. Lambert Verheijen. De werkgroep bestaat uit bestuurlijke vertegenwoordigers van de VNG, IPO, LTO, GGD, Milieufederaties en afgevaardigden van burgergroeperingen. Er is consensus met belanghebbenden over de opdracht.

De werkgroep is gevraagd een advies uit te brengen over:

  • a. de hoogte en onderbouwing van de normen in de Wet geurhinder en veehouderij. Hierbij betrekt de werkgroep de resultaten van het onderzoek van de GGD’en Brabant-Zeeland en IRAS en beziet zij of en, zo ja, welk nader onderzoek nodig is om tot een advies over de hoogte van de normen te komen;

  • b. de wenselijkheid om regels te stellen voor de geuremissie (uitstoot van geur), zodat bedrijven worden verplicht om de geuruitstoot altijd zo ver als redelijkerwijs mogelijk (BBT) terug te brengen;

  • c. De vraag of en, zo ja, welke extra ruimte het bevoegd gezag zou moeten krijgen;

  • d. Eventuele geurnormen of nader te differentiëren afstanden voor diercategorieën waarvoor nu geen normen zijn vastgelegd;

  • e. De wenselijkheid om bij de vergunningverlening normen te stellen met betrekking tot de cumulatieve geurhinder;

  • f. De afstemming tussen de beoordeling van de geurbelasting uit stallen van veehouderijen met de geurbelasting uit andere bronnen;

  • g. een zo optimaal mogelijke afstemming tussen de beoordeling van geurhinder bij vergunningaanvragen en de beoordeling van geurhinder in ruimtelijke plannen;

  • h. De vraag of een toets vooraf op geur voor veehouderijen die niet vergunningplichtig zijn, wenselijk is.

Daarnaast kan de werkgroep ook aanbevelingen formuleren met betrekking de verdeling van bevoegdheden t.a.v. het stellen van normen, gebruikte methoden om de geurbelasting of minimale afstanden te bepalen en voorstellen doen die er op zijn gericht om de inzichtelijkheid en uitvoerbaarheid van de wet- en regelgeving te verbeteren.

Het gevraagde product is een rapport met aanbevelingen en standpunten namens de verschillende partijen. De deelnemers van de werkgroep brengen standpunten in namens hun organisatie(s) of achterban. De werkgroep is gevraagd in de zomer van 2015 een eerste advies uit te brengen. Op basis van nader onderzoek naar de hinderbeleving in 2015 kan de bestuurlijke werkgroep eind 2015 een tweede advies uitbrengen.

De aanbevelingen van de bestuurlijke werkgroep zullen, samen met een beleidsreactie in samenspraak met EZ, aangeboden worden aan de Tweede Kamer. De adviezen zullen als basis worden gebruikt bij het omzetten van de regels uit de Wet geurhinder en veehouderij in de algemene regels onder de omgevingswet. De uitgangspunten en alle mogelijkheden die de omgevingswet biedt, zullen daarbij in acht worden genomen.

V-stacks, rekenmodel voor geur

Bij de vergunningverlening gebruikt de gemeente het wettelijk voorgeschreven model V-stacks voor het berekenen van de geurbelasting. Dit rekenmodel is in 2014, naar aanleiding van een onderzoek door de provincie Noord-Brabant aangepast en getest. Uit de testen bleek dat de aanpassing voor een zodanig effect zorgt, dat binnen de bestaande normen met name grote veehouderijen aanzienlijk meer ontwikkelruimte krijgen. Dit kan leiden tot vergunningaanvragen voor uitbreidingen van veehouderijen, die met het nu nog in gebruik zijnde versie van het model in combinatie met de huidige normen niet mogelijk zijn.

Een nieuwe ijking van de effecten van het model op de relatie tussen de berekende geurbelasting en kans op geurhinder is daarom noodzakelijk. Het nieuwe model kan pas ingevoerd worden, wanneer deze ijking en evaluatie van de regelgeving is afgerond en een passend advies aan gemeenten kan worden gegeven over de normstelling bij toepassing van het aangepaste rekenmodel. Dit gebeurt in nauwe samenwerking en afstemming met de VNG en de provincie Noord-Brabant. Ik verwacht dit advies aan gemeenten tezamen met het eindadvies van de evaluatie eind 2015 aan te kunnen bieden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Naar boven